• No results found

Mensen zoals ik

In document Over leven op school (pagina 131-135)

Mieke Van Houtte

3. Mensen zoals ik

Wie zijn de ‘mensen zoals ik’ voor wie school en onderwijs weinig zin lijken te heb-ben? We gaven al aan dat verwacht kan worden dat leerlingen met een migratieachter-grond of met een zwakkere socio-economische positie een sterker gevoel van zinloos-heid zullen ontwikkelen. Onze data bevestigen die verwachting echter maar ten dele.

In tegenstelling tot wat we verwachten, gaat migratiestatus – bepaald op basis van de geboorteplaats van de grootmoeder aan moeders zijde – in geen van onze datasets samen met een sterker gevoel van zinloosheid. We vinden geen significant verband tussen migratiestatus en gevoel van zinloosheid, wanneer we rekening houden met socio-economische status (Van Houtte, 2016; Van Houtte & Stevens, 2010a, 2015). Wan-neer enkel jongeren met een migratiestatus in beschouwing genomen worden, vinden we wel dat frequente ervaringen met etnische discriminatie tot een sterker gevoel van zinloosheid leiden (D’hondt et al., 2016). Jongeren met een migratieachtergrond die voorbereid worden op etnische discriminatie door hun ouders, ervaren dan weer een lager gevoel van zinloosheid (D’hondt et al., 2016). Over het algemeen is het ook zo dat jongeren die de ervaring hebben dat hun ouders sterker betrokken zijn bij hun studies, minder het gevoel hebben dat school zinloos is (Van Houtte & Stevens, 2010a, 2015).

Het gevoel van zinloosheid van jongeren wordt, daarentegen, wel bepaald door hun socio-economische status – bepaald aan de hand van het (hoogste) beroep van vader en moeder. Hoe hoger de socio-economische status, hoe minder jongeren het gevoel hebben dat school zinloos is voor mensen zoals zij, of, vice versa, hoe lager de socio-economische status, hoe sterker het gevoel dat school geen zin heeft voor mensen zoals zij (Van Houtte, 2016; Van Houtte & Stevens, 2010a, 2015; Van Houtte & Vantieghem, 2020). Wanneer gefocust wordt op jongeren met een migratieachtergrond, is er geen verband te vinden tussen socio-economische status en gevoel van zinloosheid, allicht door een gebrek aan variantie (D’hondt et al., 2016).

Een terugkerende vaststelling is dat jongens over het algemeen gemiddeld een signi-ficant sterker gevoel van zinloosheid aangeven dan meisjes (D’hondt et al., 2016; Van Houtte, 2016; Van Houtte & Stevens, 2010a, 2015; Van Houtte & Vantieghem, 2020), wat overeenkomt met hun algemene sterkere weerstand tegen school en onderwijs (bv.

Jackson, 2006).

Het is niet verbazingwekkend dat studieprestaties systematisch samenhangen met een gevoel van zinloosheid: jongeren in het secundair onderwijs die initieel in het basison-derwijs zwakkere prestaties neerzetten op school of lager scoren op gestandaardiseerde testen, vinden school vaker zinloos (Van Houtte, 2016; Van Houtte & Stevens, 2010a, 2015; Van Houtte & Vantieghem, 2020).

Los van alle voornoemde kenmerken vertonen leerlingen in het technisch (Van Houtte, 2016; Van Houtte & Stevens, 2015; Van Houtte & Vantieghem, 2020) en het beroeps-onderwijs (D’hondt et al., 2016; Van Houtte, 2016; Van Houtte & Stevens, 2015) een hogere mate van gevoel van zinloosheid. Hier weerspiegelt het gevoel van zinloosheid de hiërarchische rangorde van onderwijsvormen die zo typerend is voor het Vlaamse onderwijssysteem. In het beroepsonderwijs, dat onderaan de ladder staat in termen van graad van abstractie en cognitieve moeilijkheidsgraad, en, bijgevolg, in termen van maatschappelijke waardering, is het het minst waarschijnlijk dat beoogde uitkomsten bereikt kunnen worden, met een hoger gevoel van zinloosheid als gevolg. Het sterkere gevoel van zinloosheid bij leerlingen in het technisch en beroepsonderwijs in

