bevolking. In feite kregen we maar de helft. Rond kerst begon het te vriezen. Enkele
weken lichte vorst, maar bij dat beetje scheepvaart waren binnenwateren en havens
meteen dicht. Elke ochtend liep ik naar de thermometer bij de
ker. Altijd 6 à 7 °C vorst. Mooi helder vorstweer met sneeuw. Maar op 20 januari
1945 - we waren toen 12½ jaar getrouwd en dat heet hier koperen bruiloft -hebben
we de kachel de hele dag aan gehad en toen het donker werd kaarsen aangestoken,
fraaie kaarsen die in de sluikhandel 10 gulden of meer kostten, en we hebben een
konijn gegeten dat Suus voor 125 gulden aan het andere eind van de stad had
bemachtigd - met blaren en wonden aan de voeten is ze thuisgekomen en ze kon drie
weken niet meer de deur uit. Het konijn woog 3½ pond en het was heerlijk. Dini en
Ber [schoonzuster en zwager] waren op visite. Witbrood hebben we bij de bakker
gebakken - Suus had net 5 pond bloem en 5 pond aardappelmeel voor samen 100
gulden kunnen kopen - erwtensoep gekookt en worteltjes met erwten en gebakken
aardappelen en pudding. En 's avonds nog waterkers en zalm uit oeroude blikjes en
kaaskroketjes en gebakken gort. En witbrood. En tussendoor marsepein (van witte
bonen) en taart. Ber en Dini zijn met buikpijn naar huis gegaan, maar wij hebben
-dat haal je de bliksem - bij kaarslicht nog eens elk 3½ witte boterhammen gegeten
en de volgende ochtend heb ik onder het scheren gezongen, wat al lang niet meer
was gebeurd. Didi en Tom hebben ook het hunne gepresteerd. Thijs niet, die is geen
flinke eter.
Dat was dan het grootste feest in deze maanden. Maar kleinere feesten werden
ook gevierd. Je verjaardag, 8 februari, hebben we bij voorbeeld gevierd met
suikerbietflensjes bij de koolmaaltijd, sla, wittebrood en marsepein (van bonen). En
dan de overwinningen. Als er iets moois in de krant stond, heeft Suus 's avonds nog
flensjes gebakken voor alle zes, en die heten dan Posenkoek of Breslaukoek of
Thornse katarijntjes, naar gelang van de te vieren overwinning. En hoewel het in de
kamer ijskoud was, waren we een beetje vrolijk, maar dan verlangden we toch naar
bed. Suus en ik sliepen tegen elkaar geperst, in één bed - dat hebben we vroeger nooit
klaargespeeld, maar met die kou en de ondervoeding was dat nodig. Wanneer ik
opstond, hakte ik eerst hout om in beweging te raken. Dan maakte ik de kachel aan.
Alles lekker langzaam om de tijd te doden. Ik kookte wat soep, voor ieder een bord.
Die aten we om 10 uur en dat was het ontbijt. Ondertussen werd het warm door het
koken van het
maal. Niet echt warm, want je stookte zo dat je geen warmte verspilde, en als het
maal gekookt was, liet je de kachel uitgaan. Het was een kunst, dat koken.
Kookfornuizen zijn hier haast onbekend en je moest maar zien hoe je aan een
salamander kwam. We hadden er een, met een kistachtige bus in de buis, waar je
iets op kon zetten. Vier potten tegelijk konden we op de kachel hebben, maar er stond
er slechts één echt op het vuur. Het was een gegoochel om voor zes personen dan
het hele middagmaal klaar te maken. Bovendien moest je er op letten dat je zuinig
stookte. Daarom gooide je de kachel eerst voor twee delen vol met slakken om de
vlam zo dicht mogelijk bij de pot te krijgen. Er waren ook van die uitvindingen,
zogenaamde wonderkachels, met hetzelfde doel, blikken bussen, die zowat 10 gulden
kostten en die je in de kachel hing of erop zette. Het waren je reinste wonderen.
