• No results found

As 1: Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector

1.5 Beschrijving maatregel

1.5.1 Probleemstelling en rationale

De Vlaamse land- en tuinbouw is een sector met sterk gespecialiseerde bedrijven waar voortdurend wordt ingespeeld op de technologische ontwikkelingen en vooruitgang. Er moet geopereerd worden in een concurrentiële economische omgeving waar de marktomstandigheden snel kunnen wijzigen.

Door de druk op de rendabiliteit wordt op veel bedrijven gezocht naar nieuwe inkomensbronnen door reconversie en verbreding van de activiteiten op het bedrijf.

De sector moet ook steeds meer rekening houden met de toenemende maatschappelijke aandacht voor milieu en dierenwelzijn.

De laatste jaren komt daar de noodzaak bij van goed op de hoogte te blijven van het wettelijk kader en de randvoorwaarden waarbinnen land- en tuinbouw moeten opereren.

Om de evoluties in de landbouwbedrijfsvoering op de voet te volgen is het voor elke land- en tuinbouwer absoluut noodzakelijk zich regelmatig bij te scholen om de evoluties op het bedrijfstechnische en economische vlak bij te kunnen benen. De permanente vorming van de bedrijfsleider en zijn medewerkers is cruciaal voor de instandhouding van de leefbaarheid van de sector.

Ook voor de jongeren is de noodzaak duidelijk om goed opgeleid in de sector in te stappen.

Hiervoor kunnen zij in eerste instantie beroep doen op de landbouwopleidingen die in het dagonderwijs worden aangeboden en die zowel op secundair, hoger als universitair niveau worden georganiseerd. Er blijft echter steeds een belangrijke groep personen die door omstandigheden onverwacht in de sector stappen, en die omwille van een onvoldoende basisopleiding via naschoolse opleidingen de vereiste kennis nog moet verwerven.

1.5.2 Doelstelling en kwantificering

Via de maatregel wil de Vlaamse overheid in eerste instantie de personen die landbouwactiviteiten uitoefenen (hierna landbouwers genoemd) de mogelijkheid bieden om zich bij te scholen. Onder landbouwactiviteit wordt elke activiteit verstaan, die gericht is op het voortbrengen en verzorgen van gewassen en landbouwhuisdieren, of gericht op de primaire verwerking van gewassen en landbouwhuisdieren. De maatregel richt zich niet alleen tot de landbouwers in de enge zin van het woord, maar eveneens tot personen uit aanverwante sectoren die landbouwactiviteiten uitoefenen. Bij de doelgroep verkopers en gebruiker van fytoproducten wordt met de opleiding een zo duurzaam en zuinig mogelijk gebruik van deze producten in de land- en tuinbouw beoogd. Deze doelgroep omvat:

 de bedrijfshoofden die als zelfstandige in hoofdberoep of in nevenberoep in de landbouwsector werkzaam zijn, hun medewerkende gezinsleden, zelfstandige helpers en landbouwwerknemers;

 de werknemers, tewerkgesteld bij erkende organisaties waarvan de activiteiten betrekking hebben op bedrijfsverzorging in de landbouwsector;

 de loonwerkers, bloemisten, tuinaannemers, alsook hun meewerkende gezinsleden en werknemers;

 de erkende verkopers en gebruikers van fytoproducten en de erkende gebruikers van biociden voor gebruik in de landbouw;

 de imkers.

De maatregel biedt scholing aan voor de personen die landbouwactiviteiten zullen uitoefenen in de toekomst (hierna starters genoemd):

 de personen die zich voorbereiden om in hoofd- of nevenberoep te gaan werken in de landbouwsector;

 de personen die kandidaat zijn om erkende verkopers en gebruikers van fytoproducten en erkende gebruikers van biociden voor gebruik in de landbouwsector te worden.

Om de kwaliteit van de scholing te verhogen worden de vervolmakingdagen gesteund voor de bijscholing van de lesgevers die in de naschoolse landbouwvorming actief zijn (hierna lesgevers genoemd).

Via deze maatregel wordt op jaarbasis gerekend op ca

 18.000 uren cursus voor landbouwers en/of starters,

 12.000 uren korte vormingsactiviteiten bestemd voor landbouwers,

 4.500 stagedagen (starters),

 450 uren vervolmakingsdagen voor lesgevers.

Hiermee worden op jaarbasis ca 7.000 cursisten en 250 stagiairs opgeleid, alsook 160.000 contactmomenten met landbouwers gerealiseerd via korte vormingsactiviteiten.

1.5.3 Definiëring van begunstigden De begunstigden zijn erkende centra en landbouwers.

De centra zijn de inrichters van de opleidingen. Het zijn verenigingen zonder winstoogmerk met als statutair doel de organisatie van naschoolse vormingsactiviteiten, en met een vestiging in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad met een secretariaat waar alle gegevens, nodig voor de controle en de uitvoering van de naschoolse vormingsactiviteiten, ter beschikking zijn.

