• No results found

De stranding van de Gironde

In document IG ATUUR (pagina 96-103)

I

N den nacht van Goeden Vrijdag, te klokke twaalf, ging Dorus de paarden klaar maken, nadat hij den heelen avond met Mr. Scott in de keuken van de farm had zitten praten.

Zijn plan was om 'n anderhalf jaar weg te blijven: vijf maanden uitreis, vijf maanden thuis, vijf maanden weerom.

George nam zijn werkpaarden en wagens over voor een royalen prijs, met de verzering dat hij alles voor hetzelfde geld terug kon krijgen, zoodra Dorus weer bij 'm op het schapenstation belanden zou. Dus 't werd geen afscheid, maar 'n tot weerziens. En Jack, zijn vroegere hutgenoot en nu de man van Mary, bracht hem weg naar Commery, waar de mailcoach afreed. Die zou de beide paarden weerom bren-gen op de boerderij.

't Was een prachtige nacht, volop maneschijn en zacht lenteweer over de bergen en de dalen, waar ze langs galop-peerden. En Dorus da~ht: waarvoor ga ik 't nou eigenlijk beginnen, want verlangen naar mijn familie, en naar 't kleine, benepen Holland doen ik toch heelegaar niet, en hier heb ik

't goed en heb ik me vrinden! Maar zonder zich daar overigens erder veel over te bekommeren, ging hij den 4en Mei te Sydney aan boord van de Gironde, een vooral voor dien tijd geducht groot en mooi stoomschip, met 'n kleine negen hon-derd menschen bij mekaar, waaronder honderd vijf en dertig man equipage waren.

Bij 't fijnste weer van de wereld voeren ze uit.

't Was erg weelderig en van feesten en pret-maken aan boord van dat schip. Wel 'n beetje anders als die schuiten, als die vermolmde doodkisten onder de teer in de Austra-lische kustvaart, waarop Dorus vroeger jaren zelf meest als l<ok-matroos had gevaren. Affijn, en hij nam 't er mee van, want z'n aard was altijd voor de vroolijkheid. Er werd muziek

185

gemaakt en gedanst, - machtig rijk aangekleede dames waren erbij - er was 's avonds zoo'n soortement café-chantant, en na afloop 'n veiling van allerlei kostbare dingen, die de pas -sagiers direct afstonden om onder mekaar te verspelen voor een of ander liefdadig deel.

Want je mocht zeggen van die lui in Australië, van al die boeven en gauwdieven en avonturiers, wat je wou, - royaal en los van d'r centen, dàt waren ze. Al hadden ze 't allemaal ook in nog zoo'n rauw leven verdiend. Elkeen, die daar niet in verongelukt was, vond dat ommers 'n boffie, wat 'm van-zelf luchthartig maakte. En stiekeme duitenplatters, van die centjesmelkers, van die uitgerekende schrapers met 'n ziel al"

'n kasboek - zooals je er zoo'n hoop in Holland hebt rond-Ioopen - die hàd je niet onder dat Australische volk. Ze gûnden 't 'n ander net zoo goed, - gastvrij volop en los van hand in 't weggeven, hoor je? Hier maken ze van al wat ze bezitten d'r heilige huisje: de splint nummer één, d'r lichaam nummer twee, d'r fatsoen voor de wereld en, om niet te ver-geten, vóór alles, d'r hachie! Nou, daar ginder was 't: zoo had je wat, dan weer niks, dan weer véél - en bij al 't avon-tuur, dat je er ontmoette, was de dood óók weer 's 'n ander stuk in dien rarekiek. Werd ommers niet zooveel omslag bij gemaakt, - zooals ze nergens veel kouwe drukkie bij maakten, want 't kwam allemaal toch uit zo03ls 't komen moest, net als in een loterij - en wat kon je d'r aan veranderen?

Om kort te gaan - Dorus was aan die rijke omgeving met al dat gedoe natuurlijk niet gewend. En omdat ie de vaar-waters daar allegaar net zoo goed kon als de wegen en paden van Mr. 3cott's farm, sting hij vanzelf in z'n eentje nog w I 's uit te kijken over de reeling. Twee dagen waren ze nou onderweg geweest, en - dacht Dorus, - nog altijd geen ver -anderde koers. 't Is of ze stekeblind zijn daar op de brug en met geweld door dien stroom op 't strand gezet willen

worden. Want hij wist precies, na zóóveel maal roerganger op dit zelfde bestek, waar ie was. - Maar natuurlijk durfde hij niets zeggen . . -WeU, 'n tien, twaalf-knoops vaart, en bezonder stil weer ... dus Dorus ging om drie uur 's nachts maar te kooi en op de dansmuziek uit den salon mafte ie heel gauw in.