Vooral als de schoorsteen niet goed trok. Dan kon je de rook in de kamer snijden.
17 mei 1945
We hebben drie van die wonderen bezeten, maar voor de hoofdmaaltijd maakte ik
liever de kachel aan. Die zullen we nog een tijd nodig hebben, want aan gas valt
voorlopig niet te denken. Vandaag starten de gaarkeukens weer - haast twee weken
na de bevrijdingsdag. Alles is nog een warboel en het zal nog even duren eer alles
weer op gang komt. We krijgen een halve liter soep met vlees en vet erin - niet het
verdunde water van weleer. Maar leven kun je er niet van, evenmin als van de andere
rantsoenen die inmiddels stijgen. Het eten halen gaat ook vlugger dan weleer. Toen
moesten de mensen in regen en kou soms uren wachten op de wagen met de lamme
knol en de vuilnisemmers vol eten, en wanneer die kwamen riepen ze ‘hoera’ en als
het maar voor 500 mensen strekte, moesten de andere 3000 nog maar een beetje
wachten en dat deden ze ook gelaten. Tot ze omvielen. Maar dat hielp ook niets.
Daardoor kregen ze toch niet meer of eerder eten. Want dan zou wel iedereen willen
omvallen. Er werd niet veel gebedeld. Dat was ook al te inspannend. Een bedelaar
gaf je in het algemeen een aardappel (als je er een had). De kinderen kregen extra
eten op school. Maar dat was ook water.
Zuigelingen kregen melk. Dat was ook water. Maar met het water was het ook al
haast afgelopen. Enkele dagen nog en de brandstoffen voor de waterleidingbedrijven
waren uitgeput. In Noord-Holland deden alleen de Amsterdamse en de Haarlemse
waterleidingen het nog. Gelukkig hadden we nog een groot pak chloor en kool, om
grachtwater te desinfecteren en te zuiveren. Dat hadden we al in september gekocht.
Grachtwater was er in overvloed. Soms liepen de grachten over. De pompen hadden
ook geen brandstof meer en bij vloed zetten de Duitsers de sluizen van IJmuiden
open om in geval van nood voldoende water te hebben om de omgeving van
Amsterdam te inunderen. De pompen werken nu weer, maar de riolering is nog altijd
verstopt. De stadsreiniging heeft zich nog niet aangemeld en als ik deze bladzij af
heb, breng ik de vuilnisemmer in de kinderwagen naar de officiële stortplaats
-inofficiële vuilnisbelten liggen er ook overal en sommigen hebben voor hun deur
een gierput aangelegd. Het ruikt niet zo best in Amsterdam, maar dat was vroeger
ook al zo, althans in het centrum langs de grachten. Desondanks was de staat van
gezondheid hier redelijk. Toch zijn tijdens de hongersnood hier 600 mensen per dag
gestorven tegen vroeger 200. Niet precies van de honger. Maar er zijn ziekten die
op zichzelf niet zo erg zijn, maar verergeren als de zieke niet behoorlijk te eten heeft.
Ik heb bij voorbeeld de laatste jaren, maar vooral tijdens de laatste maanden,
voortdurend geleden aan etterende wonden, die zich door infectie uitbreidden. De
dokter behandelde ze geregeld, maar het hielp niets. Ten slotte heb ik me er niet meer
om bekommerd, want behoorlijk verband en pleisters waren er toch niet. Nu, na een
poosje behoorlijk eten, zijn ze ineens geheeld.
Ik heb heel wat negatiefs over de laatste maanden verteld, maar dit moet wel in
verband met heel wat positiefs worden begrepen. Bij voorbeeld, zeven maanden geen
elektra. Aanvankelijk gingen we eenvoudig om zeven uur/half acht naar bed. We
hadden wel wat kaarsen in huis, maar die spaarden we voor ziektegevallen. Ook
hadden we een rest petroleum, maar die wilden we niet nodeloos verbruiken. We
dachten toen nog niet aan kopen. Een liter kostte 40 gulden (voor de oorlog 4 cent).
