• No results found

Met beeste-weer om de Kaap

In document IG ATUUR (pagina 34-37)

AAR al gauw na die drie ellende-jaren van langs de Chineesche kust, monsterde Dorus toch weer op de Jacob, een bark, voor een reis naar Japan. En net waren ze de Kaap rond, of ze werden al over-vallen door 'n orkaan. Ze liepen wat te lang voor den wind, hadden bij moeten draaien, toen een golfzee van achteren een van de reddingbooten uit de poeting lichtte. Dorus moest er in, om er dadelijk de takels om te slaan, - want een jongen konden ze beter missen bij geval dan een matroos. En hij was al over 't hek van de campagne geklauterd, toen die boot met de zware davids en al den grond in ging.

In Yokohama werden stukgoederen gelost. Toen moesten ze naar Nagasaki, waar de enorme machinerie heen bestemd was, met al die geweldige ketels, waarmee de Jacob bar diep was geladen. En op weg daarheen besprong hun een tyfon, zóó vreeselijk als meneer Dorus dan ook nooit meer beleefd heeft. Hij stond aan 't roer, was er al twee maal afgeslagen, toen ze hem met touwen vastsjorden aan de stang.

De kapitein was een beste zeeman, maar zóó'n geweld was dien man nog niet overkomen. En in plaats van zelf aan dek te staan, scheen hij 't nou heilzamer voor z'n schepie te vinden, om te blijven zitten bidden in de roef. Want dit was nu eens een oude, die nooit vloekte.

De stuurman had de zeilen dicht laten reven en bovendien met touwen laten omwoelen om den mast.

Toen werd 't voor Dorus bakboordswacht. Hij kon naar z'n kooi gaan, maar moest klaar liggen. Doorwaternat van de zeeën, trok ie'n droog hemd, een andere broek aan •.. en daar plensde een bonk water 't hee1e logies vol. Hij rent naar boven:

al die kisten met machinerie waren met één smak naar één kant gesmeten, 't schip maakte zwaar slagzij, de heele

ver-60

schansing lag van vóór naar achteren plat op 't dek, de zware stutten als rietjes afgebroken. En de overgebleven booten lagen aan de andere zij van de schuit gesmeten.

Maar dit merkte hij nu pas: hij zag den timmerman niet meer! De derde-stuurman was zoo'n groote kwajongen. Die klautert over den rommel heen en roept: "timmerman, ga de pomp peilen!" - "De timmerman?" - schreeuwt de eerste stuurman weerom - "die leit over boord." - "Da's hier en ginder 'n schandaal" - brult die andere weer - "om zonder permissie met zóó'n wind van boord af te gaan."

Maar die carpenter was een erge knappe werkman geweest.

't Laatst had ie in z'n vrijen tijd van fijn hout nog zoo'n prachtig modelletje van de Jacob zitten snijden, - de knoesten er uit gezaagd, en, net als bij hun, die zwarte en witte poorten daar in gemaakt van been. Maar de arme bliksem had z'n ple2';Îerwerkie niet magge voltooien.

Affijn, maar wie dacht er om 'n ander bij zulk beestenweer?

Want nou moesten ze rond gaan, om d'r eigen er uit te werken.

'n Ieder op z'n plaats, èn uitkijken! - Ben ze nèt rond, komt er 'n bonk, als 'n huis zoo hoog. Vloekt en schreeuwt en springt dat alles door elkaar. Dorus joemt net nog naar dat koperen hek op de campagne, en terwijl ie zich vastsjort, voelt ie zich languit over die golven liggen, zóó overgehaald lag dat schip, met de nokken van de ra's op het water. Een Hollandsche brik, de Duo Decima van Rotterdam, en een stoomboot zijn er om die:elfde klok dan ook met man en muis gebleven.

Maar hoe moest die J acob bij God nou toch blijven drijven?

Want de logieskap lag er af, het voorluik weg, de kettingbaks-luiken •.• alle booten en de hee1e bliksemsche boel dreef in zee.

Schreeuwde die bootsman naar Dorus: "Hier jongen, heb je 'n lap zeildoek, maak die kettingluiken dicht." - "Dàt doen ik niet, hier en ginder!" Want hij zag den dood voor oogen.

-"Dan zal 'k je 'n vierkantje (een fiesch jenever) geven." -61

Want je begrijpt niet wat dat was voor een helsch karwei, als zoo'n schip zóó vreeselijk overhangt, zoo razend slingert en stampt, dat je amper kruipend voort kan klauwen langs dek.

- Maar eindelijk pakt Dorus dien anderen jongen bij z'n lurven, trekt 'Ol mee en zeit: .. Als jij kijkt wat er overkomt en me waarschuwt voor de zeeën, dan zal ik spijkeren". En bij iedere bonk, om niet weg te spoelen, klp.mde hij die linker-hand vast in dat luik .••

Toen dat werk zóó ver weer geklaard was, zaten ze op die amper omgeslagen schuit vastgebonden om den bezaansmast.