Er zijn twee types centra:

1. Een algemeen centrum beschikt over een voldoende technisch-economische beroepskwalificatie om startersopleidingen voor de verschillende landbouwsectoren te organiseren. De algemene centra kunnen de drie typen starterscursus, de vormingscursussen, de stages en de korte vormingsactiviteiten voor landbouwers organiseren. Zij kunnen ook vervolmakingsdagen voor lesgevers organiseren.

2. Een gewestelijk centrum kan starterscursussen type C, vormingscursussen en korte vormingsactiviteiten voor landbouwers organiseren. Zij kunnen ook vervolmakingsdagen voor lesgevers organiseren.

Eenzelfde vereniging zonder winstgevend doel kan enkel hetzij als algemeen centrum, hetzij als gewestelijk centrum worden erkend.

De begunstigde landbouwer zijn de deelnemers van cursussen die een vergoeding voor sociale promotie aanvragen.

1.5.4 Praktische uitwerking

De opleidingen worden ingericht door erkende centra. Dit zijn verenigingen zonder winstoogmerk. Een nadere omschrijving van de drie typen centra is opgenomen in rubriek 1.5.3: definiëring van begunstigden.

De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling staat in voor de erkenning van de organisatoren, de registratie van de lesgevers en de goedkeuring en betoelaging van de vormingsactiviteiten. Zij voert eveneens inspecties ter plaatse uit.

De opleidingen worden in vijf vormingstypes onderverdeeld:

1. starterscursussen: cursussen bestemd voor starters, die de noodzakelijke beroepsbekwaamheid bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf verstrekken. Er zijn drie soorten starterscursussen :

a) de starterscursussen type A (algemene starterscursussen): cursussen van minimum 100 lesuren die handelen over de bedrijfsvoering in het algemeen en de wetgeving met betrekking tot de landbouwsector en voor het ontwikkelen van ondernemerschapscompetenties;

b) de starterscursussen type B (bijzondere starterscursussen): cursussen van minimum 60 lesuren die handelen over de bedrijfsvoering, de wetgeving en een aantal belangrijke technische aspecten met betrekking tot een of twee deelsectoren van de landbouw;

c) de starterscursussen type C: deze cursussen van minimum 20 lesuren verstrekken specifieke technische kennis die nodig is bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf of die bij wet voorgeschreven zijn om bepaalde landbouwactiviteiten te mogen uitvoeren, met inbegrip van de opleidingen of voor de erkenning als verkoper of gebruiker van fytoproducten en biociden voor gebruik in de landbouwsector;

2. vormingscursussen: cursussen van minimum 20 lesuren, bestemd voor landbouwers, die een bijscholing op het gebied van de technologie en de bedrijfsleiding verstrekken of bijzondere kennis bijbrengen met betrekking tot landbouwactiviteiten;

3. stages : praktische opleidingen voor starters, van 10 tot 20 stagedagen op een landbouwbedrijf met het doel het bedrijfsbeleid ter plaatse te observeren of speciale kennis te verwerven;

4. korte vormingsactiviteiten: bijeenkomsten van 1 tot 3 uur, bestemd voor landbouwers, waarop een bepaald onderwerp in verband met de landbouwsector onder de leiding van een lesgever wordt uitgediept;

5. vervolmakingsdagen: bijeenkomsten van minstens 3 uur om de vorming te optimaliseren van de lesgevers.

De opleidingen kunnen gegeven worden onder vorm van een theoretische les, een praktijkles of een stagedag.

Het vereist aantal deelnemers bedraagt:

 minimum 6 voor starterscursussen type B, voor opleidingen bestemd voor sectoren in ontwikkeling en kleine sectoren (zoals biolandbouw) en voor cursussen met meer dan 50 % praktijklessen,

 1 voor stages,

 minimum 10 voor alle andere opleidingen.

De erkende centra dienen voor 1 november van elk werkjaar bij de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling een globaal jaarprogramma in. De minister keurt dat programma goed als het binnen de perken van de ter beschikking staande begrotingskredieten valt. De nodige middelen worden vastgelegd.

De vijf algemene centra ontvangen na goedkeuring van het jaarprogramma een voorschot dat gelijk is aan 50 % van de geraamde kostprijs van de in het goedgekeurde jaarprogramma voorziene activiteiten.

De centra moeten alle individuele vormingsactiviteiten ten laatste 5 werkdagen vóór aanvang bij de afdeling melden, zodat de afdeling inspecties ter plaatse kan organiseren. Na afloop sturen de centra voor elke activiteit een schuldvordering in. Na administratieve controle worden de aan de activiteiten verbonden subsidies integraal aan de centra uitbetaald.

De algemene centra ontvangen pas bijkomende betalingen nadat het voorschot is uitgeput.

De centra staan in voor de betaling van de aan de activiteit verbonden kosten. De administratieve procedures gebeuren hoofdzakelijk via Internet.