... Tot in eens: boem! dat ie z'n couchette uitviel, 'n ver-schrikkelijk gegil, geschreeuw, gejammer van vrouwen en kinderen, en 'n stommelende herrie langs z'n hut heen. Hij schiet z'n goed aan, komt aan dek, en aan 't schudden van de I!1asten zag ie 't meteen: ze zaten op 't strand. Als 'n muur, bleek later.

Nou, dat was van alle kanten in donker, bij nog van die schemerige scheepslantaarns, 'n run op de booten. Maar de officieren hielden de menschen daar met d'r revolvers tegen, want dat kon zoo niks worden als ongelukken. En ze wilden eerst nog probeeren 'm vlot te maken.

Dus moesten meteen alle ankers achter uitgebracht worden .

• n Dorus, die natuurlijk helpen wou, zal net over den spiegel heen klimmen, toen 'n stuurman 'm beet greep, in 'n hoek smeet en nog 'n paar trappen op den koop toe gaf, 'm aldoor dreigende met z'n pistool, omdat die man in z'n zenuwachtig-heid dacht, dat Dorus mal was geworden en over boord wou springen om z'n eigen te redden.

Affijn, al gauw wist hij dat opgewonden heerschap door 'n raken opstopper te bedaren en te beduiden meteen, dat hij zelf 6ók nog van 't vak was, en toen hebben ze 'm dan graag laten mee-tornen aan de ankerkettingen, om dat alles strek te hiewen en lijnen uit te brengen n:lar den wal, waarlangs in tijd van nood vrouwen en kinderen in veiligheid gebracht konden worden.

Maar mee in de boot, om daar op dat strand die reddings-lijnen vast te zetten, dat mocht Dorus niet, om reden hij geen revolver bij 'm had - en ongewapende menschen dorsten

ze niet aan bij de landing, uit vrees voor die wilden. Want door de kijker kon je ze zien opkomen, die zwarte kerels, zoo van d'r moeder vandaan, bij heele kudden - zóó veel, op 't lange leste, dat 't net als 'n zwarte wolk was over dat zand in de zon. Al scheen 't van een nogal vreedzamen stam:

ze deden de bleekgezichten, toen die voet aan wal hadden, tenminste niks geen kwaad. En ze Lieven daar dan ook rijkelijk lang - tè lang, omdat tegen den middag de vloed op was komen zetten. " Bij d'r thuisreis terug naar boord kwam die scheepbsoot met z'n roer in de branding, - allemaal passagiers d'r in, die niet konden roeien ..• en die boot slaat om, voor de oogen van al die menschen op dek van de Gironde.

De veilingmeester van den vorigen avond, een jolige, jonge kwant, die op weg naar huis was om een groote erfenis te gaan halen - de ouweheer zag dien man nog met z'n armen boven de brekers uitwringen - maar Dorus kon daar natuurlijk niets aan doen. Dàn was er een gepensionneerd officier -de eenige, die bij -de liefdadigheidsveiling niks had gegeven;

- ze zagen 'm ook koppie-onder gaan en verzuipen. En de enkele overgebleven, die weer in de boot wist te klouteren, was diezelfde stuurman van wien Dorus 'snachts schoppen gehad had. Maar met z'n sloep werd ie door die deining teruggeslagen op 't strand, waar ie blijkbaar niet landen dorst in z'n eentje bij die honderden wilden. En twee, drie dagen lang hebben ze dien armen kerel wanhopend zien worstelen om door de branding heen te komen, - dat de boot soms weer kapseiste - hij in 't kokende sop verdween ... tot ie eindelijk toch nog meer dood dan levend langs zij van 't schip kwam, en aan dek moest worden gtheschen als 'n druipend pak slappe waseh. - Z'n bekende schuts-engel had Dorus die

.

'

met Zwemmen kon, dus alweer voor verdrinken bewaard!

