• No results found

Van Beckers kwamen we bij een putter die tot dan toe gewoon arbeider was geweest. Daar in de buurt van het oude jodenkamp, dat al afgebroken was (ik kon

nog precies de plaats

zien waar mijn bed had gestaan) werd een nieuw deel van het vliegveld aangelegd.

Het was nog allemaal heide en wij kwamen daar om die te vernielen. We legden een

smalspoor aan. Het was zo afgelegen, dat de ‘Bauleitung’ er maar één keer per dag

kwam. We maakten lange schafttijden, werkten niet zo idioot hard als bij Beckers,

maar toch zo dat de putter het kon verantwoorden. Zelfs als de putter er niet was,

werkten we. We waren met 25 joden en 5 niet-joden. De niet-joden voerden helemaal

niets uit. Met de rails heb ik daar gelukkig niets te maken gehad. Aangezien ik een

scherpe spade had, heb ik heide gestoken om de weg te banen, heuvels geslecht,

moerassen gevuld. Achter ons groeide het smalspoor, het werd ongeveer 3 kilometer

lang. Daar zouden de zandtreinen op rijden voor de startbaan die ernaast moest

worden aangelegd. Zover kwam het nooit. Toen het spoor klaar was, begonnen we

aan een tweede, voor de rolbaan.

30 mei 1945

Eventjes een onderbreking. Vandaag hebben we bericht uit Friesland gehad. Niet

rechtstreeks van de jongens, maar van iemand die ze bezocht heeft. Ze maken het

uitstekend. Het eerste levensteken sinds drie maanden.

Een keer ben ik nog voor enkele uren naar de Duitse boer gecommandeerd.

Paardemest strooien. Het was toch al onfris op het vliegveld. Geen wasgelegenheid,

geen wc's. En dan nog paardevijgen! Gelukkig heeft het niet lang geduurd. Helemaal

met die ontbrekende wc's, dat was zoiets. Waar je ook keek zat iemand zijn behoefte

te doen. Die had natuurlijk gedacht dat hij achter zo'n lorrie veilig was, maar ineens

reed de trein weg.

De laatste vier weken heb ik bij een andere firma gewerkt. Ter Haar heette de

eigenaar. Hij ging over het ‘Baulager’ van de Duitsers bij de Drentse Trekvaart. In

die tijd hadden de Duitsers veiligheidshalve alle vliegvelden in Noord- en

Zuid-Holland opgeblazen. Het puin werd per schuit naar Havelte getransporteerd.

Dagelijks 3 à 4 schepen van 100 tot 150 ton: stenen, timmerhout van barakken,

betonplaten, vaten carbolineum (houdbaar tot 5 juni 1942), dwarsliggers. Maar het

fraaiste was het camouflagemateriaal: kippegaas met groene verf die de mazen vulde,

sersnetten met ingenaaid zaklinnen. De netten waren eens gloednieuw geweest, de

prijskaarten hingen er nog aan. Inmiddels waren ze verrot, een bende die niet meer

uit elkaar te halen was. Met het kippegaas was het net zo. Maar dat moest allemaal

netjes gelost en opgeslagen. Het hout en de stenen natuurlijk ook. Met de stenen

moesten weer startbanen geplaveid.

Op dit ‘Baulager’ had ik al eens eerder moeten werken. Altijd op zondag 12 uur

lang. Bij voorbeeld stenen lossen. Een keer op zo'n zondag, toen ik weer paddestoelen

had willen zoeken en we tot werk waren veroordeeld, gebeurde het volgende: daar

lagen 7 à 8 boten die gelost moesten worden. Het ‘Baulager’ was toen nog niet onder

