• No results found

3. Methode

5.3 Conclusie ten Aanzien van de Hoofdvraagstelling

Het doel van het huidige onderzoek is een gestructureerde opsomming van meetbare en/of observeerbare stellingen die van belang worden geacht in de contextuele ondersteuning van cliënten met VG ZZP 6 of 7. Met behulp van de onderzoeksvragen die in paragraaf 5.1 en 5.2 uiteengezet werden kan er een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraagstelling, ‘Hoe kan de ondersteuningscontext op microniveau (cliënt en begeleiderniveau) van cliënten met VG ZZP 6 of 7 binnen Ipse de Bruggen in kaart worden gebracht?' Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de ondersteuningscontext geoperationaliseerd kan worden met een lijst van stellingen die door zowel de literatuur als de praktijk als compleet en onderschreven worden beschouwd. De uiteindelijke stellingen zijn weergegeven in Tabel 2.

De stellingen kunnen geschaard worden onder zeven thema’s die van belang worden geacht in de ondersteuningscontext van de cliënt, zie Figuur 5. In eerste instantie was er een model ontwikkeld met acht thema’s, zie Figuur 4. Er bleek echter onduidelijkheid bij zowel de expertisegroep als bij de focusgroepen over het thema ‘communicatie over de cliënt’. Dit thema bleek niet goed geoperationaliseerd en werd door de expertisegroep en focusgroep neergezet als een restcategorie, een verzameling van verschillende stellingen. Geadviseerd werd om het thema anders te bewoorden,

bijvoorbeeld professioneel werken. Dit werd niet door alle leden van de focusgroep onderschreven. Ook werd geadviseerd om stellingen onder te brengen bij thema (kennis)ontwikkeling. Uiteindelijk werd er geen consensus bereikt over hoe het thema anders neergezet kon worden. Daarom is het thema met de bijbehorende stellingen opnieuw onderzocht en kon er geconcludeerd worden dat er relatief veel overlap bleek met het thema ‘(kennis)ontwikkeling’. Aangezien stellingen van het thema ‘communicatie over de cliënt’ geschaard konden worden onder dit thema is het thema hernoemd. Het thema ‘(kennis)ontwikkeling’ zal vanaf heden het thema ‘kennis en ontwikkeling’ genoemd worden. Door het samenvoegen van twee thema’s vervalt het thema ‘communicatie over de cliënt’. Het thema ‘communicatie met de cliënt’ zal vanaf heden het thema ‘communicatie’ genoemd worden.

Tabel 2

Uiteindelijke stellingen en tevens antwoord op de hoofdvraag

Stellingen

Thema Cliëntniveau begeleiderniveau

Gehechtheid De cliënt ervaart een basisveiligheid waar vanuit de cliënt de omgeving gaat ontdekken en weer terug kan keren.

De cliënt heeft een veilige gehechtheidsrelatie opgebouwd met minstens één begeleider.

De cliënt wordt dagelijks omgeven door minstens één vaste en bekende begeleider waar hij zich veilig bij voelt.

De cliënt ervaart de begeleider als betrouwbare ander (begeleider is beschikbaar, begrijpt de cliënt en reageert adequaat).

De begeleider biedt een basisveiligheid waar vanuit de cliënt de omgeving gaat ontdekken en weer terug kan keren.

De begeleider begrijpt wat de beeldvorming (beeld van de cliënt) betekent voor de cliënt en handelt hiernaar.

De begeleider is in staat om afstand en nabijheid te bieden aan de cliënt, passend bij de draagkracht van de cliënt op dat moment.

De begeleider is op de hoogte van de levensgeschiedenis van de cliënt.

Voorspelbaarheid en structuur

De cliënt ervaart een bij hem passende structuur over de gehele dag waar hij zich prettig bij voelt.

De cliënt is in staat om zijn dag te structureren op zijn eigen niveau.

De cliënt is in staat om binnen kaders bij hem passende rituelen (vaste handelingsscenario’s) en routines (met vaste sensaties)

De begeleider heeft informatie over de structuur die de cliënt geboden wordt (bijvoorbeeld dagprogramma).

De begeleider wisselt inspannende en ontspannende activiteiten af op basis van de draagkracht van de cliënt.

De begeleider kan adequaat reageren als de structuur van de cliënt wordt verstoord.

uit te voeren. De begeleider maakt gebruik van ondersteuningsmiddelen om structuur aan te brengen aan de dag (bijvoorbeeld met behulp van sensaties, pictogrammen en/of gebaren).

Communicatie De cliënt is in staat contact te maken passend bij zijn communicatiesysteem (gebaren, spraak picogrammen of voorwerpen).

De cliënt staat open voor informatie uit de omgeving. De cliënt is in staat signalen te ontvangen.

De begeleider beschikt over objectieve informatie omtrent het communicatieniveau van de cliënt.

De begeleider is in staat om te communiceren op het niveau van de cliënt.