verge-lijking met leerlingen in het algemeen onderwijs blijft overeind wanneer er rekening gehouden wordt met hun achtergrondkenmerken en gevoel van zinloosheid bij de start van het secundair onderwijs. Het sterkere gevoel van zinloosheid in het technisch en beroepsonderwijs is dus niet (alleen) het gevolg van selectie, maar bestaat ook los van de achtergrond van de leerlingen, wat erop wijst dat het (deels) veroorzaakt wordt door de onderwijsvorm. Bovendien lijkt het gevoel van zinloosheid sterker toe te ne-men bij beroepsleerlingen dan bij leerlingen in het algemeen onderwijs, wat toont dat beroepsleerlingen er vatbaarder voor zijn (Van Houtte, 2016). Het is aangetoond dat dit gevoel van zinloosheid verband houdt met de minachting die leerlingen in het beroeps-onderwijs ervaren ten overstaan van hun beroeps-onderwijsvorm, en die ervaren minachting verklaart de verschillen in gevoel van zinloosheid tussen de verschillende onderwijs-vormen (Spruyt, Van Droogenbroeck, & Kavadias, 2015).

Voor leerlingen in het beroepsonderwijs is het gevoel van zinloosheid daarenboven nog sterker in zogenaamde multilaterale scholen, met andere woorden scholen waar ver-schillende onderwijsvormen worden aangeboden (Van Houtte & Stevens, 2015). In die scholen hebben leerlingen zelden of nooit samen les. Vaak delen ze zelfs niet dezelfde gebouwen. Voor leerlingen uit minder gewaardeerde onderwijsvormen, zoals het be-roepsonderwijs, kan schoollopen in zo een multilaterale school daarom een meer frus-trerende ervaring zijn dan gescheiden te zijn in een afzonderlijke school. Door de grotere mogelijkheid van contact in multilaterale scholen is het waarschijnlijker dat beroepsleer-lingen leerberoepsleer-lingen uit het algemeen secundair onderwijs (aso) als comparatieve referentie-groep nemen (Richer, 1976) en gevoelens van relatieve deprivatie ontwikkelen. Met an-dere woorden, voor beroepsleerlingen die op school voortdurend in contact komen met leerlingen uit het aso, maar er toch strikt van gescheiden worden, is de verleiding groter zich te vergelijken met die aso-leerlingen, waardoor het idee dat ze minder gewaardeerd worden, scherper gesteld wordt. Deze beroepsleerlingen lopen daarom een groter ri-sico op gevoelens van zinloosheid als gevolg van deze minderwaardigheidsgevoelens.

In gescheiden scholen is die dagelijkse confrontatie afwezig. Dat laat zien dat de manier waarop scholen georganiseerd zijn – bijvoorbeeld in termen van welke onderwijsvormen ze aanbieden – een impact kan hebben op de zinloosheidsgevoelens van leerlingen. Zo is in technische en beroepsscholen het gevoel van zinloosheid bij leerlingen gemiddeld sterker dan in scholen voor algemeen secundair onderwijs, los van andere schoolken-merken (Van Houtte & Stevens, 2010a). Dat leidt tot de vraag welke schoolkenschoolken-merken het verschil kunnen maken met betrekking tot het gevoel van zinloosheid van leerlingen?

4.

Schooleffecten

We kunnen verwachten dat in scholen met een grotere populatie van leerlingen met een zwakkere socio-economische status en/of een migratieachtergrond, jongeren een grotere kans hebben om gevoelens van zinloosheid te ontwikkelen. Dergelijke

zoge-naamde ‘concentratiescholen’ worden over het algemeen niet hoog ingeschat en er wordt op academisch vlak weinig verwacht van de leerlingen in deze scholen. Het is waarschijnlijk dat de leerlingen in deze scholen de negatieve overtuigingen met betrekking tot hun school internaliseren, wat kan leiden tot sterkere gevoelens van zin-loosheid. Nochtans vinden we in Vlaanderen eerder een omgekeerd effect: in scholen met hogere percentages leerlingen met een migratieachtergrond vertonen leerlingen net minder sterke gevoelens van zinloosheid (Demanet & Van Houtte, 2014; Van Houtte &

Stevens, 2010a, 2015).

