• No results found

Zijn leven in de Australische oerwouden

In document IG ATUUR (pagina 65-73)

ET dat kleine schoenertje de Gipsy, "de Zigeuner"

dan zoo gezeid, was Dorus al een paar reizen in Twofoldbay beland, waarmee 't uit Sydney ge-regeld verbinding onderhield. Hij was daar toen in kennis gekomen met zoo'n echten Australischen bosch-man, een erg besten, rustigen kerel. Gemeenlijk was die man langs den weg, monter stappende naast z'n ossenwagen, om die vrachten wol van z'n schapen naar de kustplaatsen te vervoeren. Daar werden die balen dan in de schepen ge-laden en over de hoofdstad van Nieuw Zuid Wallis naar Engeland verzonden.

Dorus was nu, al maar rusteloos zwalkende en rauzende van jongetje af, 'n man van 'n goede dertig geworden. En langzaam aan kreeg hij toch 'n klein beetje 'n anderen kijk op 't leven.

Dat zwabberen en scharrelen - geen mensch kende m' ommers in die verre, rauwe wereld van avontuur, - maar nu begon hij daar wel zoowat genoeg van te krijgen. Want wat was ie anders dan 'n zwerver, 'n armzalige, kale schooier, - en 'n boef aan den wal in de holen en krotten van donker Sydney?

Niet dat hij er naar verlangde veel geld te verdienen, -rijk te worden. De centen hebben 'm nooit veel kunnen schelen, evenmin als 't a<:nzien. Maar ietewat 'n ànder, en als 't dan zijn kon, 'n beetje meer mensch dan beest, - ja, daar voelde hij wel veel voor in die dagen. Dus vroeg hij aan dien braven boschman in Twofoldbay of die geen baantje voor 'm had aan den wal, altemet.

Wel, dat kon wel beuren. Hij wou Dorus wel een job bezorgen om te strippen, bijvoorbeeld in de bosschen. Maar 't oogenblik was juist nogal ongelegen, want de boschman stond op 't punt om z'n jonge vrouw uit Sydney te gaan halen, die uit Engeland overkomen moest.

122

Mr. John Easter - zoo heette hij - was van komaf 'n Ier, en wel 'n Oranjeman, zoo gezeid. Dorus heeft in Sydney nog's een feest met hem bijgewoond van altemaal zulke Ier-sche Oranjemannen, waar in de zaal 't portret was opgehangen van onzen stadhouder Willem 111. Deze man was naar Austra-lië uitgeweken, omdat hij weggeloopen was van 'n Engelsch oorlogsschip. En zoo hij voorgaf, wao:; hij, vóór z'n vlucht, in the old country nog gauw effe met 'n erg lief net meisJe getrouwd. Dorus wou dat graag van 'm aannemen. Getrouwd of niet - onder zijn kennissen in dit slordige land was er maar één stel werkelijk getrouwd, en dat was 'n Hollandsche

ma-troos, die nl")g mer hem samen jaren geleden van de Zephyr, dat "jachtie van Hoboken", in Sydney was achtergebleven, daar bij dien baas van den dierentuin ...

Hoe 't zij, Dorus keek Mr. Easter eens op z'n huwelijks-plannen aan, en omdat die kerel zoo door en door goed was, mocht hij 'm graag lijden. Nou, hij zag er dan uit als 'n echte wildeman - want hij kamde zich nooit, hij waschte z'n eigen n00Ît, liet z'n haren en z'n baard maar warren, en z'n kleeren waren aan z'n lichaam vergroeid. Dus Dorus gaf 'm te ver-staan, dat 'n jong Engelsch vrouwtje hem toch mogelijkerwijs nog wel 'n tik kie gesnoeida wou zien. En met z'n aanstaanden baas samen trok hij toen mee naar Sydney, waar die op zijn manier eindelijk nog al kranig bij den barbier vandaan kwam, en zich 'n nieuw kostuum aanschafte bovendien.

Nou dat mocht dan ook wel.

,

Want z'n vrouwtje, dat . op 'n groot zeilschip uitkwam als gouvernante met 'n heel deftige familie, bleek 'n echt Engelsch dametje te wezen. En Dorus ging met 't jonge paar mee, voor 't eerst van z'n leven nu zelf ook als passagier op een stoomboot, die hen in

Twofold-bay thuis bracht.

