• No results found

2.3 Onderzoeksmethodologie

2.3.3 Limitaties

De gebruikte onderzoeksmethode brengt een aantal beperkingen met zich mee waarvan de

onderzoeker zich bewust moet zijn. Deze beperkingen zijn, waar relevant, geëxpliciteerd. En dat geldt ook voor de keuzes die zijn gemaakt om hiermee om te gaan. In het navolgende wordt ingegaan op die beperkingen waar de onderzoeker zich van bewust is. Als eerste zal ingegaan worden op de mate waarin de onderzoeker met een ‘schone lei’ gewerkt heeft. Daarna zal worden beschreven hoe is omgegaan met ‘ruwe data’ in tegenstelling tot ‘exacte data’. Daarmee hangen een aantal andere onderwerpen samen zoals ‘subjectiviteit’ en ‘generalisatie’. Voorts, Grounded Theory gaat niet uit van een pasklaar stappenplan maar hanteert ‘guidelines’. Hoe is daarmee omgegaan? Verder wordt verklaard hoe de onderzoeker zich binnen het werkterrein van de bedrijfskunde heeft opgesteld in relatie tot de wetenschappelijke stroming die zich primair op kwantitatief onderzoek richt

respectievelijk op kwalitatief onderzoek.

Een schone lei

In de Grounded Theory Methodology, in ieder geval in de Glaseriaanse School, wordt ervan uitgegaan dat de onderzoeker aan het begin van het onderzoek niets weet over het onderwerp, zodat vooroordelen geen rol kunnen spelen en de richting van het onderzoek onbepaald is. De onderzoeker betreedt het onderzoeksveld als ‘een onbeschreven blad’. Ook heeft de onderzoeker geen agenda, zoals een onderzoeksvraag en een tijdlijn. De wetenschappelijke literatuur wordt pas ter hand genomen wanneer er iets opmerkelijks naar voren komt in de onderzoeksomgeving.

Gebeurt dit niet, dan hoeft de literatuur niet geraadpleegd te worden. Via deze principieel

ongestructureerde werkwijze kan de onderzoeker meer gaan zien. Een gestructureerde manier van werken, zo stelt de Glaseriaanse School, beperkt het zicht van de onderzoeker omdat er onbewust in een richting wordt gestuurd. De gedachte is dat de onderzoeker op extreme wijze 'open' probeert te staan voor wat zich aandient gedurende het onderzoek.

In de praktijk is het welhaast niet mogelijk om zo principieel te werk te gaan. In de methodologische literatuur wordt dan ook geworsteld met de toepassing van de Glaseriaanse School. Het is immers onmogelijk, zo stellen de methodologen, om niets te weten over hetgeen men wil onderzoeken.

13 Lees: (laten) noteren, (laten) fotograferen, gebruiken dictafoon, navraag (laten) doen etc.

42

Zodra het onderzoeksonderwerp benoemd is, geeft de onderzoeker er al blijk van iets te weten over het onderwerp. Om te voorkomen dat een onderzoek oeverloos wordt, is tevens enige afbakening nodig. Het vermijden van enige structuur is dus een moeilijk te hanteren principe. Het debat tussen methodologen heeft geresulteerd in de zogeheten ‘Strausseriaanse School’14. Want: ‘Totally

unstructured research produces totally unstructured manuscripts that are unlikely to make it pass the desk editor at any credible journal of social science’ (Suddaby, 2006).

In dit onderzoek is gewerkt volgens de Strausseriaanse School, dus niet volgens de Glaseriaanse School. Er is vooraf wel onderzocht / verkend wat het onderwerp zou zijn – binnen de kaders van bedrijfskunde, niet binnen bijvoorbeeld ook medische of juridische kaders. Binnen dit bedrijfskundig onderzoek is bovendien een aantal kaders aangebracht, zoals een tijdlijn. Het onderzoek is

afgebakend tot een onderzoek naar de Kwaliteit van de Arbeid bij vrijwillige inzet. Daarmee werd de richting van het onderzoek bepaald.

Ruwe data

Grounded Theory Methodology zit dicht tegen fenomenologisch onderzoek aan. De twee onderzoeksmethoden hebben gemeen dat zij de rijkdom van de verzamelde data proberen te behouden. Data worden relatief ruw / grof gepresenteerd zodat geen informatie verloren gaat. De authenticiteit van de data wordt op deze manier behouden. Bij de presentatie van de verzamelde data spelen getallen een ondergeschikte rol. Daarvoor in de plaats komen linguïstische data (Suddaby, 2006, p. 635).