Onder al die bedrijven was op de Girande 't werk geweest om te probeeren die schuit te lichten, door al wat wicht was

188

overboord te gooien. Ze begonnen natuurlijk met de lading:

met schuitjes tin, blokken koper, balen wol, die, zoodra ze aanspoelden, door die blauwtjes aan 't strand opgepikt werden, _ direct de ijzeren banden er af, en dan droegen ze ze de ber-gen in. Maar toen dat schip zoo nog niet omhoog wou, moesten er ook vaatjes bloem, en verder proviand in zee gezet worden, _ zoodat ze dien derden dag al op rantsoen gesteld werden;

per hoofd kregen ze nog maar een klein broodje daags.

Den vierden dag gaf de kapitein last ook dit karwei te staken. 't Hielp ommers geen steek. En nu waren de oude en zijn officitren toch wel ten einde raad om er af te komen, - toen er onvoorzien een koppeltje negers tegen de anker-kettingen aan boord geklouterd kwamen, die onder de bran-ding door gezwommen waren. En tusschen 't gezag en die zwarten ontstond nu een wonderlijk gesprek, waarbij die wilden met hun snoeten en handen wisten te beduiden, dat er een boot uitgestuurd moest worden om assistentie te gaan halen, in een koers, dien zij duidelijk aanwezen, en dat 't daarheen, bij gunstigen wind, 'n dag of acht zeilen zou zijn.

Al gauw begreep de gezagvoerder, dat zij Aden bedoelden.

En na scheepsraad te hebben gehouden, besloot hij hun zin te doen. Te meer, omdat hij uit hun handen-taal opgemaakt had, dat hier al eerder een groot p:lSsagiersschip - wat later bleek een Rotterdamsche boot te zijn geweest - op diezelfde kust was gebleven. Dien eigensten dag nog werd dus een zeil-boot uitgerust, voorzien van scheepsbeschuit, vaatjes drink-water, de noodige instrumenten om de zon te kunnen schieten, enzoovoort. De eerste stuurman kreeg 't commando, en de overige bemanning van tien koppen werd gekozen uit de equipage met nog enkele passagiers erbij. Dorus' aanbod, om mee te gaan, sloeg de kapitein af, toen hij op zijn uit-drukkelijke vraag wel moest antwoorden, dat hij niet kon zwemmen. - De hoop was natuurlijk, dat zij onderweg een

189

schip zouden praaien, dat assistentie wou brengen. - Toen die zeilboot zee koos, hing aUes vanzelf over de reeling hun na te kijken. Er werd driemaal hoera geroepen, en ze zeilden vóór 't lappie weg.

Nou er na' alle verwachting dus hulp zou komen, - al kon 't dan nog wel 'n week of twee, drie uitblijven - maar toen begonnen de menschen op de Gironde toch meer te berusten. De negers, die geen kwaad in 't zin hadden, kla-batterden meer en meer zóó, moedernaakt, uit zee tegen de dekken op als goeie buren. En de schuit werd afgetakeld, stengen neergehaald, enzoovoort.

Tot toen was 't aldoor prachtig weer geweest. Maar op een Zondagmorgen begint 't te waaien. En meteen denkt de ouwe: ik wil toch nog 's probeeren of ie er niet af kan. Dus dat werd: help man, help vrouw. De ankers stonden nog uit;

op die kettingen werden trossen vastgezet, en aan die lijnen moesten alle hens mee-trekken. Zoo'n dikke achthonderd menschen dus. Eén van de passagiers, een bekende muzikant, nam er zijn viool bij, en speelde de maa:, waarop ze allemaal tegelijk onder dat trekken moesten meetrappell. De dames uit de eerste klas, zoogoed als de oudste oud-gasten. Want nou 't om d'r vrijheid ging, na zoo lang daar op brood en water gevangen te hebben gezeten met gevaar voor d'r hachie, nou vond geeneell daar z'n eigen te groosch of d'r handen te zacht voor ... En als belooning gingen er 'n paar langs de rijen met karaffen voor een extra oorlam water, - want wat kregen ze van dat sjouwen 'n dorst. - Dan, in ééne 't heele gelid overgeloopen van bakboord naar stuurboord om er beweging in te krijgen. En na een poo. weer allemaal tegelijk terug.