Komen ze aan in dat kustplaassie, dat vanzelf nogal erg primitief was, met hee1emaal één steenen huis, waar de weduwe

123

in woonde, die een walvischreederij dreef, en met hee1emaal één houten winkel van alles, die gehouden werd door de Polakken, - concurrenten tevens van de weduwe in de waI-vischvaarderij. Voor de rest allemaal eigen gebouwde hutten.

- En d~ gouvernante keek al zoo'n beetje zuinig in de rondte.

Tot ze JU eens verschrikt uitriep: "Maar John, is dàt je huis?"

Want de menschen in de oude wereld stellen zich dat

alle-m,~al zoo verkeerd voor als ze daarvan in de brieven lezen.

BIJ hûn thuis is 'n man, die acht ossen, zes paarden en 'n paar honderd schapen heeft, - zooals mr. Easter bezat - 'n hee1e spekkooper. Ginds in Australië was dat toentertijd maar erg en erg gewoontjes. Hoewel John zelf 't huis, dat ie getim-merd had, bezonder mooi vond, met toch 'n verandah, 'n woonkamer, 'n slaapkamer, - 't Enge1sche dametje viel dit a~~emaal blijkbaar verschrikkelijk tegen. Ze liep er rond te kijken met 'n treurwilgen-gezicht, en vooral voor dat be-hangsel van oude kranten trok ze haar wipneusje op.

, O~ de boschman ',t niet merkte? Twee dagen bleef ie bij z n Jonge vrouw thUIS, en den derden dag trok hij er alweer met z'n ossenwagen opuit. En dat waren van die tochten naar die andere kustplaatsen, van op z'n kortst zoo'n week of wat heen en terug. Want met die trage stappers schoot dat ,niet hard op, ,soms dwars door 't oerbosch, de berg-hellin~en omhoog, lederen avond uitspannen, iederen ochtend weer lDs~a~nen. Dan wachten, soms dagen lang, op den val van de riVieren, om daar doorheen te kunnen waden, als ze gezwollen waren van de hevige regens, dat die stroomen zoo vlogen van de bergen af. .. En al dien tijd was Dorus maar met dat onwennige jonge vrouwtje al1een. Want Joho was zoo'n goeie sul, - die man wist niet dat er kwaad in de wereld bestond. En Dorus zou er dan ook met geen haar op z'n hoofd aan gedacht hebben om daar misbruik van te maken. Al deed dat wijfie ook erg mallig.

124

Hij was 't liefste nou maar meteen uitgeknepen om in de bosschen aan den slag te gaan. Maar hij wist daar ommers weg noch steg. Bovendien was dat veertig kilometer ver, en had hij geen paard of niks. En mr. Easter had er niet aan ge-dacht om iemand op te zoeken, die samen met Dorus dat werk van 't strippen, van 't schors-van-de-boomen-afhalen, zou doen. Die boombast moest dan worden op gegaard, aan kleine stukken gehakt, en van tijd tot tijd zou John 't daar weg komen halen. 't Werd gebruikt om te tanen.

Dus bleef Dorus niet anders over dan de terugkomst van den baas af te wachten. En de vrouw wou 'm niet laten gaan ook. Ze gebruikte 'm voor de huishouding, voor aardappel-schillen, koken, en allerlei ander huiswerk, - waar ie erg weinig zin in had. Want voor dienstmeid gaan spelen was z'n goesting toch óók heelemaal niet.

Bovendien, al na 'n paar dagen bleef dat dametje in d'r bed liggen, en begon zoo raar te doen. Dan lag ze maar te schreeuwen, - te krimpen en te wringen, net als Dorus in Rotterdam op straat nog 's gezien had van 'n mensch dat een toeval kreeg. Toen hadden ze haar handen open gemaakt, en in 't water gehouden. - Nou, hij was er feitelijk heelemaal niet van gediend vao die malle kuren en fratsen. Maar als ze àl te erg te keer ging, vloog ie die bedroom binnen met z'n pot met aardappelen bij 'm, zette 'n knie op haar corpus, en stopte 'r opengebroken handen tusschen die aardappels in 't koude water... Lag ze maar te spartelen en te gillen dat ze dood wou, dood wou. .. Misschien - ging hem wel 's door zijn hoofd - koestert ze andere illusies. Maar dan had ze in hem toch 'n rare voor, - was die John veels te edele kerel voor. Trouwens, goeie kennissen zou ie nooit bedriegen, en 't kwam gewoon in z'n hoofd niet op.

