• No results found

Kwetsbare groepen

In document Onbeperkt toegang tot recht? (pagina 163-167)

5 Kwetsbare groepen - vergelijkbare problematiek?

5.1 Kwetsbare groepen

5.1.1 “Iedereen”

Acht respondenten gaven aan dat de benoemde knelpunten niet per se gerelateerd waren aan spe-cifieke kwetsbare groepen. Zij gaven aan dat de problemen kunnen gelden voor alle slachtoffers (PO4/5; SH3). Dit heeft te maken met de complexiteit van het traject en de wetgeving (PO8; SH4) en het feit dat dit voor bijna iedereen een nieuwe situatie is (SH6/7) waarbij de gemiddelde Nederlander een leek is (SH4). Wel werd aangegeven dat een en ander afhankelijk is van de persoon van het slachtoffer en van de context. Zo kan de impact van eenzelfde delict voor verschillende slachtoffers zeer uiteenlopend zijn (OM5), komen ”stillere mensen” minder snel tot het effectueren van hun rech-ten dan ”bijdehante mensen” (RC) en is het toch al moeilijke traject nog lastiger voor mensen die

”minder ontwikkeld” zijn (PO9). Daarnaast stelde één respondent dat het ook sterk afhankelijk is van

welke persoon je als slachtoffer tegenover je krijgt, in hoeverre je knelpunten ervaart (RC).

5.1.2 Anderstalig, cultuur, religie

Veertien respondenten stelden dat extra kwetsbaarheid ook bestond voor mensen met een niet-Nederlandse achtergrond. Verschillende respondenten stelden dat het niet machtig zijn van de taal een obstakel is in het effectueren van je rechten (PO8; SL3; SH1; RC). Ook dit vergt maatwerk (PO6). Eén respondent beschreef hoe je ook bij mensen die slecht Nederlands spreken constant moet

“levelen en samenvatten en kijken of je elkaar nog goed begrijpt” (SH5). Bij sommige mensen heeft

het “in Jip en Janneke taal vertalen” ook geen zin (SL1) en is er meer nodig. De problematiek wordt door sommigen wel als minder prangend ervaren omdat er wel hulpmiddelen zijn. Zo benoemde één respondent dat verschillende folders in meerdere talen beschikbaar zijn (SH2). Daarnaast zijn er al-ternatieven, zoals de tolkentelefoon, maar soms ook meertalige collega’s of tolkende familieleden (PO12). Mensen beseffen ook zelf vaak dat hun Nederlands niet toereikend is en laten dan vaak al een ander bellen (SH4). Hiermee is echter niet alles opgelost. Het regelen van een tolk kost vaak tijd

164

en kan het proces zo in de weg staan (PO11). Bovendien had een respondent de ervaring dat het met een tolk moeilijker is ”de emotie te vangen” (SH6/7), waardoor een dergelijk gesprek wel tot een opsomming van de feiten leidt, maar het bijvoorbeeld moeilijker is de hulpbehoefte in te schatten. Niet alleen taal, ook cultuur speelt een rol in de extra kwetsbaarheid (PO8; OM2/3). Immers, het vertalen van brieven geeft nog geen begrip van het rechtssysteem en men moet dan ook bedacht zijn op misverstanden (SL2). Ook verschillen in de verwachtingen die men heeft van het rechtssysteem zijn van belang: zo vertelde een respondent dat buitenlandse slachtoffers de straffen hier soms te laag vinden, en dat zij soms meer ”gericht zijn op oog-om-oog tand-om-tand” (SH6/7). Tegelijkertijd stelde een andere respondent dat er in de opleiding van de politie veel meer aandacht wordt be-steed aan taal en cultuur en men dus ook meer handvatten heeft om hier passend mee om te gaan (PO6).