Ter Haar, maar direct onder de ‘Bauleitung’ - gemene Duitsers die sloegen als het

niet snel genoeg ging. We werden ingedeeld. Iedere groep moest een boot lossen en

als die leeg was - was de belofte - mochten we naar huis. Er was ook een groep

strafgevangenen, die niets uitvoerden, en toen wij om 3 uur klaar waren, hadden zij

nog niet de helft gedaan. Strafgevangenen werkten op zondag maar tot 3 uur. De

opzichter had zijn bepalingen, hoe de Duitser ook vloekte ‘Ich scheisse auf Ihre

Bestimmungen’, hij kon er niets aan doen, want zo'n opzichter heeft ook een uniform

aan en wie een uniform aan heeft, laat niet ‘auf seine Bestimmungen scheissen’. De

opzichter marcheerde met de hem toevertrouwden huiswaarts en de man van de

‘Bauleitung’ had het nakijken. Maar het ergste was dat hij de schipper van die boot

al de vracht had betaald, want die ‘Bauleiter’ wilde zelf gauw weg, en als zo'n schipper

de vrachtprijs in zijn zak heeft, smeert hij hem en gooit desnoods onderweg al het

puin in de vaart. Nou, heel eenvoudig. Dan moesten de joden maar het schip van de

gevangenen overnemen. Ik ging met nog iemand op die man af en vertelde hem dat

we maar één boot hoefden te lossen. Maar we hadden geen uniform aan en op ons

kon hij met succes ‘scheissen’. Dat deed hij weliswaar niet, maar aangezien hem

niets anders te binnen schoot, schold hij mij uit voor ‘Landverräter’, wat ik niet

helemaal snapte. In elk geval moesten we het schip nog afmaken en we deden het

als de bliksem, want we wilden ook weg. De man van de ‘Bauleitung’ had nog meer

haast, want zijn ‘Braut’ wachtte op hem ik meen in Zwolle

en hij moest vooruit om de trein in Meppel te halen. Daar had de ‘Bauleitung’ een

auto voor. Toen hij klaar was reed hij met zo'n vaart naar Meppel dat de auto over

de kop sloeg. Dood. Een andere inzittende ook dood, twee zwaargewond.

Dus, de laatste vier weken zat ik bij Ter Haar (een dikkerd, vroeger misschien

slager). Maar de hele ‘Bauleitung’ liep daar ook aldoor rond. Bovendien de Groene

Politie. Het begon heel erg. Er moest een schip als aangenomen werk gelost. Zes

joden en zes niet-joden. Anderhalve dag zware houten planken sjouwen. Ik brak

haast in elkaar. ‘Du kriechst ja wie eine Schnecke’ schold de Groene, en een andere

man op de boot kreeg een draai om de oren. De boot heeft 12 gulden per man

opgebracht en daarbij hebben ze ons nog afgezet, maar vroeger, toen de joden op

zondag zo'n boot in uurloon moesten lossen, kwamen er maar 5 guldens uit de bus.

Ik brak haast in elkaar, maar als je tot aangenomen werk bent veroordeeld, moet je

meedoen. Er was bij voorbeeld een jood in onze groep, haast 60, vroeger acrobaat.

Die nam zo'n plank van 50 kilo op zijn schouder en balanceerde vrolijk in

polkastappen naar de stapel. Hij was daarna een week ziek gemeld. En dan was er

een jood in onze groep die er als een volgroeide tuinkabouter uitzag en astma had.

Die nam ook zo'n plank en rende ermee vandoor en lag zo diep dat hij haast kroop.

Want het was aangenomen werk. En als je zoiets ziet, moet je meedoen. ‘Vlugger,’

zei de Groene, ‘hoe meer je verdient, des te meer boter kun je kopen.’ De boter kostte

toen zwart 20 tot 25 gulden per pond. Ik wou die man eigenlijk vragen wat hij daarmee

bedoelde, want als politie moet je toch de zwarte handel bestrijden.

Dit aangenomen werk behoorde tot het ergste wat ik in Havelte heb meegemaakt.

Maar het duurde niet lang. Helemaal in het begin had Suus al stappen ondernomen

om te bereiken dat ik niet zo zwaar hoefde te werken. Ze liep naar hoogleraren en

ten slotte was het zover dat de joodse kampleider me poeslief liet roepen en me

administratief werk aanbood. Ik weigerde. Ten eerste omdat ik het buiten veel te

mooi vond en ten tweede omdat ik me niet wilde drukken, terwijl mijn vrienden,

waaronder mensen boven de 60, zich afbeulden. Ondertussen was het met

haar bemoeienissen zover gekomen dat de ‘Beauftragte des Reichskommissars für