• No results found

Literatuuronderzoek naar de ondersteuningscontext van

cliënten met een VG ZZP 6 of 7

Het operationaliseren van de variabelen om de ondersteuningscontext in kaart te

brengen

Universiteit Leiden Leiden, 23 april 2015 Linda van Es Marieke Hermsen Rosanne Millenaar

Inhoudsopgave Inleiding ... 71 Hoofdstuk 1: Microsysteem ... 73 1.1 Gehechtheid ... 73 Variabelen. ... 76 Concept maten. ... 77 1.2 Communicatie ... 77 Variabelen. ... 78 Concept maten. ... 78 1.3 Voorspelbaarheid en Structuur ... 78 Variabelen. ... 79 Concept maten. ... 79 1.4 Huisvesting ... 79 Variabelen. ... 80 Concept maten. ... 80 1.5 Burgerschapsmodel: Eigen Regie ... 81 Variabelen. ... 81 Concept maten. ... 81 1.6 Signaleren ... 82 Variabelen. ... 82 Concept maten. ... 82 1.7 Vrijheidsbeperkingen ... 82 Variabelen. ... 83 Concept maten. ... 83 Hoofdstuk 2: Mesosysteem ... 83 2.1 Gehechtheid ... 83 Variabelen. ... 85 Concept maten. ... 85 2.2 Communicatie ... 85 Variabelen. ... 86 Concept maten. ... 86 2.3 Voorspelbaarheid en Structuur ... 86 Variabelen. ... 87 Concept maten. ... 87 2.4 Burgerschapsmodel ... 87 Variabelen. ... 91 Concept maten. ... 91 2.5 Fysiek Welbevinden ... 91

Variabelen. ... 91 Concept maten. ... 91 2.6 Netwerk ... 91 Variabelen. ... 92 Concept maten. ... 92 2.7 Signaleren ... 92 Variabelen. ... 93 Concept maten. ... 93 2.8 Werkvorm ... 93 Variabelen. ... 94 Concept maten. ... 94 2.9 Samenwerking ... 94 Variabelen. ... 95 Concept maten. ... 95 Hoofdstuk 3: Exosysteem ... 95 3.1 Gehechtheid ... 95 Variabelen. ... 95 3.2 Huisvesting ... 95 Variabelen. ... 95 3.3 Burgerschapsmodel ... 96 Variabelen. ... 96 3.4 Signaleren ... 96 Variabelen. ... 97 Concept maten. ... 98 3.5 Visie ... 98 Variabelen. ... 98 Concept maten. ... 98 3.6 Vrijheidsbeperkingen ... 98 Variabelen. ... 98 Concept maten. ... 98 3.7 Ondersteuningsplan ... 99 Goede diagnostiek en beeldvorming ... 99 Variabelen. ... 103 Concept maten. ... 103 3.8 Het verleden van de cliënt meenemen in de begeleiding ... 103 Variabelen. ... 103 Concept maten. ... 103

3.9 Methodisch werken ... 103 Variabelen. ... 105 3.10 Consequentheid/transparant werken ... 105 Variabelen. ... 105 Concept maten. ... 105 3.11 Team ... 106 Variabelen. ... 107 Concept maten. ... 107 3.12 Management ... 107 Variabelen. ... 107 3.13 Financiële middelen ... 107 Variabelen. ... 108 Concept maten. ... 108 3.14 Kennisontwikkeling ... 108 Variabelen. ... 109 Concept maten. ... 109 3.15 Huisvesting ... 109 Variabelen. ... 110 Concept maten. ... 110 Variabelen die eruit gaan. ... 110 Hoofdstuk 4: macrosysteem ... 110 4.1 Signaleren ... 110 Variabelen. ... 111 4.2 Burgerschapsmodel ... 111 Variabelen. ... 112 Concept maten. ... 112 Literatuur ... 113