Zoals hiervoor al beschreven monden de data uiteindelijk uit in een set hypothesen. De set van hypothesen vormt de resultante van de koppeling van de onderzoeksdata uit het veld aan de uitkomsten van het literatuuronderzoek dat na het veldonderzoek werd gedaan, maar heeft niet de pretentie om alle bevindingen volledig af te dekken. De rijkdom van de data heeft erin geresulteerd dat in hoofdstuk 7 zelfs een eerste validatie van de hypothesen en hun samenhang is opgenomen.

De bedoeling van de Grounded Theory Methodology is niet om exacte feiten of de volledige

‘waarheid’ te presenteren, maar om de globale bevindingen uit een onderzoek zo toegankelijk te maken dat nieuwe indrukken en inzichten kunnen ontstaan, zoveel mogelijk ontdaan van

vooroordelen of gewoonten (Glaser & Strauss, 2007). Goulding (1999, p. 16) formuleert het als volgt:

‘When using the grounded theory method, the researcher has an obligation to ‘abstract’ the data and to think ‘theoretically’ rather than descriptively.’

Subjectiviteit

De onderzoeker kende de onderzoeksomgeving al voordat het onderzoek van start ging. Nadeel hiervan is het risico van subjectiviteit: het risico van een persoonlijk oordeel of de persoonlijke zienswijze van een individu, betrekking hebbend op of uitgaand van de persoonlijke zienswijze of smaak (Greenwood & Levin, 2005, p. 54; Wester, 1995, p. 92). Om dat probleem te ondervangen

14 Sinds de oorspronkelijke uitgave in 1967 van het boek ‘The Discovery of Grounded Theory: Strategies For Qualitative Research’ (laatste herziende uitgave: Glaser & Strauss, 2007), hebben de auteurs Barney G. Glaser en Anselm L. Strauss via wetenschappelijke

vervolgpublicaties een discussie gevoerd hoe men Grounded Theory Methodology het beste kan toepassen. Glaser benadrukte meer de theoretisch / filosofische uitwerking en Strauss meer de praktische. Het resulteerde in een splitsing tussen Straussiaanse en Glaserian paradigma's. Beide strategieën hebben hun voor-en nadelen. Welke variant men wilt toepassen heeft te maken met de concrete onderzoekssituatie.

43

werd gedurende het hele onderzoek een zogeheten raadgevend college ingezet om de kwaliteit en objectiviteit van het onderzoek te vergroten.

‘A Grounded Theorist need not work alone’(Corbin & Strauss, 1990, p. 11). Het raadgevend college bestond uit tientallen personen, verdeeld in drie groepen: de labelgroep, de focusgroep en de peer-reviewgroep. De labelgroep heeft een grote hoeveelheid tekst samengevat in ‘labels’: ‘oneliners’,

‘krantenkoppen’, ‘etiketten’. De focusgroep beoordeelde de beslissingen die in het onderzoek zijn genomen en controleerde ook de verhaallijn (Kamberelis & Dimitriadis, 2005). De peer review-groep bestond uit mensen die vakinhoudelijk op de hoogte zijn van de onderwerpen en de methodologie die in dit onderzoek aan de orde komen. Sommige van hen zaten in twee groepen. Het raadgevend college werd voorgezeten door een technisch voorzitter. In het ‘Woord vooraf’ is een lijst

opgenomen met de namen van het raadgevend college.

Om de subjectiviteit verder te ondervangen is gebruikgemaakt van verslagen, dagboeken,

fotobestanden en archiefmateriaal, die al waren aangelegd voordat dit onderzoek van start ging. De meeste verslagen, dagboeken en afbeeldingen zijn bovendien door derden gemaakt. De interviews die de onderzoeker heeft gehouden waren open interviews waarbinnen weinig sturing werd gegeven. Het labelproces is uitgebreid uitgevoerd en is stap voor stap vergeleken met recent verzamelde data.

Omdat de dataverzameling systematisch wordt beschreven kan het onderzoeksproces, indien gewenst, eenvoudig nogmaals worden doorlopen. Het proces van de totstandkoming van de labels is transparant en toetsbaar.

