• No results found

3 Methode van onderzoek

4.1 Draagvlak voor passend onderwijs

In deze paragraaf worden de resultaten uiteengezet voor deelvraag 1:

Is er draagvlak voor passend onderwijs onder de leerkrachten en hoe schatten zij hun collega’s in op dit punt?

In 4.1.1 geef ik aan of er onder de leerkrachten draagvlak is voor passend onderwijs. In 4.1.2 wordt het draagvlak bij de collega’s besproken. In 4.1.3 besteed ik aandacht aan uitdagingen die ook invloed hebben op het commitment van de leerkrachten. De paragraaf wordt afgesloten met een samenvatting in 4.1.4.

4.1.1 Draagvlak voor passend onderwijs bij de leerkracht

Onder de geïnterviewde leerkrachten is brede steun voor het gedachtegoed van passend onderwijs aanwezig. Veertien van de zestien leerkrachten ondersteunen het ideologische gedachtegoed van passend onderwijs. Zij verwoorden dat bijvoorbeeld als volgt:

• “Je kunt een kind niet zomaar de deur wijzen. Je bent er toch voor álle kinderen. Ik vind het belangrijk dat die kinderen kunnen samenwerken, dat ze van elkaar leren en dat ze één zijn met elkaar. Dat is voor mij passend onderwijs.”(lk.15)

• “Ik vind het geweldig. Kinderen leren er veel van, echt heeeel veel. Ook met dat autistische joch. ‘Ik help je wel even’, fluisteren klasgenoten dan.”(lk.10)

• “Ik vind het een mooi streven. Ik denk dat het heel fijn is dat alle kinderen, met hun eigen gebruiksaanwijzing, met elkaar naar school kunnen.”(lk. 18)

Leerkrachten benoemen de successen van passend onderwijs, maar ook de praktische

uitdagingen (4.1.3). Veel kinderen blijken uitstekend te kunnen functioneren in een reguliere klas. Regelmatig noemen de leerkrachten voorbeelden van kinderen die extra ondersteuning nodig hebben en die voor de invoering van de Wet passend onderwijs in het speciaal

onderwijs terecht zouden zijn gekomen. Met name als deze kinderen sociaal vaardig zijn en een goede werkhouding hebben kunnen ze, weliswaar met een extra inspanning van de

te onderscheiden van kinderen met extra ondersteuningsbehoeftes die het volgens de leerkrachten goed doen binnen het passend onderwijs en die voorheen waarschijnlijk in het speciaal onderwijs zouden zijn terecht gekomen.

1 Kinderen met een lage intelligentie of vertraagde ontwikkeling (door leerkrachten over het algemeen beschreven als kinderen met leerproblemen)

• “Als ik kijk naar mijn klas paste het meisje met een lager IQ sociaal-emotioneel wel perfect in de groep. Qua werk en motivatie kwam ze helemaal mee. Het zou zonde zijn als ze naar een andere school zou moeten gaan.” (lk.8)

2 Kinderen met een fysieke beperking.

• “Dat hangt heel erg af van de problematiek van de kinderen. Van slechthorende kinderen had ik er wel tien in de klas kunnen hebben. Je moet alleen wat

aanpassingen doen met praten. Een goed plekje in de klas, ze moeten goed kunnen zien, en ik draag een microfoontje. Het zijn kleine aanpassingen, maar dat maakt het werkbaar. En die lichamelijk gehandicapte jongen werd volledig geaccepteerd door de klas. Sterker nog, ik had hulp van de klas.” (lk.5)

3 Kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte die op school extra ondersteuning krijgen.

Leerkrachten hebben met álle kinderen die eenmaal in een arrangement zijn opgenomen positieve ervaringen. Dit gaat om 14% van de kinderen (12 van de 86 genoemde kinderen). Een arrangement kan bestaan uit een geldbedrag dat de school kan gebruiken om extra ondersteuning in te zetten, maar bijvoorbeeld ook uit begeleiding van de leerkracht door een externe instantie (samenwerkingsverband Amsterdam-Diemen). Dit geldt voor álle typen trajecten, de zgn. leerproblemen en de uiteenlopende gedragsproblematiek.

Kinderen met dyslexie of hoogbegaafdheid, vormen een aparte categorie. Deze kinderen hebben wel extra aandacht van de leerkracht nodig, maar vallen over het algemeen onder de basisondersteuning. Leerkrachten benoemen de ondersteuning die ze deze kinderen bieden naar verhouding als weinig extra belastend.

Twee leerkrachten noemen expliciet als argument voor hun commitment dat ze steun ervaren vanuit hun bestuur. Zij werken voor scholen van hetzelfde bestuur en vertellen dat een ontwikkeling op gang is gekomen binnen hun scholen, waarin de steun voor passend onderwijs vanuit de schoolleiding en het bestuur tot in de klassen wordt gevoeld. Met name

door het aanstellen van een zeer ervaren IB’er of een nieuwe directeur op initiatief van het bestuur. Ook wordt de ontwikkeling van leerkrachten gestimuleerd en is een systeem voor kennisuitwisseling opgezet met andere scholen binnen hetzelfde bestuur.