Ja, je hebt natuurlijk ook mensen die de taal niet machtig zijn hè. Ik bedoel, de brieven worden in het Nederlands gestuurd. En als wij weten dat iemand een andere taal spreekt dan laten we de brieven wel vertalen, maar dat betekent niet dat als jij Engels spreekt, en je krijgt een Engelse brief, dat jij dan snapt hoe het Nederlandse rechtssysteem werkt. Ik had ook laatst een man uit Japan aan de lijn en die moest ik uitleggen dat als hij zijn formulieren niet terugstuurde dat het dan niet zo zou zijn dat [de ver-dachte] zijn straf niet zou krijgen. Toen moest ik wel voorzichtig uitleggen dat het niet zo was dat als je ’t wel instuurt dat [de verdachte] wel een straf krijgt, want dat ligt aan de rechter. (…) Maar hij dacht dat als hij niet zou reageren op bepaalde formulieren dat dan die persoon zo weer op straat zou staan. (SL2)

Als mensen geen Nederlands spreken is het ook lastig. Je hebt dan wel een tolk ofzo, maar dat duurt soms even. Als je iemand aan de lijn hebt die geen Nederlands spreekt dan vragen we of er een familie-lid is die je kan spreken. [Maar zijn er ook gesprekken dat het niet lukt, je verstaat die mensen niet. Houdt het dan op?] Ja, als je ze echt niet kan verstaan. Als je het idee hebt dat er echt spoed is, dan doe je er wel wat mee. Dan kan je altijd wel achter een straatnaam komen of een telefoonnummer of iets waar je uit kan opmaken waar die mensen zijn. Of als je geschreeuw hoort dan voel je wel dat daar iets mee gedaan wordt. Maar anders toch echt niet. (PO11)

5.1.3 Psychiatrische aandoeningen, autisme

Dertien respondenten gaven aan slachtoffers met psychiatrische stoornissen als kwetsbare doel-groep te zien (PO4/5; PO7; SH3; AD4). Ook deze doel-groep werd benoemd als ‘onvoldoende zelfredzaam’ (SH5), sommigen misschien nog wel meer dan slachtoffers met een LVB (PO2). Er werden verschil-lende redenen genoemd waarom deze groep kwetsbaar is. Verschilverschil-lende respondenten stelden dat ook deze groep een groot risico loopt niet serieus genomen te worden bij de pre-aangifte (PO8). Dit risico bestaat zeker wanneer het slachtoffer bekend is door eerdere, niet gefundeerde, meldingen (PO1). Maar ook indien hier geen sprake van is, reageren mensen met psychiatrische problematiek soms op zo’n manier dat getwijfeld wordt aan hun geloofwaardigheid (PO7). Ook bij de aangifte zag een respondent risico’s, bijvoorbeeld wanneer de psychiatrische problematiek samen gaat met con-fabulatie (herinneringsvervalsing), zodat je niet weet hoe betrouwbaar er verklaard is (SG). Een an-dere respondent beschreef een voorbeeld waarbij problemen ontstonden bij het aanleveren van bewijsmateriaal in een zaak waarbij financieel misbruik werd gemaakt van een verwarde man (PO12). Weer een andere respondent ziet bij psychiatrische patiënten ook verwarring over de veel-heid aan organisaties waarmee het slachtoffer te maken krijgt (OM4). Twee respondenten vertelden over een samenwerkingsproject in de regio tussen de politie en een plaatselijke GGZ-instelling. Dit

165

had niet alleen voordelen voor de patiënten: beide respondenten zagen dat de afspraak dat een aan-gifte altijd opgenomen werd in aanwezigheid van begeleiding vanuit instelling ook werkte als een extra drempel om aangifte te doen (PO1; PO2).

Wij hebben afspraken met [de psychiatrische instelling in onze wijk], als je aangifte wilt doen moet dat met een begeleider. Ik denk dat ze vaak tussen de wal en het schip vallen. Dan zegt [de instelling], dan komen ze toch alleen. Ja, sorry, die afspraak is er, ja maar ze hebben geen tijd. Dat soort dingen gebeu-ren gewoon heel vaak, (…). En er gebeugebeu-ren daar regelmatig strafbare feiten in zo’n instelling, dat is een ding dat zeker is, dat heb ik vaak genoeg meegemaakt. En dat het er dan toch niet van komt dat er een aangifte op papier komt, omdat de begeleider niet mee komt, of omdat ze gesloten zitten, of omdat … (PO2)