Inleiding

Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de ondersteuningscontext. De eerste stap is uitgevoerd door masterstudente Van Paassen (2014). Zij heeft middels een Delphi-studie onderzoek gedaan naar variabelen die vanuit de praktijk worden gezien als betekenisvol in de ondersteuning van cliënten met een VG ZZP 6 of VG ZZP 7. Uit twee ronden waarin ideeën werden gegenereerd en geordend kwamen 103 variabelen naar voren die door de experts uit de praktijk van belang worden geacht in de ondersteuningscontext. Deze variabelen kunnen onder negen clusters worden geschaard namelijk, relatie cliënt-begeleider, veiligheid, team, visie, volwaardig burgerschap, medische zorg, faciliteiten, management en organisatieproces, huisvesting en kennis en vaardigheden/competenties begeleiders, zie Tabel 1 (Van Paassen, 2014).

Het huidige doel is het uitwerken van de tweede stap, namelijk het operationaliseren van deze 103 variabelen om tot meetbaar en/of observeerbare variabelen te komen. Tijdens het literatuuronderzoek viel op dat de variabelen te verdelen zijn in micro-, meso-, exo- en macroniveau. Een variabele kan terugkomen op meerdere niveaus en krijgt dan op ieder niveau een eigen invulling. Daarnaast zijn de variabelen opnieuw geclusterd in thema’s die naar voren kwamen vanuit de literatuur. Vervolgens zijn een aantal concept maten opgesteld om het thema meetbaar te maken.

Om de koppeling tussen de variabelen van Van Paassen (2014) en de gevonden literatuur duidelijk te maken is bij ieder thema toegelicht welke variabelen, uit welke clusters bij dit thema aansluiten.

Tabel 1

De variabelen van ondersteuningscontext verdeeld over 9 clusters

Clusters Inhoud Aantal

items Unieke items 1. Relatie cliënt- begeleider

Veiligheid voor de cliënt, voorspelbaarheid en structuur, nabijheid, duidelijkheid, proactief werken, acceptatie, (wederzijds) vertrouwen, goed signaleren, gelijkheid/niet beheersen, relatieopbouw, empathie, tevredenheid kwantificeren, samenwerking met de cliënt, ondersteunende communicatie, open staan voor communicatie van de cliënt, duidelijke grenzen, betrouwbaarheid/eerlijkheid, er zijn voor de cliënt, rustmomenten bieden, acceptatie dat niet alles altijd werkt voor iedereen, ‘menstijd’, niet betuttelen en samenwerking met familie.

39 24

2.

Veiligheid team

Veiligheid medewerkers, goede samenwerking begeleidingsteam, openheid en vertrouwen onder collega’s, minimaal twee begeleiders op de groep, vertrouwen in medewerkers vanuit management.

8 5

Visie goed middelen en maatregelen beleid. 4.

Volwaardig burgerschap

Zinvolle passende daginvulling, ontwikkelingsgericht, perspectief, nieuwe vaardigheden aanleren, naast begeleiden het netwerk vormen, begeleiding/behandeling op wens van de cliënt, regie op eigen leven: zelfstandigheid/keuzevrijheid, kleine verbeteringen zien, vanuit de cliënt denken/het individu centraal, wensen van de cliënt samen verwoorden/vertalen, kijken vanuit kansen, wilskracht voor verbetering en de cliënt betrekken bij overleggen over hem/haar.

24 13

5.

Medische zorg

Medische ondersteuning ook preventief, alert op mogelijkheden afbouw medicatie/middelen en maatregelen en gezondheid: goede fysieke zorg.

4 3

6.

Faciliteiten

Voldoende middelen zoals: goed rapportagesysteem, tijd, financiën, aanpassingen enz., vakkundige bereikbare technische dienst, collectief inkopen/voorraad en evalueren van de besteding van (extra) gelden (ZZP, Meerzorg).

4 4

7.