Generalisatie

Binnen de methode van de Grounded Theory is gewerkt met een casestudy research. Het empirisch hart bestond uit de beschrijving van één case: de Commissie Lourdes van de Orde van Malta, associatie Nederland. De voor de hand liggende vraag is of een ‘one-case-study’ enige meerwaarde kan hebben voor de vorming van wetenschappelijke theorie, zowel ten opzichte van reeds

onderzochte cases als voor nog niet onderzochte cases. Vele methodologische publicaties wijzen op dit gevaar (Chetty, 1996; Dul & Hak, 2008; Eisenhardt, 1989). Gelden bevindingen uit dit onderzoek ook voor andere populaties (Zinkstok, 2007)? En zo ja, hoe past de case van de Orde van Malta op andere vrijwilligersorganisaties in de civil society zoals scholen, politieke partijen, visclubs,

campagneorganisaties en sportclubs? En zijn de bevindingen uit deze case ook toepasbaar op betaalde inzet?

Volgens Yin (1981; 2003a, pp. 33-37; 2003b) wordt bij casestudy’s de plaats van de inductieve statistiek ingenomen door wat hij ‘analytic generalization’ noemt. Hierbij wordt de casestudy als een experiment beschouwd in de traditie van de laboratoriumpsychologie. Het experiment geeft een aanzet tot nieuwe theorievorming of de toetsing van een bestaande theorie. In dit onderzoek dient de casestudy om denkrichtingen te bepalen over de Kwaliteit van de Arbeid toegespitst op vrijwillige inzet. Yins adagium luidt: ‘Case studies, like experiments, are generalizable to theoretical

propositions and not to populations or universes’ (Swanborn, 2008, p. 67). Niederkofler (1991a) zegt hierover: ‘The case study investigator’s goal is not to demonstrate the validity of an argument for statistical populations of universes. Rather, he aims to create and expand rich theoretical frameworks that should be useful in analyzing similar cases.’

44

In het onderhavige inductieve onderzoek worden aan de hand van een aantal specifieke waarnemingen uit één case study gevolgtrekkingen geformuleerd die theoretische proporties hebben. Om dit bredere toepassingsbereik te verkrijgen worden deze denkrichtingen, ofwel de centrale thema’s, in verband gebracht met de bestaande literatuur over de betreffende onderwerpen. Op die manier wordt een koppeling gelegd met reeds bestaande theorie. Hierbij kunnen de data uit de case de bestaande theorie versterken, nuanceren en aanvullen (Chetty, 1996;

Swanborn, 2008; Yin, 2003b).

De uitkomsten zijn niet direct toe te passen op andere populaties, maar zijn wel bruikbaar om vergelijkbare organisaties te analyseren (Flick, 2006, pp. 391-392; Zwaan, 2003, p. 70) en dus ook om nader onderzoek te doen naar de Kwaliteit van de Arbeid toegespitst op vrijwillige inzet. Aangezien de casestudy niet is geselecteerd op representativiteit voor een omvangrijke populatie vormen de uitspraken theoretische en geen statistische generalisaties (Yin, 2003b).

Guidelines

Grounded Theory gaat niet uit van een pasklaar stappenplan (L. M. Allen, 2010). Het proces is wel duidelijk, maar het mechanische deel van het proces moet de onderzoeker zelf bedenken en pasklaar maken. Suddaby (2006, p. 638) constateert dit probleem ook: ‘Grounded Theory Methodology is not perfect.’ Dit wil zeggen dat de methode niet elementair en wiskundig verloopt zoals bij kwantitatieve methoden, maar uitgaat van creativiteit en innovativiteit bij de uitvoering. De manier van werken is gebaseerd op interpretatie van data en niet op het logisch-deductieve. Het proces kan niet

gedelegeerd worden als een algoritme, een eindige reeks instructies die vanuit een gegeven

begintoestand naar een beoogd doel leiden. Corbin & Strauss (1990, p. 20) formuleren het als volgt:

‘The criteria should not be regarded as hard and fast evaluative rules, either for researchers of for readers who are judging the publications of others. They are intended as guidelines.’

Uiteindelijk gaat het om de uitkomsten van dit onderzoek, te weten de logische argumenten die uit dit onderzoek voortkomen en nieuwe inzichten geven op het terrein van de Kwaliteit van de Arbeid toegespitst op vrijwillige inzet. Die inzichten worden in dit onderzoek gegeven met de aantekening dat het werken met de Grounded Theory Methodology, zacht uitgedrukt, niet gemakkelijk was.

Iedere keuze voor de toepassing van het instrumentarium binnen de Grounded Theory moet immers expliciet en transparant zijn, over iedere stap moet uitleg gegeven (kunnen) worden. Steeds moest de onderzoeker methodologisch kritische vragen beantwoorden waarom deze weg is bewandeld en niet een andere. De onderzoeker moest simultaan schaken tussen de inhoud van het onderzoek, de methodologie en de eisen die de universiteit stelt en moest daarbij steeds werken aan draagvlak.

