• No results found

As 1: Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector

6.2 Maatregelcode: 121

6.3 Concrete actie

De nood om te investeren op land- en tuinbouwbedrijven is permanent aanwezig. Hoewel uit een analyse van de bedrijfssituatie de noodzaak om te investeren blijkt, is de investerings-bereidheid niet altijd aanwezig omwille van onzekerheid over de toekomst, beperkte rendabiliteit en twijfels over de concurrentiekracht.

Omdat investeringen en innovatie noodzakelijk zijn voor het behoud van de activiteit, het verbeteren van de rendabiliteit en het verhogen van de concurrentiekracht zijn incentives onder vorm van investeringssteun verantwoord. Een gamma van investeringen wordt gesubsidieerd maar met differentiatie inzake steunintensiteit en rekening houdend met beperkingen opgelegd via het ruimtelijk- en milieubeleid. De steunintensiteit bedraagt 8%, 18%, 28% of 38% waarbij de steunintensiteit van 38% voorbehouden wordt voor investeringen in biologische landbouw en de steunintensiteit van 28% selectief verleend wordt voor innovatieve en/of duurzame investeringen of voor investeringen om de milieubelasting te verminderen.

Er wordt directe financiële steun (rentesubsidie en/of kapitaalpremies) gegeven aan land- en tuinbouwers voor investeringen inzake:

 de bouw, het verwerven of de verbetering van bedrijfsgebouwen en installaties;

 de aankoop van nieuw materieel en nieuwe uitrusting.

De steun is van aard om de vaste kosten van een investering te verminderen waardoor de bereidheid om te investeren toeneemt.

6.4 Link met de strategie voor een Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013

Deze maatregel kadert binnen de strategische doelstelling 1 en 4 van de Vlaamse strategie voor plattelandsontwikkeling.

6.5 Beschrijving maatregel

6.5.1 Probleemstelling en rationale

Land- en tuinbouwers worden bijna permanent geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen die invloed hebben op de exploitatie en de rendabiliteit van hun bedrijf zoals:

 nieuwe regelgeving inzake leefmilieu, hygiëne en dierenwelzijn;

 nieuwe eisen en regelgeving inzake kwaliteit van de producten;

 nieuwe technologie;

 maatschappelijke ontwikkelingen;

 wijzigende commercialisatie- en distributiestructuren;

 problemen inzake financiering van investeringen of eisen van de bank over familiale kapitaalverstrekking;

 heroriëntatie van het EU-landbouwbeleid / verbreding van de landbouw;

 kleinere marges door ongelijke ontwikkeling van de kosten en de producentenprijzen.

Om bij te blijven en de rendabiliteit in stand te houden of te verbeteren zijn veelal investerin-gen noodzakelijk. Niet inspelen op de ontwikkelininvesterin-gen heeft tot gevolg dat de continuïteit van het bedrijf in het gedrang komt en dat er mechanismen op gang komen die op termijn onvermijdelijk leiden tot de marginalisering en de stopzetting van het bedrijf. Deze mechanismen kunnen van zuiver economische aard zijn, maatschappelijk geïnspireerd of reglementair opgelegd.

Met investeringssteun worden de land- en tuinbouwers aangemoedigd hun bedrijfsstructuren voldoende snel aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.

6.5.2 Doelstelling en kwantificering

Het doel van de investeringssteun is de land- en tuinbouwers in staat te stellen zich te handhaven in de sector door concurrentieel te blijven en een volwaardig inkomen te blijven verwerven met oog voor duurzame en professionele ontwikkeling. Dit is alleen mogelijk wanneer ze permanent en bijtijds hun bedrijfsstructuren aanpassen aan de onder punt 8.5.1 opgesomde ontwikkelingen of maatschappelijke eisen op diverse vlakken.