Huisvesting

Eigen sanitair, huiselijke inrichting/sfeer, aparte ruimte om tot rust te komen bij overprikkeling, grootte van de leefgroep, wonen op een terrein/jezelf kunnen zijn/vrijheid, huisvesting aangepast op de doelgroep en groepssamenstelling: niet alleen maar ZZP 6/7 bij elkaar. 9 7 8. Management en organisatie- zorgproces

Tijdig hulp van therapeuten/behandelaars inroepen, inzet van het CCE, objectief meetbare doelen en resultaten, plezier in je werk, samenwerking gedragskundige en team, samenwerking gedragskundige en locatiemanager, samenwerking inter- en multidisciplinair: evaluaties, investeren in team met aanvullende competenties, monitoring van buiten het team, grootte van het team, voldoende mensen, middelen en financiën om goede ondersteuning te kunnen bieden, altijd senior begeleiders op de groep, aandacht/zorg voor het team, overzicht in de organisatie/uitwisseling van spullen, kennis en ervaring, goede randvoorwaarden/ systeem om de cliënt, mannelijke en vrouwelijke begeleiders, goed management; begeleiders goed inzetten, continuïteit in personeel/niet teveel wisselingen, nieuwe stagiair/begeleider kan zorgen voor nieuwe inzichten, paramedici beschikbaar, meer scholingstijd, gelijkwaardigheid dagbesteding en

wonen, methodisch werken, eenheid in materialen, in de gehele organisatie kennis over de doelgroep en veel vrijwilligers voor extra tijd en aandacht voor de cliënt.

9. Kennis en vaardigheden/ competenties begeleiders

Consequentheid/transparant werken, beeldvorming, maatwerk; methode/behandeling aangepast op de cliënt, alert op verschil dagbesteding en wonen, geduld, optimisme, lef/durf, reflecteren en kritisch kijken, humor, observatievaardigheden, duidelijk en objectief rapporteren, creativiteit/oplossingsgericht, passie voor de doelgroep, basiskennis, -scholing en -denkniveau,

communicatievaardigheden, goed kunnen luisteren,

evaluatievaardigheden en het verleden van de cliënt meenemen in begeleidingswijze.

25 18

Totaal aantal items 155 103

Noot. Factoren die van belang zijn in de ondersteuning met de items per cluster. Bewerkt van

“Ondersteuningscontext van cliënten met een VG ZZP 6 of VG ZZP 7,belangrijke variabelen van cliëntondersteuning, resultaten van een Delphi studie (Master thesis, Universiteit Leiden),” van V. M. Van Paassen, 2014, geraadpleegd op https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/29323/ Master%20thesis%20Ondersteuningscontext_VeravanPaassen_s1278738.pdf?sequence=1 . Copyright (2015) Universiteit Leiden. Bewerkt met toestemming.

Hoofdstuk 1: Microsysteem

Het microsysteem omvat de directe sociale omgeving van de cliënt. De cliënten komen in aanraking met verschillende microsystemen, bijvoorbeeld de familie of de medebewoners.

1.1 Gehechtheid

Gehechtheid is een band tussen het kind/de cliënt en de gehechtheidsfiguur (ouder of de begeleider) waarbij het kind/de cliënt in tijden van stress de nabijheid van een ouders of begeleider zoekt en vindt (veiligheid) en die hem steunt bij het exploreren van de omgeving (veiligheid) (Došen, 2014). Hechting vindt voornamelijk in de eerste drie levensjaren plaats. Wanneer het hechtingsproces goed verloopt kunnen personen emotioneel verder ontwikkelen. Een veilig gehecht persoon heeft vertrouwen in zichzelf, kan langdurige relaties aangaan en voelt zich veilig in zijn of haar omgeving (Hornain, Meijer, & Barnhard, 2010). In de gehechtheidstheorie is nabijheid een belangrijk component. Nabijheid is de fysieke afstand tussen bijvoorbeeld de begeleider en de persoon met een verstandelijke beperking. Dit kan op verschillende manieren zoals lichamelijke aanraking, zonder lichamelijke aanraking en op een grotere afstand (Došen, 2014). Nabijheid is noodzakelijk voor het opbouwen van een goede vertrouwens- en werkrelatie met een persoon. De begeleider dient de cliënt empathisch, echt en respectvol tegemoet te treden (Van Arensbergen & Liefhebber, 2005). Het is van