• ”Wij beginnen te zien dat er extra ruimte komt voor passend onderwijs en dat er expertise de school binnengehaald kan worden.” (lk. 3, lk.14)

Eén leerkracht merkt op dat een betere samenwerking met instanties is ontstaan. Deze school doet mee aan een pilot en ontvangt extra financiële ondersteuning vanuit de gemeente

Amsterdam (Stadsscholen020). De instanties zijn voornamelijk gemeentelijke instanties en niet zozeer het samenwerkingsverband van de schoolbesturen.

• “Ik denk dat de interne begeleiding steeds beter weet bij wie ze moeten zijn om bepaalde dingen te regelen. Toen ik drie jaar geleden ergens tegen aan liep, wisten mijn IB’ers nog niet bij wie ze moesten aankloppen of hoe ze daarmee om konden gaan. Ik merk dat de IB’ers nu veel meer verschillende instanties hebben waar we mee samenwerken.”(lk.18)

4.1.2 Collega’s en draagvlak voor passend onderwijs

Het draagvlak onder de collega’s wordt als hoog ingeschat. Twaalf van de zestien geïnterviewde leerkrachten zijn van mening dat de collega’s openstaan voor passend

onderwijs en gemotiveerd zijn. Tegelijkertijd hebben zij ernstige zorgen, die in het verlengde liggen van de uitdagingen die in 4.1.3 worden beschreven. Sommige collega’s weten de wegen beter te bewandelen dan anderen en krijgen meer voor hun leerlingen voor elkaar. Verschillen in kennis, mondigheid en ervaring tussen leerkrachten leiden dan tot verschillen in steun voor de leerlingen. Eén leerkracht brengt de tweestrijd en misschien ook de

machteloosheid onder woorden, die binnen deze school speelt:

• “Ik heb ook de IB’er even kort gesproken en een ervaren leerkracht van groep 4, die zeggen ‘Weg met passend onderwijs’. Wij hebben wel een school die daar heel erg voor open staat, zowel de directie als de leerkrachten, maar ik denk dat de mening van iedereen wel is dat het niet haalbaar is, vanwege de gedragsgroep. De bovengroep redt het wel, de ondergroep redt het ook, maar juist die middengroep is de dupe.” (lk. 12)

Een ander zegt:

• “Mijn collega’s staan er positief tegenover om de kinderen erbij te houden en expertise binnen te halen. Maar soms wordt het wel als heel erg veel ervaren. Vaak heb je veel kinderen met extra gebruiksaanwijzing of eigen programma’s. Dat is soms best complex.” (lk.18)

Op één school is er geen eenduidige visie en zijn er ook uitgesproken tegenstanders volgens de leerkracht. Op deze school zijn de laatste jaren veel personeelswisselingen geweest. Hij schetst passend onderwijs als een onhaalbaar ideaal:

• “En hoe ga je dat organisatorisch proberen allemaal voor elkaar te krijgen? Dan heb je speciaal onderwijs in de basisschool. Wat mij betreft prima! Maar hoe je het regelt heeft weer met geld te maken, denk ik. En met de ruimte, dan moet je de hele school gaan verbouwen. Dan zijn er meer lokalen nodig als alle kinderen uit de buurt bij ons op school komen. En het heeft een aanzuigende werking op de omgeving, ja dan heb je extra lokalen nodig. En extra personeel, zoals psychologen en motorische begeleiders. (....) Als je dat binnen de basisschool zou kunnen krijgen, zou heel mooi zijn. Het is een mooi ideaalbeeld.” (lk.16)

Uiteindelijk is er één leerkracht met een uitgesproken negatieve reactie. Hij beschrijft een collega die negatief staat tegenover passend onderwijs:

• Ik sprak gisteren toevallig met mijn collega en toen hadden we het over passend onderwijs, omdat ik zei dat ik dit interview zou doen. Hij zei: ‘Sinds passend onderwijs is ingevoerd, hebben wij minder passend onderwijs op school’. Want we hadden eerst ook Down kinderen en zo, die kregen hulp. En sinds die tijd zijn ook heel veel RT’ers wegbezuinigd. Dus, ja het is wel een beetje zo dat het nu misschien wel minder is dan vóórdat het passend onderwijs was ingevoerd.’

Op deze school vonden ingrijpende bezuinigingen plaats, waarschijnlijk omdat er meer leerkrachten werkten dan volgens de huidige regelgeving gefinancierd kan worden (wijziging gewichtenregeling), dacht de leerkracht. Ook waren op deze school recent wisselingen binnen de directie geweest.