Het doel is een maximum aantal concurrentiële land- en tuinbouwbedrijven in stand te houden. Rekening houdend met de opvolgingsproblematiek (voor zes bedrijven die ver-dwijnen komt er één in de plaats), de gemiddeld lage rendabiliteit in de sector, de feitelijke onmogelijkheid om van een marginaal bedrijf te ontwikkelen naar een bedrijf met een vol-doende economische dimensie en goede structuur (contingentering producties, afbouw productierechten, beperkte financiële draagkracht van familiaal gestructureerde bedrijven) is het redelijk te stellen dat in Vlaanderen op relatief korte termijn het aantal professionele en concurrentiële land- en tuinbouwbedrijven verder zal dalen. Een ontwikkeling waarbij er op middellange termijn wellicht een substantiële daling zal zijn van het aantal professionele bedrijven is te verwachten. De doelstelling bestaat er in deze verwachte ontwikkeling naar goed gestructureerde, duurzame en professioneel geleide bedrijven, maximaal te ondersteunen.

Dit brengt met zich mee dat innovatie, milieuvriendelijkheid, voedselveiligheid, etc aspecten worden die zowel vanuit de toekomstgerichte bedrijfsvoering als vanuit een breder socio-economisch of maatschappelijk oogpunt nog aan belang zullen winnen.

In het innovatieverhaal wordt land- en tuinbouw eveneens aangestuurd om mee te werken aan de verbreding van de activiteiten, nieuwe productietechnieken toe te passen, nieuwe producten en diensten te leveren e.a. Bedrijven worden aangemoedigd om individueel te zoeken naar oplossingen om zich te handhaven in de steeds concurrentiëler wordende omgeving. De oplossing mag en kan zeer verschillend zijn. Een ruime waaier van verschillende bedrijfsstructuren, dimensies en stijlen is mogelijk voor een sector die zelf zeer verscheiden is.

De landbouwsector wordt aangezocht als producent van hernieuwbare energie om mee de oplossing te bewerkstelligen van het energievraagstuk en de gedeeltelijke omschakeling op hernieuwbare energiebronnen. De omvang van de steunintensiteit moet rekening houden met

het bestaan van andere financiële en fiscale stimuli en de daling van de investeringskost bij het meer gangbaar worden van de investering.

Hetzelfde geldt voor het terugdringen van de CO2-uitstoot, de ammoniakemissie, het gebruik van nutriënten…. Ook hier wordt de land- en tuinbouwsector aangesproken door nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen om de best mogelijke technieken aan te wenden en de exploitatie bij te sturen in een duurzame richting opdat de kwaliteit van lucht, water en bodem zouden verbeteren.

De maatschappij is gevoelig voor aspecten inzake voedselveiligheid. Gezondheid wordt in verband gebracht met toegepaste productietechnieken en de kwaliteit van de voortgebrachte land- en tuinbouwproducten. Productie in hygiënische omstandigheden, overeenkomstig sanitair verantwoorde processen en met respect voor dierenwelzijn, zijn hieronder te rangschikken. De sector moet financieel ondersteund worden om te kunnen inspelen op deze verwachtingen.

De land- en tuinbouwsector is de voornaamste gebruiker van de schaarse open ruimte in het verstedelijkte Vlaanderen. De maatschappij doet beroep op de sector om het cultuurlandschap in stand te houden en via het toepassen van duurzame productiemethodes een bijdrage te leveren aan de creatie van een platteland waar het goed is te leven.

De land- en tuinbouwsector is rechtstreeks en onrechtstreeks belangrijk voor de Vlaamse economie, enerzijds als afnemer van grondstoffen en gebruiker van diensten en anderzijds als leverancier aan de belangrijke agro-voedingsindustrie en de distributiesector. Mee door de aanwezigheid van concurrentiële landbouw- en tuinbouwbedrijven wordt er stroomop- en stroomafwaarts van het bedrijf tewerkstelling in stand gehouden en gecreëerd. Door de land-bouw een bestaansrecht te geven wordt onrechtstreeks meegewerkt aan de instandhouding van een breed scala van toeleverende en afnemende bedrijven.

Definiëring van begunstigden

De begunstigde is een landbouwer. Dit is een natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een bedrijf exploiteert met alleen activiteiten inzake land- of tuinbouw en land- of tuinbouwverbreding. Het bedrijf heeft een voldoende economische omvang. Er is voldaan aan navolgende bijkomende voorwaarden.

In geval van een natuurlijke persoon zijn de beroepsactiviteiten op het landbouwbedrijf de belangrijkste inzake tijdsbesteding. Ze zorgen ook voor het belangrijkste beroepsinkomen.

