• No results found

3 Methode van onderzoek

4.3 Professionele cultuur en deskundigheid op de scholen

4.3.3 Leerkrachten ervaren géén professionele cultuur

Op 50% van de scholen ervaart men overwegend onvoldoende steun vanuit de school. Deze leerkrachten voelen zich niet gesteund door de schoolleiding, interne begeleiding en collega’s, noch voelen zij zich binnen het team altijd veilig. Er is op school weinig inzicht in de

mogelijkheden voor extra ondersteuning of in de wijze waarop die georganiseerd kan worden. Met name als het gaat om de zogenoemde gedragskinderen wordt aangegeven dat de interne begeleiding niet over voldoende expertise en/of tijd beschikt. Ook noemen leerkrachten gebrek aan expertise bij externe deskundigen. Bij leerproblemen wordt, zoals eerder beschreven, wel voldoende steun ervaren vanuit IB. Het merendeel van de genoemde voorbeelden hangt samen met gebrek aan tijd of middelen voor personeel.

Op twee scholen waren er problemen in schooljaar 2016-2017. Hier werden de leerkrachten geconfronteerd met veel wisselingen of ziekte binnen het team en de

schoolleiding. Twee nieuwe scholen zijn nog in ontwikkeling, hier is de wijze waarop men met een situatie omgaat nog te veel afhankelijk van individuele leerkrachten, vinden geïnterviewden.

• “Elk jaar komen er minstens drie nieuwe collega’s bij. We blijven groeien en we blijven nieuwe inzichten krijgen en we blijven tegen nieuwe problemen aanlopen.” (lk.6)

Er zijn uiteenlopende voorbeelden genoemd die men als onvoldoende professionele cultuur ervaart. Niet elk aspect komt op iedere school voor.

1 Wel voldoende deskundigheid, maar gebrek aan tijd voor IB.

Dit hangt samen met keuzes die een school moet maken voor de taken die een IB’er heeft. Scholen staan voor het dilemma waar ze de beperkte IB-uren voor zullen inzetten.

• “Kennis is er denk ik wel. Onze IB’er heeft een goede basis, het is een psycholoog. Ik denk dat het vooral gebrek aan tijd is waardoor er niet alles uitkomt wat mogelijk is. IB heeft geen tijd voor de oudercontacten bijvoorbeeld. Deze school heeft ingezet op een extra onderwijsassistent, die extra ondersteuning biedt en zo nodig ingezet kan worden als invaller. (....) Ik heb het idee dat in groep 7 de zorg nog wat beter gestructureerd is. Daar werken wel ambulante begeleiders. Toen deze leerlingen jonger waren hadden we nog IB’ers die zich met hen bezighielden. (lk.13)

2 Te weinig deskundigheid bij IB wat betreft het hanteren van gedragsproblematiek.

Leerkrachten geven meerdere malen aan dat zij steun krijgen die weinig toevoegt aan wat ze al weten, of ze krijgen tips die niet werken. Veel IB’ers komen met een beloningssysteem, dat is beter geschikt voor leerproblemen en niet altijd voor de uiteenlopende

gedragsproblematiek.

• “IB geeft wel tips, maar dat zijn heel veel beloningstips en dingetjes die je op de tafel kunt leggen. Maar dat is voor dat soort kinderen (werkhouding problemen) eigenlijk heel verwarrend en vermoeiend. Dan zijn ze daar de hele tijd mee bezig, terwijl ze gefocust moeten blijven op hun werk.” (lk. 7)

• “Ik merk dat ik nu bij mijn IB’ers soms tips krijg waar ik niet zo veel mee kan. Soms heb ik dat al geprobeerd, soms zijn tips moeilijk uit te voeren met een hele groep erbij. Eén op één zijn sommige dingen makkelijker uit te voeren dan in een groep.” (lk.18) 3 Deskundigheidsbevordering kan onbedoeld een extra belasting vormen voor de leerkracht. Meerdere malen is genoemd dat deskundigen vanuit het samenwerkingsverband niet de

verwachte ondersteuning konden bieden, maar wel als extra belasting werden ervaren. Bijvoorbeeld bij autistische kinderen is het een heel gepuzzel voordat er een manier is gevonden om goed met een specifiek kind om te gaan, leerkrachten hebben hier vaak al veel ervaringskennis over. Een enkele leerkracht krijgt een training die als extra belastend wordt ervaren.