belang dat de begeleider nabij is. Echter dit hoeft niet te betekenen dat de begeleider in dezelfde ruimte moet zijn als de cliënt (Vonk & Hosmar, 2009). Continu toezicht kan nodig zijn om tijdig te kunnen ingrijpen in bedreigende situaties (fysiek of gedragsmatig). Zelfstandige oplossingsvermogen en cognitieve vaardigheden van een cliënt spelen hierbij een belangrijke rol. Personen met een verstandelijke beperking die namelijk kleine of grote problemen zelf kunnen oplossen hebben minder nabijheid nodig dan cliënten die hier niet in staat zijn of meer structuur nodig hebben. Een kleine verandering in de omgeving kan bij een cliënt leiden tot gedragsverandering en vraagt eigenlijk direct om ingrijpen (Oonk & Parmentier, 2014). Wanneer er veel nabijheid gewenst is dient dit wel in verhouding te blijven met voldoende afstand. De begeleider dient op te passen dat zij niet doorschiet, waardoor de begeleider té meegaand/betrokken wordt, het probleem niet los kan laten, niet meer objectief naar de situatie kan kijken en moeite heeft met het stellen en bewaken van eigen grenzen. Dit kan ten koste gaan van het proces. Het is daardoor van belang dat er een balans is tussen nabijheid en afstand (Van Arensbergen & Liefhebber, 2005).

Cliënten blijken bepaalde vaardigheden te missen om veilig genoeg op de wereld te kunnen staan. Ze blijken bijvoorbeeld gevoeliger te zijn voor stress en minder goed in staat om gebruik te maken van coping strategieën (Schuengel & Janssen, 2006). Ouders/begeleiders spelen een belangrijke rol bij het reguleren van stress van het kind/de cliënt. Wanneer dit op een goede manier verloopt kan het kind/de cliënt omgaan met de stress die zij ervaren. Op basis van eerste ervaringen ontwikkelen kinderen/cliënten een intern cognitief werkmodel van hoe veilig sociale relaties zijn. Sensitieve ouders/begeleiders spelen hierbij een rol omdat zij expliciet de emoties en coping vaardigheden kunnen benoemen (Schuengel & Janssen, 2006). Met behulp van dit cognitief werkmodel kan de persoon bijvoorbeeld de veiligheid van nieuwe relaties inschatten en zal daarna handelen. Bij een verstoorde gehechtheid hebben de ouders/begeleiders niet de veilige haven en basis kunnen bieden waardoor stressregulatie bij de persoon verstoord is (Janssen, 2011; Schuengel & Janssen, 2006). Cliënten met een verstoorde gehechtheid hebben een onveilig beeld gecreëerd over relaties waardoor ze bijvoorbeeld geen troost zoeken bij de begeleider als ze verdrietig zijn of de begeleider kunnen wantrouwen (Hornain et al., 2010). Het onveilige beeld lijkt door de cliënt voortdurend bevestigd te worden waardoor ze een onveilig basisgevoel ontwikkeld hebben dat invloed heeft op de gedragspatronen en denkbeelden van de cliënt.

