• No results found

inkoopverenigingen van ambtenaren en andere bevoorrechte groepen mochten zelfstandig in Friesland en Groningen inkopen doen voor hun personeel of hun leden

en dat deden ze dan ook zonder dat iemand controleerde hoe het verdeeld werd. Als

men zich bij zo'n groep, zonder erbij te horen, kon aansluiten, deelde men mee.

Voedsel was alleen nog

stien te krijgen, als je maar relaties had. We hebben geen overdreven gebruik van de

onze gemaakt. Het meeste kregen we zonder te vragen. Bij voorbeeld, daar klopt 's

avonds iemand op de deur (de bel ging al lang niet meer omdat er geen stroom was)

en als je opendoet, staat er iemand met een pond vlees van ‘Onbekend’ [sinds kort

weet ik wie het was] - een bijzonder waardevol cadeau. Hier in de Watergraafsmeer

was er een groep die speciaal kinderrijke gezinnen voedsel bracht, en daar hebben

we ook van geprofiteerd.

Maar de hoofdzaak was toch de suikerbiet - een bijzonder chapiter. Nog een jaar

geleden wist hier geen mens dat je suikerbieten kon eten. Suikerbieten, dat is zoiets

als voederbieten, maar dan helemaal zoet. Gewicht 2 pond, waarvan een half pond

klei. Eigenlijk maak je er suiker van, maar daar de raffinaderijen geen brandstof

hadden, moesten ze de suikerbieten aan het hongerige volk overlaten. Vóór kerst,

toen het er al heel erg uitzag, had Suus gezegd: ‘Ik trek naar de Wieringermeer.’ Dat

deden ze indertijd echt, met handkarren. Drie dagen duurde de reis. Ze deden daar

levensmiddelen op en een verkoudheid, want onderweg moesten ze door geïnundeerd

gebied waden. Ik heb het Suus uit haar hoofd gepraat, maar eruit, dat moest ze en

dat wou ze. Met de rugzak en wat stukken zeep ging ze naar de overkant van het IJ

om bij de boeren wat te ruilen. De boeren hadden zelf niets of ze hadden al genoeg

geruild, maar op het eind van de tocht kwam ze op een akker waar suikerbieten

zouden worden verkocht. Daar stonden de mensen in de rij en de boer had er lol in

dat hij zoveel visite op zijn land had en om die niet te snel af te werken, maakte hij

om het half uur schafttijd - voor zichzelf, niet voor het publiek. En wanneer hij het

werk hervatte, begon hij aan de andere kant van de akker en daarvoor liet hij de

schare over het veld marcheren, waarbij klompen en hakken in de klei bleven steken.

En als ze niet behoorlijk marcheerden, zei hij, verkoop ik helemaal niets meer. Ten

slotte kreeg Suus 25 kilo suikerbieten en ze vond nog iemand die dat pak op zijn

fiets nam, want 25 kilo is een beetje veel voor een zwakke rug. Maar de fietser hoefde

niet ver naar huis en dus schoot niets anders over dan de suikerbieten bij hem te laten

en de volgende dag met de

kinderwagen op te halen. De fietser was een eerlijk man en de 25 kilo suikerbieten

kwamen goed thuis. Maar hoe ik die dag op Suus heb zitten wachten, in het

stikkedonker. Aldoor keek ik maar weer uit en ik had al alle hoop opgegeven dat ze

nog terug zou komen. Toen ik weer eens opendeed, hoorde ik stappen van vermoeide

voeten in zwaar bespijkerde bergschoenen.

19 mei 1945

Van een gedeelte van die 25 kilo hebben we toen stroop gekookt, maar het meeste

hebben we rauw gegeten, bij het ontbijt en bij het avondmaal. Ze smaakten goed,

waren voedzaam en verdreven de ergste honger. Maar het echte suikerbietentijdperk

begon later. Al tijdens de vorstperiode werden bonnen geldig verklaard voor

suikerbieten, maar geleverd werden ze pas later en naast die op de bon kochten we

er nog massa's bij, enkele keren 100 kilo voor 80 cent per kilo. Per dag hebben we

toen 3 à 4 kilo suikerbieten gegeten. Het begon bij het opstaan. Onder het houthakken

kauwde ik stukjes suikerbiet, dan bij de ontbijtsoep, en in elke stamppot werd

suikerbiet geraspt (bij voorbeeld 3 pond aardappelen, 5 pond kool, 2 pond suikerbiet).

Bij de avondboterham hadden we natuurlijk rauwe suikerbiet. Je kon suikerbiet ook

als groente koken - het gaarkeukeneten bestond uit haast niets anders. Van geraspte

suikerbieten kon je met wat meel zoete koekjes bakken en ook als dessert deden ze

het. En natuurlijk kon men ze ook uitkoken en het sap tot stroop indampen. Van de

overgebleven pulp maakte je ook allerlei, bij voorbeeld met vissmaak viskoekjes,

met vleessmaak vleeskoekjes en met veel pepersurrogaat iets dat we nasigoreng

noemden. Maar het hoogtepunt komt nog (en maar weinigen zijn op dat idee

gekomen): de suikerbieten inmaken. In water, in Keulse potten. Enige tijd bij de

kachel, dan worden ze zuur. Niet te zuur. Men haalt ze van de kachel weg om het

niet te overdrijven. De vakman noemt het melkzuurgisting en de prakticus haalt ze

uit de pot, snijdt ze in stukjes en draait ze door de vleesmolen. Ze worden gekookt