Alleen de kapitein, beneden bij de trap, bleef maar hardop staan bidden. En de meesten deden dat op hun manier, hun Chinees ook; en matrozen, die bij mooi weer 't hartelijkste vloeken, roepen dàn allemaal Onzen lieven Heer op. Want die bonken water en die druk van den wind ... 'n kèrel, die zich dàn nog 'n spekkooper vindt. Alleen de derde hield stand bij z'n moppen. Keek ie de lucht in, nJar dat verschrikkelijke zwerk: ,.Piet daar boven weet 't wel", - zei hij. "Da's die nieuwe jongen van Onz' lieven Heer, die daar an de blaasbalg trekt ... " Maar zelfs die Zweed, dat vloekbeest van een zeil-makertje, dorst nou nog geen poep te zeggen.

Tegen den bezaansmast, waar ze aan vastgesjord zaten dien nacht, st()nd de kast met den leksteen voor het gefiltreerde water. En boven op die kast hadden ze 'n duiventil staan, met tien, twaalf pronkertjes. - Toen 't den anderen morgen wat opklaarde, was al die rommel foetsie, de duiven verdronken - en daar hadden ze toen 't gebeurde niets van gemerkt!

Den volgenden dag stilde 't af, - maar zij op de Jacob, ::~

voeren op 'n wrak. En toen ze weer zeil wilden zetten, waren die lappen als verbrand van den wind, haalde je er zoo bij handen vol uit, en ze moesten hun nieuwe reserve-zeilen aanslaan.

De kapitein had drie honden in de roef voor de negocie.

62

Een was er dol geworden, als 'n razende had ie langs dek gerend, was toen zóó die kokende zee in gesprongen. De tweede 'm achterna - alles weg, op enkel 't kombuis na, dat beschut had gestaan, - tot de varkenshokken lagen er af. Maar de vijf kleine, zwarte varkentjes zelf, die dieren hadden d'r eigen vóór in den boeg verstopt en d'r leven gered. Dorus moest 'n nieuw kooitje voor d'r1ui timmeren. En toen dat klaar was, de krulstaartjes opvangen.

't Was mooi weer geworden, en dus ging 't zeildoek van de luiken af, en op die varkensjacht glipt pardoes zoo'n klein zwijn tusschen hun handen door... valt zóó in dat voorluik ...

De derde stuurman haalt 'n kaars om 'm daar in dat donkere ruim te gaan vangen. Net wat voor Dorus. Die dus mee. Nu lag daar op de zijden van 't zaadhout zoo'n groote stoomketel, effe negen platen lang. En in dien ketel waren drie andere ketels gebouwd. Daaromheen die kisten met machinerie, dat je er amper je kon verroeren.

Maar die krulstaart krijgt 't benauwd door die jacht en eindelijk zit ie al in één van die binnenketels te knorren:

"ch-ch-ch-ch."

"Hou jij 't kaars ie vast" - zegt de derde tegen Dorus. "Dan kruip ik erin". En die groote vent klautert dien kleinen ketel in. 't Varkentje langzaam achteruit, achteruit, voelt ie z'n achterste tegen dat eind an vastloopen - maar in de verte bespeurt ie dat kaarslichie, en ..• hopsa, neemt ie 'n duikert, klauwt over den schouder van den stuurman heen, rent Dorus omver ... kaars uit! - Zoo wit als 'n lijk van den schrik komt de stuurman weer boven.

Maar nu moet de ouweheer Dorus toch even weer op asem komen, zooals ie daar nog om zit te gieren.

Want och, op zee is 't zóó gemaakt ... storm voorbij, en je bent alle leed alweer vergeten. Vooral Dorus begon dan al gauw weer met z'n kwajongensstreken.

63

In de Straat Soenda kwamen er 'n macht van die malle vogels over, - van die boebies, met toch wel 'n meter breede vlucht, maar voor 't overige erg domme beesten. Als ie er dan soms bij klom in de ra, konden z;e 'm

zoo

gek ankijken, net of z;e niet meer wegwouwen. En nog 's op 'n keer was ie naar 't bovenbramsel geklauterd; sloeg er een z;'n pooten in z'n nek, dat Dorus dacht: "nou heeft Onze lieve Heer me te pakken!" Maar meteen grijpt ie toe, dra2it 'm z'n nek om, en: "koppen!" - roept ie: "daar komt 'n boebie." Lei dat dier aan dek.