Dus zoodra mr. Easter dan God zij dank na '0 week of zes weerom kwam, vroeg Dorus hem: stuur me nou asjeblieft

125

meteen de bosschen maar in. En John gaf 'm 'n kameraad mee, - 'n ouwen schaapherder van in de zestig, die boven-dien later zoo'n beetje malende bleek, al deed ie ook geen vlieg kwaad. Wel, en de baas zelf bracht hen dan met z'n ossenwagen naar dat oerwoud toe, - vaatje bloem, wat ge-zouten vleesch en 'n beetje thee als provisie mee op die kar.

Daar ergens midden in die wildernis stonden twee ver-vallen hutten. En nou moesten ze 't maar rooien, - want mr. Easter was geen man van veel woorden en die ging met-een weer naar huis werom. En de oude schaapherder had in de eenzaamheid zijn benul al wel zoowat verspeeld, - wat Dorus hem vroeg over 't werk wist hij nooit en voor 't overige was hij erg eenzelvig en menschenschuw. Bovendien waren die bosschen in de buurt lang uitgestript, zoodat ze, om boomen met schors eraan te vinden, een heel eind van hun keetjes weg moesten dwalen in die van alle menschenleven verlaten woestenij.

Kwamen ze dan eindelijk werom in de hut, dan moest Dorus voor 't huishouden zorgen. Ze hadden de helft van 'n oude ijzeren pan gevonden, - achtergelaten door vroegere strippers, en daar zette hij thee in, bakte hij de visschies, die hij nog wel 's vong aan 't dichst bij gelegen strand, in 't vet van 't zoute vleeseh. En d'r brood bakte hij in de asch.

Op 'n stuk boombast kneedde Dorus het deeg. Dan lag daar buiten de hut een soort vuurplaat met 'n hoop asch. Gloeien-de sintels gingen daar op. Maakte hij een putje, legde er dat deeg in, gloeiende asch er weer overheen. Zag je den damp er eerst uitslaan, en met een paar uur was 't gaar. Dan nam hij 'n houtje met een eindje staaldraad eran om 't heete brood eruit te halen, liet ie 't koud worden en schrapte de asch cr goed af. En 't was werkelijk heerlijk. Zulke brooden noem-den ze in Australië .,dampers", en ze werden er buiten de stad heel vaak op die manier gebakken. In z'n vrijen tijd

ging ie op de rotsen ook nog wel's kleine krabbetjes plukken om mee te visschen aan de lijn.

Op 'n goeien morgen, toen Dorus daarmee bezig was, had hij de Gipsy, z'n oude schepie, dat de verbinding met Syd-ney onderhield, nog 's toevallig in de verte voorbij zien varen.

En dat was 'n heele blijdschap voor 'm geweest, want van dat schoenertje was, toen hij nog in Twofold bay zat, al in geen veertien dagen iets vernomen. Ze hielde~ 't dus voor verloren. Maar nadien heeft ie 't dan ook nomt meer teruc-gezien, - want sedert is er geen taal of .teeken meer van be-speurd, - is 't dus toch met man en mU1S vergaan. - De kok, een Ier, een erg aardige man, was er even na Dorus ook afgegaan.

Nou veel vertier had 1e daar dus niet in die ramboe. Nu

, lb· "

en dan zagen ze er kangoeroes, of van die "wa les, wat kleinere soorten zijn. En dan veel wilde honden. - Maar slangen, en ook vergiftige, leefden er plenty. En omdat ze op bloote voeten liepen, d'r broeken hoog opgestroopt voor 't gemak in dat kreupelhout en door die slingerplanten, daa~­

om had hij altijd 'n stuk scheermes bij 'm. Want kréég Je 'n slangebeet, dan was 't eenige dat je dat stuk vleesc~ met de gifwond er meteen rondom uitsneed. Wapens om te Jage~,

om nog 's een beest te schieten voor 'n versche bout, die hadden ze ook niet ••.