Het inkomen via activiteiten buiten het landbouwbedrijf mag een vastgelegd maximumbedrag niet overschrijden en de begunstigde is niet gepensioneerd.

In geval van een rechtspersoon betreft het ofwel een landbouwvennootschap ofwel een handelsvennootschap. In acht genomen de bepalingen over de landbouwvennootschap in het Wetboek Vennootschappen (over activiteiten, bestuur, aard en verdeling van aandelen) wordt voor die specifieke vennootschapsvorm alleen nog een inkomensvoorwaarde gedefinieerd voor de beherende vennoten.

Voor de handelsvennootschappen worden navolgende beperkende voorwaarden opgelegd om zoveel mogelijk parallellisme met de landbouwvennootschap na te streven:

- De handelsvennootschap moet de exploitatie van een land- of tuinbouwbedrijf als doelstelling hebben;

- alle mandatarissen zijn natuurlijke personen;

- voor alle mandatarissen is de beroepsactiviteit in de vennootschap de belangrijkste activiteit qua arbeidstijd;

- voor alle mandatarissen is het inkomen uit hun activiteiten in de vennootschap het belangrijkste en het eventuele beroepsinkomen uit activiteiten buiten de vennootschap overschrijdt een vastgelegd maximumbedrag niet,

- de mandatarissen worden onder de vennoten aangewezen en bezitten elk minstens 30% van de aandelen; alle aandelen zijn op naam;

- de vennootschap is opgericht voor onbepaalde duur of voor ten minste twintig jaar.

6.5.3 Praktische uitwerking

De randvoorwaarden en omgevingsfactoren voor de Vlaamse land- en tuinbouwers zijn de laatste jaren in sterke mate bepalend geworden voor de bedrijfsvoering om concurrentieel te blijven en een duurzame professionele bedrijfsvoering te hebben is er nood aan ondersteuning. De geringe rendabiliteit en de kleinschaligheid van veel bedrijven en de onvol-doende bedrijfsopvolging zal het tweesporenbeleid in de landbouw verder bewerkstelligen. In bijna alle sectoren zal er een sanering plaatsvinden en zullen bedrijfsstructuren aangepast worden waarbij de totale productiecapaciteit zal gespreid worden over een beperkter aantal bedrijven met globaal minder arbeidskrachten.

Aspecten zoals kostenbesparing, zich onderscheiden en profileren, diversificatie, duurzame productie, leefmilieu, hygiëne, dierenwelzijn en innovatie zijn belangrijk. Het nastreven van voldoende rendabiliteit, ook op basis van samenwerking, is een dwingend gegeven in het licht van de continuïteit van de bedrijven. Globaal worden diverse ontwikkelingen verwacht afhankelijk van de houding die de bedrijfsleiding aanneemt t.a.v. de wijziging van de omgevingsfactoren. Het is dus uitermate belangrijk dat investeringen worden ondersteund die gericht zijn op deze evoluties en de toekomstvisie van het bedrijf ondersteunen.

De steunmaatregelen zijn bedoeld voor professionele bedrijven met een voldoende economische dimensie. Algemene en bijzondere voorwaarden voor de exploitanten en de bedrijven zijn van toepassing.

Concreet zal een land- of tuinbouwer die van steun wenst te genieten zijn investeringsplannen op een gestructureerde wijze moeten aanbrengen bij de steunverlenende overheid (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds). De exploitant en de instanties die zich specialiseren in begeleiding van projecten moeten volgende gegevens verstrekken:

 Persoonsgegevens, gegevens over de juridische vorm van de exploitatie en de beroeps-bekwaamheid van de exploitant;

 Een beschrijving van het project bestaande uit een opgave van de geplande investeringen en een gedetailleerde raming van de investeringskost;

 Elementen die moeten toelaten de verantwoording van de investeringen te beoordelen.

Naast een beschrijving van de huidige structuur en een analyse van de structurele problemen van het bedrijf wordt informatie verstrekt over vergunde activiteiten en capaciteiten, commercialisatie van de productie e.a.;

 Gegevens over de financiering van het project, informatie over activa en passiva van de onderneming en de bedrijfsresultaten uit het verleden.