4.1.3 Uitdagingen van passend onderwijs en commitment

Als de leerkrachten gevraagd wordt naar hun mening over passend onderwijs is er weliswaar een groot draagvlak, maar zodra het over de praktijk in de klassen gaat worden er direct ook veel uitdagingen genoemd. Een grote meerderheid van de leerkrachten, tien van de zestien, benadrukt dat er een grens is aan de uitvoerbaarheid van passend onderwijs binnen hun school. Er zijn categorieën te onderscheiden die de leerkrachten bij de vraag naar draagvlak voor passend onderwijs als uitdaging omschrijven. Voor zover ze betrekking hebben op de kennis en vaardigheden van leerkrachten, de professionele cultuur en deskundigheid binnen de school komen deze uitdagingen in 4.2 en 4.3 aan de orde.

1. Veiligheidsrisico’s in de klas voor de andere kinderen of een onveilig klimaat in de klas vanwege bijvoorbeeld gooien, schreeuwen of vechten. Deze vormen van gedrag

komen het meest voor bij de kleuters en in de groepen 3. Hierbij speelt de complicatie dat ernstige ‘gedragskinderen’ volgens de leerkrachten elkaars extreme gedrag veelal versterken.

“De dynamiek in de groep die ontstaat als er meerdere kinderen met gedragsproblemen in de groep zitten is een groot knelpunt.” (lk. 11)

“De jongen met het extreme gedragsprobleem uit groep 2 was een trigger voor dit jongetje. Buiten dat hij zelf gedragsproblemen vertoonde, ging hij ook erg mee in het extreme gedrag van dat jongetje. Er was een hele slechte chemie tussen deze drie jongetjes. De twee kleintjes gingen de oudste kopiëren, dat was echt drama, heel moeilijk.” (lk.12)

2. Er ontstaat hoge werkdruk doordat er veel overleg voortkomt uit de genoemde gedragsproblematiek. Bijvoorbeeld over het bieden van maatwerk voor complexe gedragsproblematiek, overleg met ouders en het traject dat doorlopen moet worden voor een aanvraag van extra ondersteuning.

3. De extra inzet van leerkrachten voor de gedragskinderen is vaak niet terug te zien in hun schoolresultaten. Het gedrag verbetert soms wel, vaak ook niet, de leerresultaten verbeteren zelden. Dit ervaren de leerkrachten als frustrerend of falen. Leerresultaten zijn immers een belangrijk onderwerp bij de evaluatie en beoordeling van een groep of een school.

4. Het beroep wordt minder aantrekkelijk. De voldoening die een leerkracht uit het werk haalt komt onder druk te staan.

4.1.4 Samenvattend

Er is onder de geïnterviewde leerkrachten breed draagvlak voor passend onderwijs op de reguliere basisscholen in Amsterdam. De leerkrachten onderscheiden drie groepen kinderen waarvoor passend onderwijs succesvol is: kinderen met een lage intelligentie of vertraagde ontwikkeling, kinderen met een fysieke beperking en kinderen met een specifieke

ondersteuningsbehoefte die op school extra ondersteuning krijgen vanuit een arrangement van het samenwerkingsverband. Opvallend is dat leerkrachten positieve ervaringen hebben met álle kinderen die eenmaal in een arrangement van het samenwerkingsverband zijn

opgenomen. Op twee van de vijftien scholen die onder hetzelfde bestuur vallen, constateren leerkrachten dat passend onderwijs vorm krijgt binnen het beleid van de school en ervaren zij ondersteuning in hun werk. Zij ervaren een vernieuwing van de professionele cultuur binnen de school.

Een meerderheid van 80% van de leerkrachten (dertien van de zestien) vindt dat er ook onder collega’s een breed draagvlak is voor passend onderwijs. Bij 20% van de leerkrachten (drie van de zestien) is het draagvlak minimaal. Opvallend is dat er op deze scholen recentelijk wisselingen hebben plaatsgevonden op directieniveau.

Als de leerkrachten gevraagd wordt naar hun mening over passend onderwijs is er weliswaar een breed draagvlak, maar zodra het over de praktijk in de klassen gaat worden er direct ook veel uitdagingen genoemd. De leerkrachten tonen negatieve opvattingen over het invoeren van passend onderwijs als kinderen ernstige gedragsmoeilijkheden toonden. In deze gevallen voelen leerkrachten dat zij onvoldoende mogelijkheden hebben om passend

onderwijs vorm te geven. Het commitment aan passend onderwijs komt dan onder druk te staan. Onder ‘onvoldoende mogelijkheden’ verstaan de geïnterviewde leerkrachten over het algemeen niet hun persoonlijke vaardigheden. Gevoelens van onmacht en tekort schieten hangen één op één samen met de kinderen met gedragsproblematiek en de (on)mogelijkheden om hulp in te schakelen. De motivatie voor het werk kan onder druk komen te staan. Want zoals één van de leerkrachten kernachtig formuleert: “Je houdt het alleen maar vol als je ook voldoening uit je werk haalt.” (lk.12).