Sommige respondenten noemden specifiek de groep mensen met autisme (PO2; SH3). Ook bij deze groep is het van belang dat professionals in de strafrechtsketen kennis hebben over hoe hier mee om te gaan (SH3). Ook bij mensen met autisme spelen volgens een respondent problemen op het gebied van de veelheid aan prikkels, het niet begrijpen van procedures, de duur van het traject en in de communicatie (SH4). Een andere respondent beschreef een casus waarbij het gunstig bleek om een autistische jongen, die snel in paniek raakte wanneer hem iets overkwam, te verhoren in een kinder-studio (OM1):

Een jaar geleden had ik een jongen die was autistisch. En die raakte in paniek, die verstijfde letterlijk helemaal als hem iets overkwam. In het bijzijn van de rechter-commissaris, werd die in een kinderstu-dio verhoord. Dat was een jongen van 18, maar dat ging buitengewoon goed. Die rechter-commissaris kreeg al die vragen van die advocaten en die legde hij aan die jongen voor. Hij gaf prima antwoord dus dat ging heel goed. (OM1)

Een respondent trok de groep met psychiatrische problematiek wat breder, en had het over ‘labie-lere mensen’ (SL3). Dit sluit aan bij twee respondenten die stelden dat ook de emoties en het trauma die het gevolg zijn van het slachtofferschap en de stress van de context ertoe kunnen leiden dat mensen – tijdelijk – niet opslaan wat er tegen hen gezegd wordt en niet overzien wat ze moeten doen (OM1; AD1).

5.1.4 Kinderen, jongeren

Zes respondenten gaven aan dat vergelijkbare knelpunten speelden bij jongeren (OM4; AD1) en kin-deren (PO7). Een respondent stelde minderjarige slachtoffers “nog zieliger” te vinden, hoewel de-zelfde respondent ook aangaf dat er voor deze groep al veel is verbeterd (AD2/3). Specifiek werd benoemd dat ook minderjarigen niet weten wat hen te wachten staat en vaak geen ervaring hebben met strafrecht (AD1) en dat je hoopt dat de ouders in dergelijke zaken een rol kunnen spelen (AD1; SH6/7). Ook minderjarigen moeten anders bejegend worden, er moet anders mee omgaan worden als getuige en de standaardbrieven zijn te moeilijk voor hen (AD4). Een advocaat stelde een verge-lijkbare grotere verantwoordelijkheid te voelen bij minderjarigen. Een voordeel was volgens deze advocaat wel dat je bij een minderjarige sturender kunt zijn dan bij een volwassen slachtoffer met een LVB (AD2/3).

166

5.1.5 Ouderen, dementerenden

Acht respondenten zagen ouderen als mogelijk kwetsbare doelgroep. Hierbij werd door één respon-dent wel benoemd dat er grote verschillen zijn tussen ouderen: waar sommige mensen van net bo-ven de zebo-ventig jaar oud al wat moeite beginnen te krijgen met alles, zijn anderen op een veel hogere leeftijd “nog helemaal bij” (PO7). Er worden verschillende redenen gegeven voor de kwetsbaarheid van ouderen. Een respondent stelde dat het leven van veel 80-plussers die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf doorgaans helemaal “op z’n kop staat” (SH6/7). Hier wordt dus vooral gerefereerd aan de emotionele impact. Ook is deze groep volgens verschillende respondenten kwetsbaar bij de aangifte: sommige ouderen hebben wat meer moeite om de dingen helder uit te leggen (PO3). Met name bij dementerenden kunnen problemen ontstaan (AD4), zeker wanneer zij door hun dementie bij voorbaat niet serieus genomen worden (PO1). Maar ook in praktische zin zijn zij kwetsbaarder in de aangiftefase. Een respondent benoemde bijvoorbeeld dat veel ouderen moeite hebben met aan-gifte via internet; dit kan leiden tot boosheid en zelfs het niet doorzetten van de aanaan-gifte wanneer blijkt dat dit niet op het bureau kan (PO2). Een andere respondent had de ervaring dat ouderen vaak bellen wanneer de letters van de gestuurde correspondentie te klein zijn, en vaak iemand “inhuren” om dingen uit te leggen (SL2). Tenslotte beschreef één respondent dat ook ouderen die in een afhan-kelijkheidssituatie verkeren of in een instelling wonen en niet tegen de behandelaar of instelling in durven te gaan, soms niet tot aangifte komen (SH6/7). Eén respondent herkende weliswaar de extra kwetsbaarheid van ouderen, maar stelde hier tegenover dat dit wel in mindere mate het geval is dan bij andere kwetsbare groepen, omdat zijn ervaring was dat voor ouderen wat sneller “een stapje

meer” wordt gedaan (PO12).