in het water waarin ze gestaan hebben, zijn gauw gaar en smaken ongelooflijk. Als

citroenrijst. We hebben er borden vol van gegeten en na het eten konden we ons niet

meer bewegen. Elke

avond twee soepborden. Er waren mensen die over de suikerbieten gemopperd

hebben. Bij voorbeeld omdat hun ingewanden ze niet verdroegen. Anderen klaagden

over een onaangename scherpe smaak, vooral rauw. Maar die mensen hebben nooit

verzuurde suikerbieten gegeten. Die hebben geen bijsmaak. Alleen een hoofdsmaak

en die is heerlijk. We hebben nog massa's suikerbieten, in de grond, en tot kort

geleden hebben we nog elke avond suikerbietenpap gegeten. Jammer dat we er nu

mee moeten stoppen. Bij de tegenwoordige temperatuur gaat de gisting te vlug en

de inmaak bederft. Maar volgende winter - als de groenteman dan nog weet wat

suikerbieten zijn - begint het opnieuw. Het was een hels werk. Elke dag 3 à 4 kilo

suikerbieten schoonmaken. De rasp - aldoor maar stomper - was het meest gebruikte

keukengereedschap. Rode kool, savooiekool, rode bieten - het werd allemaal geraspt,

want anders had je het niet gaar kunnen krijgen. De gehaktmolen is trouwens ook

niet meer wat hij geweest is. Onder het werk door moest je elk ogenblik naar de

kachel kijken en de potten verplaatsen. Suus en ik waren zowat de hele dag met

koken bezig. Aan bezemen, stof afnemen, enzovoort viel niet te denken. Echt de was

doen was er al lang niet meer bij. Zelfs als je wasmiddelen had gehad, hoe had je

aan het warme water moeten komen? Gelukkig was er onder de vuile of de zogenaamd

schone was altijd nog een stuk dat niet zo vuil was als wat men net aan had of waar

men op sliep, of waar men van at. Alleen de kinderen hebben nog enigszins schoon

ondergoed gehad. Aan het vuil heeft men in de loop van de oorlog moeten wennen.

Als je tegenwoordig toevallig eens linnengoed uit een reservekoffer haalt die jarenlang

in een bomvrije kelder heeft gelegen, sta je er verbaasd over hoe de was er vroeger

heeft uitgezien. Wat we de laatste jaren hebben gebruikt, is mogelijk niet meer schoon

te krijgen. Het wordt nu eigenlijk nog erger, want als je vroeger geen zeep had, was

er tenminste ook geen vet om met behulp van de zeep uit te wassen. Nu, na de oorlog,

begint het al weer behoorlijk met het vet, maar aan zeep valt voorlopig nog niet te

denken.

Ik ben nu van het eten naar de zeep verdwaald. Maar ondertussen moet ik nog

over het marsepein vertellen. Dat wordt van

witte bonen gemaakt. Die worden eerst geweekt, geschild, in de amandelmolen

gemalen en met suiker en zoetstof gekneed tot een brij. Dan wordt er aan de massa

een smaak toegevoegd uit één of meer van die twintig flesjes die je daar ziet staan:

amandel, citroen, rum, kaneel, mokka, karamel, perzik, ananas, kers, framboos,

enzovoort enzovoort. Het smaakt zo heerlijk dat het tovenarij lijkt. Het is ook bij

elkaar getoverd, bij een olielampje, uit twintig verdachte fiolen. Ja, Suus kon toveren.

Dat waren dan de smaak- en zoetstoffen. Die hebben een grote rol gespeeld. Als

de mensen niets te eten hebben, moet het tenminste goed smaken. Je betaalde ten

slotte 5 cent voor een stukje sacharine dat niet deugde en de vloeibare zoetstof was

net zo duur. Maar de smaken waren heerlijk - een vooruitgang van de techniek - en

er was nauwelijks een maaltijd of je deed er van dat spul in. Voor die spullen

vermoordden de mensen elkaar bij de kruidenier. En dan was er het eiwit. Dat was

minder bekend. Eigenlijk was het hondevoer. Uit ossebloed. Dat at je met de lepel,

als poeder, want het was eiwit en eetbaar. Maar het was duur. Achter het echte geheim

is maar een minderheid gekomen. Wij hebben ontdekt dat je het als echt eiwit kon

opkloppen. Iedere avond deden we op onze citroenrijst van suikerbieten een flinke

berg eiwitslagroom. Dat was drie keer zo heerlijk. In de straathandel kon je ook van

dat schuim kopen, vermoedelijk van mager melkpoeder. Zulk een berg zou daar

zeker 10 gulden hebben gekost. Of tulpebollen - nou, je denkt zeker dat ik je voor

de gek houd. Ze hebben een eigenaardige delicate smaak, maar we konden er niet

veel van krijgen. De bollenvelden zijn bij Haarlem en zodoende zullen de

Haarlemmers wel de meeste tulpebollen hebben gegeten. Van dahlia-bollen hebben

we ook horen vertellen, maar gegeten hebben we ze niet. Misschien bij de volgende

hongersnood.

Dus we hebben nogal wat gegeten (en zagen er toch ontzettend verhongerd uit).

Je kunt je niet voorstellen hoe Suus de hele dag heeft rondgelopen en -gereden - niet

met de tram, want die reed al lang niet meer, maar met de kinderwagen. En altijd tot

het andere eind van de stad.

20 mei 1945

Wanneer er weer zo'n zending aardappelen aankwam, moest de kinderwagen of de