Cliënten worden relatief vaker geclassificeerd als onveilig gehecht in vergelijking met personen zonder een beperking (Van IJzendoorn, Goldberg, Kroonenberg, & Frenkel, 1992). Onveilige hechting heeft invloed op de verdere ontwikkeling van de cliënt, zoals de emotionele ontwikkeling (Došen, 2014). Onveilige hechting bij deze doelgroep kan verklaard worden door verschillende redenen. Personen met een verstandelijke beperking blijken een vergroot risico te hebben op een verstoorde gehechtheidsrelatie. Dit kan onder andere verklaard worden doordat ouders meer stress ervaren door de diagnose bij hun kind. Daarnaast hebben ouders moeite met het interpreteren van de signalen van hun kind met een beperking en geven niet de mate van sensitiviteit

die het kind met een beperking nodig heeft (Baxter, Cummins, & Yiolitis, 2000; Janssen, Schuengel, & Stolk, 2002). Ook kan het verklaard worden doordat er sprake is van verwerkingsproblemen bij ouders. Ze kunnen hierdoor minder beschikbaar zijn voor het kind (Janssen et al., 2002). Niet alleen ouders ervaren de bovenstaande beschreven problemen, maar ook professionele begeleiders (De Schipper, Stolk, & Schuengel, 2006). Een andere verklaring is dat er een achterstand blijkt te zijn in de emotionele en cognitieve ontwikkeling bij personen met een verstandelijke beperking (Došen, 2014; Janssen et al., 2002). Onveilige hechting kan er toe leiden dat personen met een verstandelijke beperking overgevoelig zijn voor stress (Janssen et al., 2002). Daarnaast kan er bij een onveilige hechting sprake zijn van een blokkade in de emotionele ontwikkeling. De cliënt is blijven steken in de vroegste fase van de emotionele ontwikkeling. Hierdoor kunnen cliënten agressieve uitingen tonen en kunnen ze moeite hebben met het aangaan van sociale relaties met bijvoorbeeld de begeleiders (Došen, 2014; Janssen, 2011). Het is van belang dat de begeleider kan aansluiten bij het laagste emotionele niveau van de cliënt zodat de cliënt de ruimte krijgt om zich emotioneel verder te ontwikkelen. De begeleiders dienen inzicht te hebben in het emotionele ontwikkelingsniveau van de cliënt. Hierdoor heeft de begeleider inzicht aan welke basale behoeftes van de cliënt voldaan moet worden zodat de cliënt zich veilig voelt (Hornain et al., 2010). Begeleiders dienen bijvoorbeeld cliënten te ondersteunen zodat de cliënt leert om met stressvolle situaties om te gaan (Janssen et al., 2002). Tijdens deze ondersteuning is het echter van belang dat begeleiders cliënten benaderen als volwassenen en niet als kinderen (Schuengel, Kef, Damen, & Worm, 2010). Daarnaast dient de begeleider inzicht te hebben van zowel adaptief als maladaptief gedrag van de cliënt. Welke gedragingen passen bij de emotionele ontwikkeling van de cliënt, en welke niet. Hierdoor kan de begeleider op een goede manier reageren op de cliënt (Hornain et al., 2010). Begeleiders dienen extra sensitief (gevoelig zijn voor signalen) te reageren en interesse te tonen in de cliënt als individu. De begeleiders kunnen aansluiten op de signalen die getoond worden, ze in de context te plaatsen en correct te interpreteren (Schuengel et al., 2010). De kwaliteit van de relaties met begeleiders of andere professionals speelt een belangrijke rol in de mate van kwaliteit van leven en kwaliteit van zorg (Schuengel et al., 2010). Wanneer personen met een beperking de ‘verzorgers’ ervaren als ‘veilige haven’ in tijden van stress zullen ze de verzorgers als een veilige basis ervaren waarin zij zich kunnen exploreren (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978).