De planmatige aanpak van investeringen evenals de nagestreefde doelstellingen komen tot uiting in het dossier, in het bijzonder voor de investeringen die gericht zijn op de verbetering van het leefmilieu (lucht, water en bodem) en het dierenwelzijn. Voor die aanvragen worden de verwachte effecten voor het leefmilieu en het welzijn van de dieren dossier per dossier gekwantificeerd, vertrekkend bij de aard van de investeringen en beschikbare wetenschappelijke informatie over de realistische effecten.

Er worden voorwaarden gesteld aan de exploitant, voorwaarden aan het bedrijf en voorwaarden m.b.t. de investering. In essentie moet de exploitant zich rangschikken als landbouwer en vakbekwaam zijn. Het bedrijf moet een minimale bedrijfsomvang hebben en de activiteiten blijven beperkt tot landbouwactiviteiten en verbrede activiteiten. De investeringen zijn gericht op de uitoefening van landbouwactiviteiten en komen voor op een limitatieve lijst.

De algemene voorwaarden om van investeringssteun te kunnen genieten zijn:

 De aanvrager moet zich rangschikken als landbouwer. Dit houdt in dat er voorwaarden gerespecteerd worden op het vlak van tijdsbesteding, inkomsten, activiteiten en omvang van de landbouwactiviteiten. Wanneer de aanvrager ook niet-landbouwactiviteiten heeft (exclusief diversificatie) en die uitoefent binnen dezelfde juridisch-administratieve entiteit is geen steun mogelijk. Wanneer de niet-landbouwactiviteiten (exclusief diversificatie) wel juridisch-administratief gescheiden worden van de activiteiten inzake landbouw en diversificatie, dan is steun mogelijk wanneer eenduidig aangetoond wordt dat voor de onderneming waar de investeringen uitgevoerd worden blijkt dat:

o de activiteiten beperkt blijven tot landbouw en verbrede landbouw;

o de beroepsactiviteiten in die onderneming de belangrijkste beroepsactiviteit voor de aanvrager is. Bij de combinatie loontrekkende – zelfstandige mag de loontrekkende activiteit niet meer bedragen dan een halftijdse betrekking. Bij de combinatie van zelfstandige activiteiten wordt geoordeeld op basis van bedrijfsomvang;

o het beroepsinkomen uit de activiteiten in die onderneming de belangrijkste bron van inkomsten is;

o de bedrijfsomvang een minimaal niveau bereikt.

 Wanneer de aanvrager een rechtspersoon is, moet het beheer uitsluitend uitgeoefend worden door mandatarissen die zich rangschikken als landbouwer (aspecten tijdsbesteding, inkomsten, aard activiteit en omvang). Ook bij de handelsvennootschappen ligt de nadruk meer op het beheer en minder op de kapitaalverstrekking, zoals dit ook het geval is bij de landbouwvennootschappen. Bij de generatiewissel neemt de jonge landbouwer wel het beheer in handen maar verwerft niet noodzakelijk de meerderheid van het kapitaal. De cedent kan geleidelijk terug treden als kapitaalverstrekker. De reëel uitgevoerde activiteiten primeren op de opsomming van doelstellingen in de statuten.

 De exploitanten moeten over voldoende beroepsbekwaamheid beschikken. Voor gevestigde land- en tuinbouwers zullen terzake vooral hun ervaring en behaalde bedrijfsresultaten bepalend zijn. Boekhouding bijhouden wordt vereist om de bedrijfseconomische verantwoording van de investeringen op te volgen. Voor startende landbouwers worden steeds eisen over specifieke scholing gesteld.

 De landbouwer moet een bedrijf exploiteren met een voldoende economische bedrijfsomvang. Concreet moet het landbouwbedrijf een brutobedrijfsresultaat per bedrijfsleider behalen dat groter is dan een vastgelegd minimum. Dit kan aangetoond worden via recente resultaten van de bedrijfseconomische boekhouding, de vennootschapsboekhouding of een bewijskrachtige fiscale boekhouding. Een bedrijf dat voor het eerst steun aanvraagt of geen eigen recente boekhoudresultaten heeft, kan met een controleerbare en gedocumenteerde berekening over een recente periode van één jaar aantonen dat er een voldoende bedrijfsomvang is.