Volgens mij wel. Er was een meneer, die was dement, en die kwam bijna dagelijks, in ieder geval weke-lijks van: “Mijn bankpas is gestolen weer”, en “Er is geld van mijn rekening”. En er is aangifte opgeno-men, dat doen we natuurlijk wel. Maar die kwam op een gegeven moment dagelijks, “Er is weer geld af”, “Er is weer geld af”, en weer zijn bankpas kwijt. Ja, het was eigenlijk niet geloofwaardig meer. Er is [uiteindelijk] wel onderzoek [gedaan], en toen bleek dus inderdaad, dat een moeder en een dochter die daar hielpen in huis, heel veel grote bedragen [stalen]. Maar ja, dan hadden we wel van: “Verwijs maar naar de bank, dan kan hij een nieuwe bankpas aanvragen.” [lacherig] Erg hè. (PO1)

5.1.6 Verslaafd, illegaal, dakloos

Drie respondenten benoemden groepen die als kwetsbaar beschouwd werden omdat het vaak moei-lijk is hen te informeren doordat ze veelal geen correspondentie kunnen ontvangen: dak- en thuislo-zen (OM2/3; SH6/7) en illegale vreemdelingen (AD4). Daarbij werd ook aangegeven dat zeker ver-slaafde dak- en thuislozen niet altijd goed bejegend worden (SH6/7).

5.1.7 Laagopgeleid, analfabeet, sociale achterstand

Twee respondenten wezen erop dat ook mensen die analfabeet of laagopgeleid zijn moeite kunnen hebben met de vele brieven en het papierwerk dat bij het traject komt kijken (SL3; SH4). Ook kan het traject voor laagopgeleiden buitengewoon moeilijk te begrijpen zijn (SH6/7). Twee andere respdenten stelden dat er ook een samenhang is met het sociale milieu: voor mensen uit de ‘sociale on-derklasse’ geldt volgens een van deze respondenten vaak dat er minder snel aangifte gedaan wordt doordat men langer incasseert of juist “voor eigen rechter speelt” (PO8), waarbij er volgens een

an-167

dere respondent vaker sprake is van onwetendheid over hoe dingen werken en een aversie tegen de overheid die hen van aangifte weerhoudt (RC).

5.1.8 Zedenslachtoffers

Drie respondenten noemden de groep zedenslachtoffers als bijzonder kwetsbare groep. Redenen die hiervoor genoemd werden waren dat het delict vaak een grote impact heeft op het slachtoffer (OM5), er bij een deel van de mensenhandelzaken geen sprake is van besef van slachtofferschap en begrip van het rechtsstelsel (OM2/3) en dat het traject dat het slachtoffer doorloopt binnen het rechtsstelsel zeker bij minderjarige slachtoffers vaak erg belastend is (AD2/3).

5.1.9 Lichamelijke beperking

Twee respondenten, tenslotte, stelden dat ook slachtoffers met een lichamelijke beperking tegen specifieke knelpunten aan kunnen lopen in het rechtssysteem. Bij mensen met visuele en auditieve handicaps spelen zaken op het gebied van de communicatie, waarbij je bijvoorbeeld ook gebruik moet maken van een doventolk of anderszins aangepaste communicatie (PO6). Bij een slachtoffer met een lichamelijke beperking zul je er voor moeten zorgen dat bijvoorbeeld een zittingszaal ook voor het slachtoffer toegankelijk is, bijvoorbeeld als het slachtoffer in een rolstoel zit (SL2).

In document Onbeperkt toegang tot recht? (pagina 163-167)