En toen op 'n goeien dag hun proviSie aan bloem en vleesch op was, en ze drie dagen met den honger in 't lijf gewacht hadden op den baas, die nieuwen voorraad zou brengen, _ John was zonder éénige voorzorg en dacht maar: alles gaat daar wel goed - , toen zei Dorus tegen den schaapherder:

"Ik schei er uit met 't werk. Ik val bijna om, zoo beroerd as 'k me voel. Terug loopen naar Twofold bay, veertig kilo-meter door de bosschen en door twee rivieren heen, daar ben 'k te uitgehongerd voor. Dus dan gaan ik nou maar

127

na' de hut werom en blijf er leggen tot ik kapot ben .•• "

Maar toen komt ie aan die hut, en toen staat daar waar-achtig •.. 'n half vaatje blom en zout vlfesch klaar; - was mr. Easter dien middag komen brengen. Had ze zoo gauw niet gezien in den omtrek, en zonder boe of ba, zonder zelfs 's te roepen voor 'n menschelijk geluid, waar Dorus toch wel 's op wachtte, was hij maar meteen weer met z'n ossenwagen doorgereden. 't Zou wel terecht komen.

Jawel, en 't kwam ook wel terecht, want nou kregen ze weer brood op de plank. Maar toch niet voor lang. Ze ont-vingen nu ook 's nachts weer wel eens bezoeken van wilde honden, die op dat gezouten vleesch afkwamen. Dorus heeft er nog al 's een mogen vangen. Want dan stopte ie 'n haakje in zoo'n stuk vleesch en maakte dat met 'n touwtje vast aan 'n paaltje van z'n mooie bed. Lag ie daar voor 't vertier maar op te wachten. Want 't wier mooi vervelend. Aanspraak aan den ouden scheper had ie onder 't werk nooit. Die zwierf altijd uit schuwheid zoo ver mogelijk bij 'm vandaan, om te strippen, want hij sprak niet graag. Al had die man nog wel 's schik in z'n eigen, - zeker als ie weer malende was.

En de lange avonden kreeg Dorus 'm geen woord Uit z'n keel, gingen ze na 't schaften gewoonlijk meteen er maar bij leggen. 'n Enkele maal trok hij er nog wel 's op uit, om te zien of ie ook wat van 't leven van die boschdieren kon be-speuren, - maar hij als zeeman is nooit 'n goeie boschman geworden. Hij durfde niet ver weg, omdat ie gauw de richting kwijt was tusschen al die boomen, en dan maar in de rondte bleef draaien - uren lang, eer ie de hutten terug vond.

Twee stonden er, zooals gezegd. Wel, in de eene droogden ze visch, als ze die hadden, en in de andere sliepen ze. Ten-minste, àls ze konden slapen van die afschuwelijke zwermen muskieten. Tegen de muskieten had John hun een hoop ge-droogde koeienmest meegegeven. Die spreidden ze uit over

128

den grond van de hut en staken 't aan, dat dat ging smeulen.

Want tegen dien walm hielden de muskieten 't niet uit, maar Dorus is aan dien stinkrook óók nooit gewend geraakt om daarin te maffen.

In zoo'n omgeving verwaarloos je je eigen natuurlijk heele-maal. Extra kleeren had hij niet, een enkelen keer spoelde hij z'n hemd eens uit, maar zeep was er niet, ook niet om je te wasschen. Dus je begrijpt. - Nou, en dan was dat complot-maken met die wilde honden 's nachts nog 's een verzetje.

Konden ze janken, die rekels, met den haak in d'r strot! Maar hondenvlet:sch eten, daar kwam je toch ook niet gauw toe.

En toen dus de provisie wéér 's op raakte, had Dorus er genoeg van. Hij zwierf nog eerst 't strand langs, vond eindelijk 'n boerderijtje, waar ze zelf geen eten te missen hadden. Nou, en toen heeft ie den boel den boel gelaten, en is op Twofold b:ly aan gegaan ... Dikwijls, den laatsten tijd, als de ouwe-heer Dorus over dien terugtocht nog eens nadacht, heeft ie zich afgevraagd hoe hij toen toch over die tweede breede rivier is gekomen, want hij kon immers niet zwemmen, en hij was van kind af zelfs bang voor 't water an z'n body.