Maar op
een dag bracht Suus schoensmeer mee, f 1,50 per doos, en zo hebben we inderdaad
enkele weken onze kamer verlicht, met schoensmeer, brillantine, soldeervet,
enzovoort. Het is heel eenvoudig. Een pit erin en die met de lucifer aansteken. Of
liever twee pitten en als de een ondergegaan is, steek je de tweede aan. Als je de
eerste eruit hebt gehengeld, is de tweede ondergedoken, enzovoort. Laat ik niet
overdrijven. Met soldeervet heb je tussendoor nog wat tijd voor iets anders, bij
voorbeeld je smerige vingers schoonmaken. Zwarte schoensmeer deugt niet, die gaat
aldoor maar uit. Pommade is ook niet veel waard. Maar soldeervet, dat gaat. Het was
echt gezellig met die verlichting. Terwijl ik met de pitten zat te prutsen, lazen de
anderen of luisterden. Ik vertelde de kinderen verhalen, ware en verzonnen, en de
hele bijbel. Stilaan hadden de drogisterijen geen soldeervet meer en de geallieerden
waren er nog steeds niet. Toen kocht Suus wat flessen ruwe olie voor 25 gulden per
liter. Het brandt net als petroleum. We hebben nog een fles en die zal het wel doen
tot er weer elektra is. Wel moesten we zuinig zijn met het licht. Na het avondeten
zaten we nog een tijdje in het duister voor we licht durfden maken en als de lamp
uitging (want aanvankelijk hadden we geen cilinder en dan kon dat makkelijk
gebeuren) waren we bedroefd, want met de lucifers moest je ook zuinig zijn, die
waren helemaal niet meer te koop. Bij de petroleumlamp zaten Suus, ik en de twee
grote jongens, die ruzie hadden omdat de een de ander niet voldoende plaats gunde
aan het tafeltje. Thijs las toen een jeugdbijbel - zó lang en zó breed en zó dik - en
Didi had een jeugdtijdschrift uit de bibliotheek, dat er niet veel voor onderdeed.
Ondertussen zette ik thee (surrogaat), aten we het fameuze marsepein, of, als er een
overwinning te vieren viel, flensjes van water en meel of suikerbietpulp. Bovendien
hadden we het koud, want de kachel was al lang uit.
Dit was dan de verlichting en met andere dingen was het navenant. We hebben
niet alleen maar gehongerd. In december hadden we twee grote Goudse kazen gekocht,
elk woog ongeveer 7 kilo. De een heeft 30 gulden per kilo gekost, de ander 45 gulden.
Maar die hebben we niet aangeraakt. Dat was onze laatste reserve. We lieten ze
liggen. Té lang eigenlijk. Ze zijn nu
nog niet op. In die tijd kon Suus nog 35 kilo aardappelen kopen voor 65 gulden.
Later werden ze tien keer zo duur. Een heel bijzondere feestdag was 22 december.
Suus was naar de stad met de kinderwagen en een lege kist. De kist moest naar
Friesland geëxpedieerd om met aardappelen gevuld terug te komen en drie maanden
later gebeurde dit inderdaad. Ondertussen kregen we van een vroegere student van
me, die bij een groot bedrijf personeelschef is, cokes, rode bieten en bruine bonen
thuis. En 's middags had de groenteman kool en daar heb ik Didi op afgestuurd - als
jood mocht ik die winkel niet binnen - en hij kwam met een heleboel witte kool thuis.
Ondertussen was Suus in de stad en toen ze daar de kinderwagen met de lege kist
liep te duwen, hoorde ze een stem: ‘Was haben Sie dadrin?’ Het was een Duitse
soldaat en hij vroeg Suus of ze dan zo'n honger had. Dat viel niet te loochenen, dat
kon zelfs een blindeman zien. Toen gaf de soldaat haar een brood. Een ‘Kommissbrot’,
3 pond, dubbel zo zwaar als een Hollands brood.