• “Er zijn zo veel mensen (deskundigen) langs geweest waarvan ik dacht ‘moet jij mij helpen? Ik kan beter jou helpen’.” (lk.14)

• “Toen is er om mij te ondersteunen vanuit het MT en IB voorgesteld om video interactiebegeleiding te gaan doen. Daar heb ik mee ingestemd. Maar die video interactiebegeleider is vervolgens heel erg op mijn leerkrachtgedrag gaan zitten. (....) Ik kreeg geen handvatten wat te doen als mijn stoorzender naar een groepje toe loopt en als daar iets gebeurt wat ik niet zie. Het kostte mij veel energie. Omdat het niet aansloot, haakte ik af.” (lk.11)

4 Kennis en deskundigheid van gespecialiseerde collega’s kan nauwelijks benut worden, omdat er geen uren voor vrijgemaakt kunnen worden.

• “Dan zou ik het fantastisch vinden dat bijvoorbeeld mijn collega van de onderbouw, die gedragsspecialist is, een uur in mijn klas komt om te observeren en we dan gericht samen een plan gaan bedenken.” (lk.11)

• “Er is wel genoeg deskundigheid op scholen, maar niet voldoende tijd. Ik zie het niet alleen bij mezelf, ik zie dit in mijn hele team en ook bij collega’s op andere scholen (...) Zelfs mijn in gedrag gespecialiseerde collega die heel veel bereikt heeft met het begeleiden van kinderen, loopt tegen deze grens aan.” (lk.5)

5 Scholen moeten woekeren met de beschikbare uren.

Op meerdere scholen zijn de afgelopen jaren uren ingeleverd voor RT en interne begeleiding.

• “Wij kunnen wel een RT’er inzetten op basis van arrangementen. Wij kunnen geen RT’er meer inzetten voor de kinderen die onder het basispakket vallen, maar die toch wat extra’s kunnen gebruiken. Deze school heeft niet zo veel gewichtenleerlingen. We gaan nu overleggen of we deze opzet willen, of dat we misschien toch terug willen naar onderwijsassistenten. Dat je per klas zoveel uur per week een onderwijsassistent hebt die iets met de kinderen kan doen. In plaats van de RT’er die met groepjes werkt, gesplitst over de hele school.” (lk. 5)

• “Ik heb nog meegemaakt dat we een RT’er plus een IB’er hadden (....). Wij hadden maar zes klassen, dus het was luxe. Achteraf gezien was dat luxe, maar eigenlijk is het heel normaal. We hebben tegenwoordig géén RT’er en een parttime IB’er.” (lk.10) 6 Orthopedagogiek stagiaires als oplossing voor de benodigde externe deskundigheid. Op twee scholen werken twee orthopedagogiek studenten (UvA).

• “Deze studenten nemen voor hun studie individuele onderzoeken bij de kinderen af, waar wij natuurlijk ook profijt van hebben (bijvoorbeeld WISC, dat moeten zij oefenen). Maar je bent heel afhankelijk van wie je krijgt. Ze wisselen om de twaalf weken. Ik heb een keer iemand gehad, die kon mij echt werk uit handen nemen. De studenten worden ook begeleid door een afgestudeerde orthopedagoog, die op school langskomt voor die studenten.” (lk.5)

7 Onderwijsassistenten en RT’ers moeten invallen.

Zowel onderwijsassistenten als RT’ers komen regelmatig voor de klas te staan als er zieke collega’s zijn. De extra ondersteuning voor kinderen komt dan te vervallen.

• “De onderwijsassistent neemt iedere dag een groepje kinderen mee uit de groep om rekenen/taal/spelling/begrijpend lezen te oefenen. Vorig jaar vielen zijn uren vaak uit omdat hij in de groepen moest invallen i.v.m. ziekte.” (lk.13)

8 De ouders.

Bij ouders van kinderen met gedragsproblematiek komt het regelmatig voor dat zij niet willen of kunnen meewerken aan verder onderzoek van het kind. Als ouders geen toestemming geven voor onderzoek van het kind kan er over het algemeen geen extra

ondersteuning aangevraagd worden. Ouders veranderen soms van school, mogelijk omdat ze niet aan onderzoeken mee willen of kunnen werken (lk. 18). Ouders herkennen bijvoorbeeld thuis de problematiek van het kind niet (lk.14), ze hebben zelf slechte ervaringen met de hulpverlening (lk.12), ze schamen zich voor hun omgeving (lk. 6) of ze vinden dat hun kind niet thuishoort op het speciaal onderwijs (lk.11).