Verleden in eens, op 'n nacht, is 't hem te binnen geschoten:

Hij heeft zich heelemaal uitgekleed. Z'n bundeltje kleeren op z'n hoofd gebonden, en toen is hij daar tot over z'n schou-ders onder water doorheen geloopen, - rillende, klapper-t:lOdende, en in doodangst voor dat water, want 't vloog daar

'Jn de heuvels af. ..

129

In de walvischboot

ADATDorus, vrijwel verhongerd, uit de oer-bosschen in Twofold bay beland was, had hij geen zin meer om bij mr. John Easter en zijn wonder-lijke jonge vrouw in te trekken. Hij zwierf dus wat rond door het kustplaatsje op zoek naar werk en maakte toen zoowarempel kennis met een Hollander, die in de loodsboot voer. De loodsschipper zelf was zoo'n echte ou~e Engelschman, als je nog wel op die ouderwetsche plaatsj~s van John Bull ziet. Een groote, dikke kerel, met van dle bonken van oogen, waarboven bossen haren groeiden .•• M~ar de Hollander een Katholiek, bleek een beste, goedharuge man te zijn'

~oo'n

gemoedelijke Amsterdammer. Hij had een lersche

vro~w

en vier aardige kinderen. En bij dit gezin ging Dorus in den kost.

Daar heeft hij 't erg naar z'n zin gehad. Want hij hiel,d toentertijd veel van kinderen, en de vrouw was een aardlg mensch met wie hij, als de baas de wacht in de boot had, menigen avond aan de vuurplaat gezellig ~~eft zitten praten.

Ook kwam hij toen in kennis met 'n melSje, dat haar vader in z'n winkeltje hielp, - een lieve meid, maar een wildzang en een echte lichtzin-treurniet. Nou, in zoo'n bekrompen plaatsje kwam daar natuurlijk al gauw pr~at over. Al was er geen reden voor. Die meid was zoo vUrig en als water zoo vlug, en wanneer zij te paard zat, vaak van Dorus vergezel~

de bosschen door, dan reed zij zóó woest - dan sprong Zlj over omgevallen boomen en allerlei gevaarlijke hinderni~5t:n heen, met een lèf, dat hij zelfs menigmaal z'n hart vast hleld.

_ En nóg laat de oudeheer dan in z'n beverig geworden han-den haar verbleekte portret zien, waarop enkel 't verguld V~?

'n halsketting uit zooveel jaren is blijven na-blinken. TerWljl hij dan verder vertelt, ligt 't schamele stukje karton op z'n

dekens en, niet heel scherp meer van gezicht, neemt hij 't nog eens op, betuurt het dicht bij zijn oogen, en vraagt uit zijn levendige herinnering of je 't geen lief deerntje vindt, dat daar tot een schim is vergaan. - Nou, met haar gáán, dat wou hij dan ook best. Maar vooral niks méér, want hij was bang, dat 't dan trouwen zou worden; was ie z'n vrijheid kwijt. En die ging hem boven alles.

Al gauw had hij een job gevonden. Hij kreeg de pier te teren, waar 't kleine bootje uit Sydney meerde, en waar ook de koeienbooten aanlegden, die 't vee naar Melbourne brachten.

Dat beesten-laaien ging nog wel practisch. Op 2;ij van die pier aan den wal had je een groot park. Daar werden die dieren in samengedreven. Dan zetten ze aan boord een lang touw uit, sloegen 't met een strik om de horens van de koe;

op die schuit lag dat touw om de wins heen en zood ra er weer een aan vastzat... draaien! Moesten die beesten wel mee, werden ze 't park uit, den wal af, 't water ingetrokken, en zoo bezijden de pier tot langûj van de boot. Daar kregen ze de broek aan en werden aan boord geheschen. - Een voort-durende pret voor Dorus, als hij stond te teren, om die malle beesten aan die lijn te zien dansen.

Maar met dat al was hij blij dat hij wat verdiende, want

Maar met dat al was hij blij dat hij wat verdiende, want

In document IG ATUUR (pagina 65-73)