Dat was zoo'n keer of tien twaalf gebeurd. " en, verdorie, daar kreeg die schuit toch 'n tikkic schot! Dan word je zoo sterk, zóó opgewonden... En op datzelfde oogenblik kwam

190

dat opperhoofd van de wilden over-gezwommen om aan te bieden dat ze zwemmende nog 'n paar trossen op 't strand zouden brengen, om daar met z'n mannetjes mee te gaan trekken. .. Nou, 'n paar uur later, zoowaarachtig, was de Gironde vlot en bleek er zonder averij te zijn afgekomen!

Dan zijn de menschen aan boord net stapelgek. Ze pakten en zoenden mekaar, 't zij man of vrouw, heer of matroos.

De kapitein werd rondgedragen, de bootsman ging op de schouders van een club dames omhoog - want alles was los-gebroken, en 't scheen daar wel een dolhuis op die schuit.

Maar de oude wist er weer wat kalmte in te krijgen, om alles io de machinekamer en overal in orde te maken; de matrozen begonnen weer dek te wasschen en zongen 't hoogste lied uit. .. en zoo stoomden ze weldra op naar de Roode Zee.

En toch zijn sommige menschen in d'r aard precies roof-dieren, ajje nou begrijpt, dat er verscheiden waren geweest, die van die opwinding gebruik hadden gemaakt om overal in de hutten van d'r lotgenooten de dingen van waarde te stelen ...

In Aden, de eerste haven die ze weer aandeden, - daar kregen ze nog 'n leelijke tijding, want van hun zeilboot had er niemand wat geûen of gehoord. Maar toch maakten ze zich op de Gironde daarover niet zoo'n èrge pijn in d'r buik, omdat 't aldoor mooi weer was geweest. En bij aankomst te Londen waren berichten ontvangen, dat de mannen uit dat bootje in de Roode Zee door een stoomschip opgepikt waren, die ze naar ergens in Britsch Indië meegenomen had.

191

In Rotterdam bij moeder weer thuis

~

OEN Dorus dan eindelijk van de Gironde voet aan wal gezet had in Londen, ging ie 'n boardinghouse zoeken, waar ie de week uit wou blijven, om nog 's te zien hoe de menschen met den dag van vandaag nou d'r leven weer doorbrachten in de oude wereld. Ma.:\r z'n eerste werk was om bij een bank z'n wissels en papieren geld allemaal in te wisselen tegen effectief gouden pondjes. Goed, en met dien buit ging hij dan Zaterdagmiddag aan boord van een oude vrachtboot, de Orion, en toen de Hollandsche loods daar over-kwam, merkte hij meteen alweer wat dat landje van hem toch maar 'n klein nest was, want in de praat kwam te pas, dat dien man z'n dochter vanzelf 'n vrindin van Dorus z'n eigen zuster moest wezen. Nou, en dan moet je zoo 'n twaalf, dertien jaar weg geweest zijn! Hij vond 't daar toch 'n be-nauwden boel, zoo allegaar onder mekaar in 'n klussie.

En Zondagsmorgens, bij dat vastmeren aan de Boompjes, zag ie dadelijk al dat verschil in menschen. 't Ging allegaar zoo langzaam en lamme1endig. En aan den kapitein moest ie vragen hoe ie z'n zoodje toch thuis zou krijgen, want die kerels, die balie-kluivers, waren nog te beroerd om 'n hand naar de bagage uit te steken. Ja, 't is waar hoor, hij kreeg meteen weer 't land aan Holland.

Eindelijk loopt ie dan als van ouds over de Rotterdamsche keien. Geen sterveling wist gelukkig, dat ie in aantocht was, zoodat ie zich van geen mensch iets hoefde aan te trekken.

En toen, op 't Bolwerk, bleef hij even stilstaan, deed z'n oogen half dicht, en vroeg z'n eigen af: a'k nou meteen weer werom ging, zonder 'n voet in huis te hebben gezet, zou me dat dan aan me hart gaan'? - En hij wist héél zeker: 't liefste had hij op 't zelfde oogenblik rechtsomkeerd gemaakt en was pardoes na' Australië teruggereisd. Zoo siekeneurig vond hij

192

't allegaar om zich h~en, zoo weinig voelde hij voor z'n familie, zoo'n hekel had hij in eens tegen die bloody Dutchmen.