Een veilige hechting is van essentieel belang voor het creëren van basisveiligheid bij een persoon (Zaal, Boerhave, & Koster, 2009). Basisveiligheid is van belang voor de lichamelijke en psychische ontwikkeling van een persoon. Veiligheid is een breed omvattend begrip en niet eenvoudig uiteen te zetten. Verschillende aspecten spelen een rol als het om veiligheid voor een persoon met een beperking gaat (VGN, 2013). Binnen deze variabele zal er gericht worden op het subjectieve component van veiligheid. De subjectieve component (sociale en emotionele veiligheid) heeft betrekking op hoe de cliënt veiligheid ervaart. Basisveiligheid is hierbij belangrijk voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling. Hierdoor is er sprake van basisvertrouwen (Zaal et al., 2009). Bij

subjectieve veiligheid spelen gevoelens van geborgenheid en een goed verlopende communicatie een belangrijke rol (VGN, 2013). Deze veiligheid uit zich ook wel in de bejegening, privacy en informatie. Het streven naar veiligheid voor de cliënt dient niet ten koste te gaan van vrijheid (dus geen vrijheid beperkende maatregelen) en zelfbeschikking van de cliënt (VGN, 2013).

Met behulp van de ‘Cirkel van Veiligheid’ kan een begeleider zorgen voor een veilige haven voor de cliënt waarbinnen de cliënt telkens terug kan komen (Hornain et al., 2010). Met behulp van de cirkel wordt duidelijk gemaakt wat een cliënt nodig heeft om zich veilig te voelen. Bij exploratie heeft de cliënt de begeleider nodig om de wereld te ontdekken, bijvoorbeeld begeleiders ondersteunen de cliënt door te benoemen wat er om hen heen gebeurt. Daarnaast vraagt een cliënt de begeleider om hem in de gaten te houden en te helpen. Dit kan de begeleider doen door de cliënt te begeleiden, zodat bijvoorbeeld de cliënt niet zomaar een straat oversteekt. Maar ook plezier is een belangrijk aspect. Daarnaast geeft de cliënt aan dat hij het nodig heeft dat de begeleider laten merken dat de cliënt bij de begeleider langs mag komen, als de cliënt bijvoorbeeld vragen heeft of iets nodig heeft. Tot slot geeft de cliënt aan dat de begeleider de cliënt dient te beschermen, troosten en de gevoelens van de cliënt te integreren. De twee handen geven aan dat de cliënt om zich veilig te voelen een veilige basis en een veilige haven nodig heeft. Wanneer het de begeleiders lukt om de cliënten te geven wat ze nodig hebben creëren daarmee een veilige basis en haven (Thoomes-Vreugdenhil, 2012; Zaal et al., 2009).

Figuur 1: Cirkel van Veiligheid (Marvin, Cooper, Hoffman, & Powell, 2002) (vertaald door Schuengel, C.))

Variabelen. De volgende variabelen, zoals geformuleerd door Van Paassen (2014), komen terug op het microsysteem van gehechtheid.

Relatie cliënt-begeleider. Veiligheid voor de cliënt, nabijheid, empathie, acceptatie, relatieopbouw, wederzijds vertrouwen, duidelijke grenzen.

Management en organisatie-zorgproces. Weinig personeelsverloop. Concept maten.

- Begeleider dient op een bewuste manier te investeren in de relatie. - Begeleider moet nabijheid bieden.

- Begeleider dient de cliënt empathisch, echt en respectvol tegemoet te treden.

- Er wordt op een adequate manier nabijheid, empathie, respect getoond en lichamelijk contact geboden wanneer de cliënt dit nodig heeft.

- Begeleiders bieden een veilige haven.

- Begeleiders bieden een veilige basis (of samenvoegen bij veilige haven). 1.2 Communicatie

Het communiceren met anderen is een belangrijke levensbehoefte voor de mens. Communicatie is gedrag van een persoon die door een ander persoon kan worden waargenomen en dat kan leiden tot veranderingen in kennis, gevoel en het gedrag van de ander. Deze veranderingen worden weer waargenomen door de andere persoon. Er is ook wel sprake van wederzijds uitwisselen van informatie, ideeën en gevoelens met een ander (Oskam & Scheres, 2012). Mensen hebben niet alleen invloed op de omgeving, ze kunnen ok in sociale relatie staan tot de omgeving. Hierdoor maken ze deel uit van de maatschappij. Communicatie bestaat uit een aantal componenten, namelijk taal, spraak en vormen van communicatief gedrag (blikrichting, gezichtsuitdrukking en lichaamshouding) (Bos & Heim, 1997).