Dat er in etnisch gesegregeerde scholen een optimistischer klimaat zou bestaan, is al eer-der aangetoond (Frost, 2007). Sommige auteurs wijten dat aan onwetendheid of een ge-brek aan realiteitszin. De optimistische attitudes van de leerlingen in deze gesegregeerde scholen zouden het gevolg zijn van een gebrek aan accurate informatie over sociale mobiliteit. Leerlingen met een migratieachtergrond zouden in deze scholen een minder accuraat en minder realistisch beeld hebben van hun toekomstige mogelijkheden. Leer-lingen met een migratieachtergrond in scholen met hogere percentages autochtone leer-lingen zouden, daarentegen, minder geneigd zijn hun toekomstige succes te overschat-ten, omdat zij een realistischer beeld zouden hebben van hun maatschappelijke positie (Falk, 1978; Goldsmith, 2004; Hoelter, 1982). Leerlingen in scholen met een lagere ge-middelde socio-economische compositie vertonen wel het verwachte sterkere gevoel van zinloosheid, ongeacht hun eigen socio-economische status (Agirdag, Van Houtte, &

Van Avermaet, 2012; Demanet & Van Houtte, 2014; Van Houtte & Stevens, 2010a).

Wanneer leden van een groep of organisatie overtuigingen delen met betrekking tot de groep of organisatie en de doelstellingen ervan, is er sprake van een cultuur (Reichers

& Schneider, 1990). Een voorwaarde voor het ontstaan van een cultuur is een groep van mensen met gemeenschappelijke problemen in een gemeenschappelijke situatie, wat geldt voor leerlingen in dezelfde school. De gevoelens van zinloosheid met betrek-king tot onderwijs worden inderdaad gedeeld door de leerlingen van eenzelfde school, waardoor er sprake is van een lagere of hogere zinloosheidcultuur op school (zie Van Houtte & Stevens, 2010a). In die zin kunnen we onderscheid maken tussen het gevoel van zinloosheid dat we bij individuele leerlingen kunnen herkennen, en de gedeelde gevoelens van zinloosheid of de zinloosheidcultuur in een school. Die kunnen verschil-lend zijn van elkaar. Een leerling kan persoonlijk weinig gevoelens van zinloosheid ervaren, maar wel naar een school gaan met een hoge zinloosheidscultuur, en vice versa. Ook de impact van de zinloosheidscultuur van een school kan anders zijn dan het effect van het individuele gevoel van zinloosheid van een leerling (zie verder).

Welke overtuigingen met betrekking tot de zinloosheid van school en onderwijs wor-den gedeeld door de leerlingen van een school, hangt samen met de organisatorische en compositorische kenmerken van een school. In het basisonderwijs hebben scholen met een lagere socio-economische compositie en een hogere proportie leerlingen met migratieachtergrond een hogere zinloosheidscultuur – gemeten door het gemiddelde van de gevoelens van zinloosheid van de leerlingen op school, nadat statistisch is

vastgesteld dat die gevoelens ook gedeeld zijn (Agirdag, Van Houtte, & Van Avermaet, 2012; Agirdag, Van Avermaet, & Van Houtte, 2013). In deze scholen overheerst dus in belangrijker mate het idee dat naar school gaan en goed presteren geen zin heeft ‘voor mensen zoals ik’.

In het secundair onderwijs scoren technische en beroepsscholen hoger wat betreft zinloosheidscultuur dan scholen voor algemeen secundair onderwijs (Van Houtte &

Stevens, 2010a; 2016), wat impliceert dat ook scholen met een lagere socio-economi-sche compositie hoger scoren voor zinloosheidscultuur, aangezien het hier vaak over dezelfde scholen gaat (Demanet & Van Houtte, 2011; Van Houtte & Stevens, 2010a).

Scholen met een hoger percentage leerlingen met een migratieachtergrond scoren even-eens hoger op zinloosheidscultuur, al moet onderscheid worden gemaakt tussen scho-len met een medium concentratie (20%-50% leerlingen met migratieachtergrond) en scholen met een hoge concentratie (meer dan 50% leerlingen met migratieachtergrond) (Leman, 2002), waarbij de laatste groep scholen lager scoort op zinloosheidscultuur, een illustratie van het eerder vermelde optimistischere klimaat in die scholen (Demanet

& Van Houtte, 2011; Van Houtte & Stevens, 2010b).

In document Over leven op school (pagina 131-135)