De begeleider kan de specifieke communicatievorm van de cliënt toepassen (bijvoorbeeld spraakcomputer, PECS etc.). De begeleider is in staat gedrag te signaleren en hier direct en adequaat op te reageren.

De begeleider neemt de tijd om te communiceren met de cliënt. De begeleider is bewust van zijn eigen gedrag en psychische welbevinden en wat voor effect het heeft op het gedrag van de cliënt.

Zelfbeschikking De cliënt is in staat op zijn niveau keuzes te maken (temperatuur washandjes, bedtijd, wat er op brood gedaan wordt, toiletgang, eigen geld en sociale media).

De cliënt is in staat contact te leggen met familie en vrienden.

De begeleider creëert de mogelijkheid voor de cliënt om op zijn niveau keuzes te maken (temperatuur washandjes, bedtijd, wat er op brood gedaan wordt, toiletgang, eigen geld en sociale media).

De cliënt wordt in staat gesteld zijn dag zelf zinvol en passend bij zijn niveau en wensen in te vullen.

De cliënt is in staat zijn wensen kenbaar te maken.

De cliënt kan, waar mogelijk, overleggen over de ondersteuning die hij nodig heeft waar hij zich prettig bij voelt.

De cliënt dient, wanneer mogelijk, zelf over financiële middelen te beschikken en keuzes te kunnen maken in de uitgaven (eigen geld).

De begeleider faciliteert bij het vinden/vormen van een sociaal netwerk.

De begeleider betrekt de cliënt op zijn niveau bij overleggen en het vormgeven van het dagprogramma en regels.

De begeleider neemt de cliënt serieus bij vragen, ook als deze de grens opzoeken en denkt na over oplossingen en/of compromissen.

De begeleider begeleidt op wens van de cliënt, passend bij zijn niveau.

De begeleider neemt de cliënt mee in de keuze voor zinvolle en passende dagbesteding passend bij zijn niveau/interesse. De begeleider biedt een gevarieerd en uitdagend

dagprogramma. Fysiek welbevinden De cliënt is in staat om signalen van fysiek welzijn aan te

geven.

De cliënt is in staat om zichzelf adequaat te verzorgen.

De cliënt neemt deel aan lichamelijke activiteiten en oefeningen die passen bij zijn wensen en behoeften.

De cliënt wordt in staat gesteld om een dieet naar zijn wensen

De begeleider is op de hoogte van de wensen en behoeften van de cliënt betreffende fysiek welbevinden en handelt hiernaar. De begeleider is voldoende opgeleid in het verlenen van hulp aan de cliënt zijn specifieke gezondheidskwesties.

De begeleider reageert adequaat op signalen van problemen op fysiek welbevinden.

en/of behoeften te kiezen.

De fysieke integriteit van de cliënt wordt in acht genomen (niet gewassen willen worden door een man, keuzemogelijkheid in bepaalde arts et cetera).

De begeleider is op de hoogte van de specifieke gezondheidsrisico’s van de cliënt.

De begeleider is in staat rondom de cliënt professioneel te handelen en voorbeeldgedrag te laten zien op het gebied van een gezonde levensstijl.

De begeleider maakt gebruik van preventieve maatregelen om de gezondheid te bevorderen.

Huisvesting De cliënt is tevreden met de plek waar hij woont.

De cliënt heeft invloed op de inrichting van zijn leefomgeving. De cliënt is in staat zich terug te trekken (bijvoorbeeld bij overprikkeling).

De cliënt heeft een keuze met wie hij samenwoont.

De begeleider besteedt aandacht aan de sfeer en inrichting van de woning, passend bij het niveau en de leeftijd van de cliënt. De begeleider is in staat om de leefomgeving zo normaal mogelijk aan te passen aan de wensen van de cliënt.

Kennis & ontwikkeling De cliënt weet wat er over hem wordt besproken en/of beschreven.

De cliënt heeft inspraak in en kan mee beslissen over het ondersteuningsplan.

De cliënt is in staat om zichzelf te ontwikkelen (kennis, bekwaamheden en vaardigheden).

De begeleider is op de hoogte van het ondersteuningsplan en handelt naar de vooropgestelde doelen.

De begeleider is op de hoogte van het signaleringsplan en handelt hiernaar.

De begeleider is in staat om de signalen van de cliënt te interpreteren aan de hand van het signaleringsplan.

De begeleider is in staat informatie uit de beeldvorming toe te passen, voortgang bij te houden en informatie over te dragen. De begeleider is bereid om zichzelf te ontwikkelen en om zijn vakkennis te onderhouden.

De professional maakt gebruik van supervisie en/of intervisie om zelfkennis en samenwerking te bevorderen.

De begeleider kijkt ontwikkelingsgericht naar de cliënt, waar oog is voor (kleine) verbeteringen en het benutten van kansen. De begeleider is in staat te reflecteren (kwaliteiten en valkuilen) en aan te geven waar hij ondersteuning nodig heeft.