Eén van de centrale onderwerpen in de gehandicaptenzorg is communicatie. Dit blijk een belangrijk aspect in het menselijk leven te zijn. Communicatie voor cliënten is echter niet vanzelfsprekend. Cliënten hebben behoefte aan extra begeleiding en ondersteuning. Het streven is dat cliënten op eigen niveau, naar best vermogen leren te communiceren. Er is aandacht voor de relatie tussen de cliënt, begeleider en andere betrokkenen. In deze relaties speelt communicatie een belangrijke rol (Oskom & Scheres, 2005).

Problemen die cliënten ondervinden zijn vaak terug te herleiden naar een haperende communicatie. Bij cliënten blijken niet alle algemene en specifieke voorwaarden van taalontwikkeling en de voorwaarden om goed te communiceren aanwezig. Cliënten kunnen een beperking hebben in bepaalde communicatievormen (Bos & Heim, 1997; Oskom & Scheres, 2005). Om zo goed mogelijk contact te maken en te communiceren met cliënten dienen begeleiders bewust, tegelijkertijd en op maat gebruik te maken van alle uitingsvormen. Dit wordt ook wel Totale Communicatie (TC) genoemd. TC is een methodiek en een basishouding waarbij de begeleider er dus vanuit gaat dat het belangrijk is om aan te sluiten om het communicatieniveau van de cliënt, zodat er op niveau gecommuniceerd wordt en de ontwikkelingskansen optimaal benut wordt. Het communicatieniveau van de cliënt geeft weer hoe de cliënt omgaat met vorm, inhoud en gebruik van taal waarmee hij communiceert en de omgeving aanspreekt. Daarnaast is het van belang dat de begeleiders inzicht hebben in het abstractieniveau van de cliënt. Begeleiders dienen inzicht te hebben onder welke

omstandigheden en op welke wijze een cliënt zijn ervaringen ordent en herkent (Oskom & Scheres, 2005).

De laatste jaren wordt er gesproken over ‘ondersteunende communicatie’ (OC). Dit betekent dat de begeleiders gebruik kunnen maken van verschillende communicatievormen. Met behulp van deze communicatievormen worden cliënten ondersteunt op eigen communicatieniveau (Oskom & Scheres, 2005).

Variabelen. De volgende variabelen, zoals geformuleerd door Van Paassen (2014), komen terug op het microsysteem van communicatie.

Relatie cliënt-begeleider. Ondersteunende communicatie, open staan voor communicatie, niet betuttelen.

Concept maten.

- De cliënt krijgt extra ondersteuning en begeleiding op communicatieniveau. - De begeleiders maken gebruik van ondersteunende communicatie

1.3 Voorspelbaarheid en Structuur

Voorspelbaarheid is voor cliënten van belang. Voorspelbaarheid is noodzakelijk om te kunnen anticiperen. Door voorspelbaarheid kunnen cliënten zich instellen op de komende situatie. Om voorspelbaarheid te creëren wordt er gebruik gemaakt van associatiereeksen. Dit zijn ketens van enkelvoudige verbanden die vanuit herhaalde ervaring een vaste patroon krijgen, bijvoorbeeld wassen, aankleden en tandenpoetsen. De associatieve ervaringsordening geeft steun en houvast een de werkelijkheid, er is sprake van voorspelbaarheid. Door voorspelbaarheid kan een cliënt zich meer bewust zijn van het vaste gedrag bij elke associatiereeks. Associatiereeksen bevorderen de voorspelbaarheid van het dagelijks leven (Timmers-Huigens, 2005). Het associatief denken kan bij cliënten ontbreken of verloren gaan. Ze kunnen hierdoor minder vertrouwen op hun innerlijke kracht en ondervinden hierdoor steun aan een voorspelbare indeling van hun leven. Doordat cliënten relatief