 De bedrijven moeten voldoen aan de minimumnormen inzake leefmilieu, hygiëne en dierenwelzijn en de productie wordt zo georganiseerd dat (er) een positief resultaat gerealiseerd wordt t.o.v. deze minimumnormen.. Om te voldoen aan nieuwe normen zullen de normale (wettelijk voorziene) overgangstermijnen gerespecteerd worden. In de mate dat vanuit een perspectief van toenemende eisen inzake voedselveiligheid bijkomende normen op dit vlak uitgevaardigd worden, zullen deze moeten gerespecteerd worden. Dit geldt al voor de bestaande wettelijke verplichtingen op dit vlak (bij zelfverwerkers).

 De verzekerde afzet van de productie moet tot op zeker niveau kunnen gegarandeerd worden. Voor activiteiten waar de productie rechtstreeks (via een productiecontingent) of onrechtstreeks (via emissierechten) gelimiteerd is, moet de omvang van de investeringen gedimensioneerd worden op basis van deze capaciteiten. Dit geldt voornamelijk in de veehouderij. Voor vrije sectoren (o.a. groenten en fruit) worden de producties via de telersverenigingen gestuurd in functie van de eisen van de markt. In andere sectoren wordt de verzekerde afzet vooral bereikt via verschillende vormen van contractteelt.

Een gamma van investeringen komt in aanmerking voor steun voor zover er een significante verbetering gerealiseerd wordt inzake de nagestreefde doelstelling. De investeringen moeten project- of planmatig aangepakt worden waarbij de doelstellingen duidelijk geformuleerd worden. Wanneer de investeringen gericht zijn op de verbetering van het leefmilieu, de hygiëne en het dierenwelzijn, wordt het effect van de verbetering gekwantificeerd.

Wanneer de investeringen betrekking hebben op het bouwen, verbouwen en uitrusten van bedrijfsgebouwen, in het bijzonder voor de huisvesting van dieren, moet de productiecapaciteit in overeenstemming zijn met de toegestane capaciteit, vermeld in de milieuvergunning en de capaciteit die verantwoord is op basis van de emissierechten van het bedrijf. Voor het deel van de investering waarvoor de noodzakelijke productierechten niet zijn toegekend, wordt geen steun verleend.

De steunintensiteit is afgestemd op de mate waarin een bepaalde investering afgestemd is op dwingende eisen of vragen geformuleerd vanuit de maatschappij. De hoogste steunintensiteit is voorbehouden voor investeringen in biologische landbouw, innovatieve investeringen, investeringen die een meer duurzame productie toelaten en een aantal investeringen met een zeer specifiek doel (b.v. investeringen gericht op een daling van de energiekost ).

Voor wat betreft investeringen gericht op hoeveverkoop worden onder deze maatregel enkel die investeringen aanvaard waar het grootste deel van de investering betrekking heeft op de verwerking/bewerking van basisproducten. Indien commercialisatie van deze hoeveproducten de hoofdmoot van de investering uitmaakt zal dit gesubsidieerd worden onder maatregel 311 (Investeringen met betrekking tot diversificatie van landbouwactiviteiten).

De steunmaatregelen zullen afgestemd worden op de gekende ontwikkelingen en problemen in de markt van bepaalde land- en tuinbouwproducties. Meer dan in het verleden zal deze problematiek in een macro-economische context benaderd worden. Met de geschetste ontwikkelingen inzake verwachte evolutie van het aantal professionele bedrijven, zijn maatregelen die elke uitbreiding op bedrijfsniveau afremmen structureel niet verantwoord. De omvang van de investeringen waarvoor in de periode 2007-2013 steun kan verkregen worden zal bepaald worden per exploitant in het bedrijf in plaats van per bedrijf zelf. De periode zal gekenmerkt zijn door een toename van het aantal samenwerkingsverbanden, al of niet binnen

een juridische entiteit. Die ontwikkeling wordt afgeremd bij een subsidiëring per bedrijf.