Dienz;elfden avond, dat Dorus de wacht heeft, komt de kapitein achter op de campagne. Dat was, als 't niet al te hard woei, nog wel 'n aardige vent. - "A' je nou z;óó afgelost wordt" - ~egt ie - "dan moest je die dooie boe bie in den achtersten mast in de zaling zetten, en vastmaken met kabel-garen. Vliegt die derde stuurman erin." - Want ze waren er allemaal gek op, om boebies te vangen, omdat daar zoo'n fijn stuk bout aan zit.

Goed, Dorus kao naar kooi gaao. Maar vlug, vlug, z;et ie dien bak io mekaar. - 't Is twaalf uur 's nachts, die derde komt op ..• Dorus fluIt 'm.

"Stuurman, dit en dat", - Dorus gemaakt.

"Hou je bek" - zegt die, al heet - "als d'n ouwe na benejen is, z;ien ik 'm te pakken." En Dorus hoort z;e al: "Goeie wacht, stuurman!" - "Welterusten kapitein .•• " Hij effe nog af-gewacht, en dan heel z;achies voor den ouwe er opaf ... Maar die stond in de kajuitstrap te loeren ..•

Eindelijk, daar hing de stuurman hoog genoeg, - wil i~

die hoebie pakken... Schiet ie me toch uit in '0 straal vloeken - want die boebie zat vastgenaaid ••• En Dorus als de bliksem naar kooi!

Net als die zeilemaker, die Zweed, die toch zoo allemachies graag een grooten baard wou fokken, omdat dat de mode was

64

van de zeelui in dien tijd. En maar geen enkel stekkie zag ie opkomen. - Mooie frats voor den derde en stuurman Haring.

Want z;oo noemden z;e Dorus toen aan boord. Je moet weten, de kapitein had haring meegenomen voor de negocie. En daar kon de joeng nog wel's een tobbetje van mikken, - hij stal er zoo veel, maar de matroz;en kregen altijd d'r deel mee, en dus viel er nooit iets te bewijz;en. - Stuurman Haring heette hij daarvoor in de wandeling.

Nou - "heb u niet een of andere vuiligheid om dien zeiIe-maker in z'n smoel te smeren voor 'n baard?" - vroeg Dorus aan den derde. - "Za'k 's kijken in de medicijnkist, stuurman Haring" - "Ja, maar u moet 'm er eerst lekker op maken, en dan geef je die rommel maar an mij."

Goed, op iedere wacht W3S dat weer: Toch raar, zeilemaker, dat jij geen baard dr3agt. 't Zou je z;oo knap staan, z;oo ma nne-hjk. A' je dan weer in Zweden komt, krijg ie vast an iederen vinger 'n meissie .•.

- Ja, hij wou wel, maar... .

Zoo maken z;e dien knul toch zóó jouker op dat smeersel UIt de medicijnkis 1.. . Ja, nou dan, hij zal in z;'n kooi kruipen, -bek houden, hoor, en dan z;al Dorus komen om 'm er mee in te wrijven. - Zoo gez;egd, zoo gedaan. Zalft die kwajongen d'n ::eilemaker cr haast z;'n heele kop mee vol. - Ga nou maar maffen - zal je morgen wel z;ien. Goeien nacht, zeilemaker." -En dien anderen ochtend was die vent z'n snoet van onder tot boven zwart uitgebeten, wat ie er in geen weken van af heeft kunnen wasschen. - En alle hens op de Jacob lol .•.

Zoo bezeilden ze dJn eindelijk Nagasaki. En veertig timmer·

lui kW3men er aan boord, en vijftig Japanners om te 10 sen.

Want voor die kanjers van ketels en kisten moest dat heele dl!k worden opgebroken; en met hun enorme blokken en trossen, een waarlooze steng onder die ra voor de stevigte, l.eschen z;e al dien rommel er uit. Maar wat een wonder was:

65

die ambtenaren van 't Japansche goevernement - erge nette kerels waren dat - en die spraken zóó fijn Hollandsch als echte aristocraten. Dat hadden ze, met de drukke vaart van ons land op Japan, in den omgang zoo geleerd.

Vier maanden hebben ze er liggen timmeren om dat wrak weer zeilree te maken. En in die dagen - 't was in 't jaar 60 -beleefden ze 'n aardbeving, met een storm gepaard, waarbij ze bijna die hee1e stad Nagasaki voor hun oogen hebben zien afbranden. Want't waren allemaal houten huizen, met vensters van vloeipapier. - En in die zeemansbuurt, daar had je al die lange schuren staan, met kleine kamertjes, waar de meisjes van plezier dan maar gehurkt zaten bij d'r theesteUetje. "Ket-tingbak", noemden de zeelui die loodsen. "Jo, ga mee na' de kettingbak." - Dorus weet niet hoeveel van die lieve meiden daar toen verbrand zijn - en: ... hoeveel stuks vee!

Van ziek zijn en sterven op zee. Dedooje

In document IG ATUUR (pagina 34-37)