18 mei 1945
Ze accepteerde het van die vijand. Maar hij was geen vijand. Hij was uit Danzig en
toen Hitler in Danzig kwam, moest hij in het Konzentrationslager (
KZ). Later toen
Hitler meer soldaten nodig had, heeft hij ook de mensen uit het
KZgehaald. De
Danzigse soldaat was met paard en wagen uit IJmuiden naar Amsterdam
gecommandeerd, maar aangezien hij niet precies wist waar hij naar toe moest, bleef
hij met zijn hit maar ergens staan. Hij zou ons later nog eens bezoeken, maar hij heeft
het adres mogelijk niet kunnen vinden. Met kerst hebben we het ‘Kommissbrot’
opgegeten en de kinderen verteld dat Suus de Kerstman tegen was gekomen. Nu is
de man uit Danzig krijgsgevangene, net als die Duitsers die scholden als iemand
bedelde en op kinderen schoten als hun wat dwars zat. Dat hoort allemaal bij 22
december. Maar die geluksserie was daarmee nog niet afgebroken. Behalve het brood
bracht Suus nog 35 kilo groente in de kinderwagen mee die ze toevallig op de kop
had getikt. Toen was er nog groente; we hebben die op de vloer in de studeerkamer
gelegd, anders hadden we niet geweten waar we het moesten laten. Later was
dat totaal afgelopen. Eén pond per week was het toppunt. Maar met de kerstdagen
waren we echt een beetje vrolijk ondanks het Duitse offensief in de Ardennen en
ondanks de oproep, die op de tweede kerstdag werd aangeplakt, dat de jaargangen
1905-28 zich voor arbeidsdienstplicht moesten melden, dat wil zeggen dat ze naar
Duitsland werden gestuurd. In Amsterdam hebben er, denk ik, nog geen honderd
man gevolg aan gegeven - de terreur was toen al ineffectief.
Zulke blijde dagen als 22 december hadden we meer. Ik kreeg van verschillende
kanten steun, van oud-studenten, van de schaakkampioen Euwe, die vroeger
wiskundeleraar was geweest, maar sinds jaren directeur van een groot
kruideniersbedrijf is. Ook van de universiteit, dit wil zeggen van de hoogleraren.
Ook van de ‘Ondergrondsen’, die er ten slotte ook voor zorgden dat Didi en Thijs in
Friesland kwamen. Aanvankelijk was het niet veel, maar we kwamen er toch verder
mee. Op 27 januari maakten we de inventaris op en constateerden dat we voor ons
zessen nog levensmiddelen voor zeven weken hadden (bij bescheiden behoeften).
Enkele dagen later begon het te dooien - vooruitzicht op voedseltransporten in het
algemeen. Maar toen de schepen weer voeren, kregen we ook persoonlijk meer. Door
relaties kregen we aardappelen uit Friesland. Een keer 100 kilo door een hoogleraar
en drie keer 50 kilo van een overigens onbekende vrouw. Uit de laatste aardappelzak
rolden tot onze verbazing nog drie Edammers à 3½ pond, waarvan we niet weten
hoe ze erin waren gekomen. Ook van de pleegouders van de jongens kwam er nog
een kist aardappelen. En de oud-student van me, die voor het personeel van zijn
bedrijf inkopen in Friesland deed, bracht ook nog het een en ander mee. Tom was
enkele weken bij zijn vrouw in Beverwijk op bezoek - weer een verlichting voor ons.
De hele voedselvoorziening was toen in de war. De grote bedrijven, de
inkoopverenigingen van ambtenaren en andere bevoorrechte groepen mochten
In document
Hans Freudenthal, Schrijf dat op, Hans. Knipsels uit een leven · dbnl
(pagina 157-163)