Wanneer samengewerkt wordt in een vennootschap moeten de bestuurders een significante bijdrage leveren bij de kapitaalvorming. Concreet verstrekt een bestuurder minstens 30 % van het kapitaal.

De steun zal de vorm hebben van een kapitaalpremie en/of een rentesubsidie. Er worden vier steunintensiteiten nl. 8, 18, 28 en 38% voorzien. De steunintensiteit is het hoogst wanneer de investering milieuvriendelijker en duurzamer is. (zie tabel)

De rentesubsidies zullen niet worden gekapitaliseerd vanaf de start van het programma, maar er in de loop van de programmaperiode zal een herziening van wijze van subsidiëring worden uitgevoerd.

De rentetoelage bedraagt maximaal 4 % voor de investeringen die van 38 of 28% steun genieten en 3 % voor de investeringen die van 18% steun genieten. Voor de investeringen met 8 % steun wordt geen rentetoelage verleend.

Voor investeringen die gefinancierd worden met krediet wordt de steun in eerste instantie verleend onder de vorm van een rentesubsidie met een duurtijd die afgestemd is op de economische levensduur van het goed. De actuele waarde van de rentesubsidie wordt berekend en aanvullend wordt een investeringspremie toegekend waarmee het vooropgestelde steunvolume bereikt wordt.

Berekening subsidie-equivalent of actuele waarde van in tranches uitbetaalde steun (rentesubsidies)

Voor de berekening van het subsidie-equivalent worden volgende parameters gebruikt:

 de grootte van de rentesubsidie (3 of 4 %);

 de duurtijd van de rentesubsidie (in periodes);

 de wijze van aflossing van de lening (jaarlijks, zesmaandelijks, driemaandelijks of maandelijks);

 de duur van de vrijstelling van aflossing (in periodes);

 de actualisatievoet.

De actuele waarde van de rentesubsidie wordt uitgedrukt in percent van het gesubsidieerde bedrag.

Als actualisatievoet voor het meten van een overheidssubsidie wordt de actualisatievoet gebruikt die door de Europese Commissie bekendgemaakt wordt op internet:

http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/others/reference_rates.html.

De actualisatievoet per 1 januari van een kalenderjaar wordt gebruikt voor de aanvragen om steun ingediend in dat kalenderjaar.

De berekening (wiskundige formule) van de actuele waarde gebeurt als volgt.

 AW staat voor de actuele waarde

 B staat voor het gesubsidieerde bedrag

 a is de grootte van de rentesubsidie (0,03 of 0,04)

 r is de actualisatievoet (0,0124 voor 2010)

 d is de duur van de rentesubsidie in periodes

 v is de duur van de vrijstelling in periodes

 p is de duur van een periode in maanden

Voor investeringen gefinancierd met eigen middelen wordt de steun onder vorm van een investeringspremie toegekend. De steun wordt maar betaald na een afsluitende controle van het investeringsproject.

In principe wordt geen enkele subsector of bedrijfstype volledig uitgesloten van steun. Het beleid gaat voor een breed gamma van bedrijven met uiteenlopende bedrijfsstrategieën en activiteiten maar altijd met een voldoende economische dimensie. Er wordt selectief steun verleend, rekening houdend met beperkingen opgelegd door het ruimtelijk beleid en het milieubeleid ten aanzien van de diverse subsectoren en met de specifieke noden van elke subsector. Deze selectiviteit wordt gedeeltelijk doorgevoerd via de steunintensiteit waarbij investeringen die aansluiten bij actuele noden (leefmilieuproblematiek, energieproblematiek,

In principe wordt geen enkele subsector of bedrijfstype volledig uitgesloten van steun. Het beleid gaat voor een breed gamma van bedrijven met uiteenlopende bedrijfsstrategieën en activiteiten maar altijd met een voldoende economische dimensie. Er wordt selectief steun verleend, rekening houdend met beperkingen opgelegd door het ruimtelijk beleid en het milieubeleid ten aanzien van de diverse subsectoren en met de specifieke noden van elke subsector. Deze selectiviteit wordt gedeeltelijk doorgevoerd via de steunintensiteit waarbij investeringen die aansluiten bij actuele noden (leefmilieuproblematiek, energieproblematiek,