Kwantitatief en kwalitatief instrumentarium

Binnen de bedrijfskunde doen twee wetenschappelijke stromingen opgeld over te volgen werkwijzen, namelijk kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Beide leiden naar het zelfde doel:

wetenschap. Wetenschap vertoont niet zelden de trekken van een religie met alles wat daarmee samenhangt, inclusief profeten, geloofsbelijdenissen, catechismus en eucharistie (Hardjono, 1999, p.

11). Toen in het begin van de zeventiende eeuw het rationalisme volledig in de wetenschap doordrong, was de mensheid, althans in ons deel van de wereld, ervan overtuigd dat logica en rationalisme ons uiteindelijk zouden voeren naar de verklaring van alles wat zich in het universum afspeelt. Op basis van logica en rationalisme zou de mens uiteindelijk alles onder controle te krijgen.

45

Dit nogal aanmatigende denkbeeld werd aan het eind van de vorige eeuw overigens verlaten binnen de natuurwetenschappen. Vreemd genoeg is het in andere disciplines nog zeer aanwezig. Ook binnen de bedrijfskunde (Hardjono, 1999, p. 12).

Binnen de faculteit bedrijfskunde, de Rotterdam School of Management, hanteert men meer

kwantitatieve dan kwalitatieve onderzoeksmethoden. Kwalitatieve gegevens (ook wel: categorische) hebben meestal de vorm van teksten (taal), kwantitatieve gegevens (ook wel: numerieke, of

metrische) de vorm van getallen. Deze verschillende werkwijzen die gradueel in elkaar overlopen, kennen ieder een respectabele geschiedenis: het kwalitatieve in de vorm van antropologisch en sociologisch veldonderzoek, het kwantitatieve in de vorm van experimenten en surveys.

De Grounded Theorie Methodoloy behoort de facto tot het sociaal-constructivisme, een

kennistheorie die stelt dat veel (misschien alle) verschijnselen in de werkelijkheid sociale constructies zijn. Bij dit type onderzoek wordt de werkelijkheid niet onderzocht op basis van zintuigelijke

waarneming, maar men gaat op zoek naar het wezen van die werkelijkheid en wat haar constitueert.

Men hanteert intuïtie, labels, interpretatie, ‘sensitizing concepts’. Het statistisch bewerken van data vormt niet een onderdeel van dit soort onderzoek (Glaser & Strauss, 2007).

Het sociaal-constructivisme is de tegenhanger van het positivisme. Het positivisme verwerpt de gedachte dat kennis gevormd kan worden door intuïtie of gevoel. Positivisme is de opvatting dat alleen empirische wetenschap geldige kennis oplevert. De term duidt op een filosofie die zich enkel op waarneembare feiten baseert. Die waarneembare feiten worden ‘gevangen’ in getallen die met een universeel geaccepteerd meetinstrument zijn verkregen. Alle metafysische verklaringen die in onderzoek loskomen worden van de hand gewezen. Bij het positivisme vraagt men zich steeds af:

waar zijn de feiten? Om die reden stellen positivisten zich sceptisch op in het geval er sprake is van intuïtieve gegevens (Brohm, 2007; Kee, 2007).

De twee kampen, deze twee ‘geloven’, worden ook wel omschreven als hard en zacht onderzoek.

'Hard' onderzoek, dat hypothese toetsend zou zijn, is empirisch, kwantitatief en gericht op algemeen geldige kennis. ‘Zacht’ onderzoek, dat hypothese vormend zou zijn, is funderend, kwalitatief,

beschrijft gedetailleerd één geval en is gericht op praktische bruikbaarheid (Verschuren, 2008;

Verschuren & Doorewaard, 2001).

In de kwantitatieve traditie zijn tal van methoden en technieken ontwikkeld, die nauwkeurig zijn beschreven en waarmee veel ervaring is opgedaan. Onderzoekers kunnen volstaan met de melding dat zij methode X of techniek Z gebruiken en de lezer weet dan voldoende om het onderzoek op dit punt te kunnen beoordelen. In de kwalitatieve traditie zijn de methoden en technieken relatief minder uitgekristalliseerd, meer variabel en open voor persoonlijke invulling. Dat heeft

consequenties voor de uitkomsten van het onderzoek. De bevindingen van dit onderzoek zullen naar verwachting minder breed worden gedragen door wetenschappers die in de kwantitatieve traditie staan, dan door wetenschappers in de kwalitatieve traditie.