Voor de opleidingen bestemd voor landbouwers, starters en lesgevers ontvangen de erkende centra:

1. Een forfaitaire vergoeding bestemd voor de lesgever, van 40 euro per lesuur of 24 euro per stagedag. Voor de lesgevers van vervolmakingsdagen, die buiten België wonen, is een aanvullende vergoeding vastgelegd van 87 euro per dag. De centra moeten deze vergoedingen integraal binnen een redelijke termijn aan de lesgevers doorstorten.

2. Een forfaitaire werkingssubsidie per lesuur of per stagedag die bestemd is voor:

 de administratieve kosten;

 de huur van lokalen;

 de aanschaffing of huur van materialen;

 het onderschrijven van de nodige aansprakelijkheidsverzekeringen;

 eventueel een vergoeding voor het stagebedrijf.

De werkingssubsidie bedraagt:

 voor theoretische lessen: 60 euro per lesuur;

 voor praktijklessen: 85 euro per lesuur;

 voor stages: 60 euro per stagedag.

3. Een organisatietoelage van 10 euro per lesuur indien de organisator een algemeen centrum is.

Op de vermelde subsidiebedragen wordt een verhogingscoëfficiënt toegepast, gekoppeld aan de gezondheidsindex. Die wordt bepaald per 1 november voor het hele volgende werkjaar.

Vergoedingen voor de cursisten zitten niet in deze subsidie vervat.

De administratie ziet erop toe dat de opleidingen waarvoor subsidies aangevraagd worden bestemd zijn voor deze doelgroep. Dit gebeurt bij de administratieve afhandeling van de aanvragen op basis van deelnemerslijsten en/of het behandelde thema, en bij inspecties ter plaatse.

Jaarlijks wordt op basis van een steekproef een aantal centra (minimum 6) geselecteerd waarvan de boekhouding gecontroleerd wordt. Bij deze gelegenheid wordt onder andere de bestemming van de toegekende subsidie nagegaan.

De kwaliteitscontrole gebeurt op het ogenblik van de inspecties ter plaatse. Verscheidene ambtenaren van de afdeling bezoeken regelmatig onaangekondigd een aantal opleidingen en controleren deze op de administratieve verplichtingen en beoordelen tegelijk ook de kwaliteit van de opleiding.

De starterscursussen type A en B zijn opleidingen die toegang verschaffen tot de investeringssteun die voorzien is in maatregel 121. De afdeling organiseert na afloop van deze opleidingen zelf een installatieproef onder toezicht van een jury die de vakbekwaamheid van de kandidaten beoordeelt.

De starterscursussen type C zijn opleidingen die vereist zijn voor de erkenning van gebruikers van pesticiden. Bij deze opleidingen gebeuren de cursustests onder toezicht van ambtenaren van afdeling en van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

De stages worden extra door de ambtenaren van de afdeling geïnspecteerd. De stagiair, de stagebegeleider en de bedrijfsleider van het stagebedrijf vullen na afloop van de stage een evaluatieformulier in, en sturen dat samen met de subsidieaanvraag naar de administratie.

Deze procedures zijn vastgelegd in het Ministerieel besluit van 12 juli 2004 betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector. Zij gelden als voorwaarden voor subsidiëring.

De landbouwers die een cursuscyclus van ten minste 75 uren binnen een tijdsbestek van 5 jaar met goed gevolg hebben beëindigd, kunnen een vergoeding voor sociale promotie aanvragen van 6 euro per lesuur. Deze vergoeding is een aanmoedigingspremie voor de landbouwers om de opleidingen te volgen. Het is een vergoeding voor eventuele verplaatsingskosten en voor de aan de opleiding bestede tijd. Deze aanmoedigingspremie maakt geen deel uit van de vergoedingen die aan de centra uitbetaald worden. De afdeling onderzoekt de juistheid en de volledigheid van de aanvragen. Ongeveer viermaal per jaar voert de afdeling betalingen uit, rechtstreeks aan de begunstigde landbouwers.

De vergoeding voor sociale promotie vervalt 10 werkdagen na de publicatie van het besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector. De rechten die gegenereerd werden voor de inwerkingtreding van dit besluit kunnen uitbetaald worden voor zover de vergoeding voor sociale promotie aangevraagd wordt voor 31 oktober 2013.

De ondersteuning van de permanente vorming in de landbouwsector wordt op dit moment geregeld door:

 het decreet van 3 maart 2004 inzake de subsidiëring van meer duurzame landbouwproductiemethoden en de erkenning van centra voor meer duurzame landbouw;

 het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juni 2004 betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector;

 het ministerieel besluit van 12 juli 2004 betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector.

1.5.5 Bevoegde autoriteit Departement Landbouw en Visserij

Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

Ellipsgebouw, Koning Albert II-laan 35 bus 40, 1030 Brussel Johan Verstrynge

Tel: 02/552 78 73

johan.verstrynge@lv.vlaanderen.be

1.5.6 Gekwantificeerde indicatoren

Type indicator Indicator Doel 2007-2013

Output

Aantal deelnemers aan opleidingen 1.200.000 Totale aantal dagen opleiding voor

alle deelnemers 519.750

1.6 Lopende acties van vóór 01/01/2007