Omdat hij dus blijkbaar wel heelemaal 'n doorknede, vrij-gevochten Australiër was geworden in die jaren, die tegen geen benepenheid meer kon.

~ En de eenige, die dat begrepen heeft toen, dat was dat ouwe en ouwerwetsche notarissie van wijlen z'n vader, - dat uitgedorde mannetje met die bakkebaarden, precies als je ze nog wel op tooneel ziet vertoonen. Maar met 'n edel karakter.

- Die snapte Dorus, en dat merkte hij 't best aan de lol van dien man, toen ie z'n zwagers bij 'm ontbood en met van die leutige oogjes begon: "Nót1 zal 'k jullie 's wat vertellen! ...

Je weet ommers wel, die broer van jelui, die zeeman Dorus, dien je tien jaar geleden al 't liefste dood had laten verklaren?

- nou, die is me daar dan tot je troost boven water komen ::wemmen" .•.

Hoewel, om die erfenis maalde hij voor z'n eigen waar-1chtig niet ..•

Om kort te gaan: hij was dan van 't Bolwerk toch maar doorgeslenterd naar de Botersloot, en waarachtig - daar sting nog 't naambordje op de deur. Hij belt aan, één van z'n stiefzus-ters, wat ook al een heele juffrouw geworden was, trekt open - weet hij veel wie van 't stel hij vóór 'm had - maar ze kijkt 'm verschoten aan, vraagt: "Ben jij Dorus niet'?" en begint Meteen te grienen.

"Yes" - zei hij - "I am Peter, but do not trouble yourself."

Wist hij in eene, dat hij Hollandsch moest spreken tegen die meiden? Wat ie trouwens nooit had kunnen glooven, dat je je eigen taal kon verleeren. En boven heeft ie dan ook tegen die zussen van 'm op zitten scheppen in 'n mengelmoesie, waarvan ze de helft niet verstonden. - Nou, en wat trof dat nou ongelukkig, dat moeder net effe bij de buren was, - wou-wen ze gauw om 'r gaan loopen. Maar Dorus had niks geen

193

haast, en liet ze wachten dat ze van zelfs thuIS kwam. En daar begon die vrouw toch van den schrik te beven, toen ze 'm zag - was 't van vreugde of van verdriet? Hij het er nooit diep over geprakkezeerd. 'n Feit is, dat ze de eerste oogeo-blikken niet kon spreken. Maar toen ie ze eindelijk allegaar bij mekaar had, wou ie d'rlui metten maar effe laten zien wie ie was, en toen heeft hij eenvoudig die zakken met goud-geld leeggegooid midden op tafel, - niet om te bluffen, maar om ze te toonen dat hij op hUn zak niet behoefde te teren. Een van de zwagers kwam op dit geluid 't eerst tot z'n positieve, want die vroeg 'm: "Nou kom je zeker bij ons logeeren, hè Dorus'?" - "Ik blijf bij moeder," - besloot hij voor d'r aller bestwil - "maar niet langer dan veertien dagen en daar betaal ik kostgeld voor. Dan zoek ik 'n eigen onder-komen, want als je langer bij 'n ander over den vloer leit, zien ze liever je hakken dan je voorschoenen." En hij had er de gedachte bij: over 'n poosje smeer ik 'm toch weer fijn naar het schapenstation van Mr. George.

J

a, en in den eersten schrik, dan willen ze je allegaar van allerlei aandoen. Maar hij most daar niks van hebben, en 't eenige wat ie wou, dat was 't graf van z'n vader zien. En daar was 't nou onder die bedrijven te laat voor geworden. Dus stapte Dorus den anderen morgen na' Crooswijk. En bij die kerkhofpoort, - wie ziet ie daar op dat bankie zitten? - Cato-tje, dat vroegere meissie van 'm uit de Zandstraat, waar 't zoo

J

a, en in den eersten schrik, dan willen ze je allegaar van allerlei aandoen. Maar hij most daar niks van hebben, en 't eenige wat ie wou, dat was 't graf van z'n vader zien. En daar was 't nou onder die bedrijven te laat voor geworden. Dus stapte Dorus den anderen morgen na' Crooswijk. En bij die kerkhofpoort, - wie ziet ie daar op dat bankie zitten? - Cato-tje, dat vroegere meissie van 'm uit de Zandstraat, waar 't zoo

In document IG ATUUR (pagina 96-103)