• No results found

Aanwezigheid van derden bij de aangifte

In document Onbeperkt toegang tot recht? (pagina 90-93)

3 Resultaten I: Knelpunten

3.4 Pre-aangifte en aangifte

3.4.8 Aanwezigheid van derden bij de aangifte

In de context van de hierboven geschetste problemen bij het verklaren door slachtoffers met een LVB, maar ook van de psychische belasting hiervan voor het slachtoffer, wordt door verschillende respondenten gesproken over de mogelijkheid hierbij een derde persoon aanwezig te laten zijn ter ondersteuning van het slachtoffer. Hieraan zitten verschillende haken en ogen. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer het slachtoffer zich door iemand wil laten vergezellen tijdens de aangifte, dit kan. Wel is het voor een goede aangifte van belang dat een slachtoffer het gevoel heeft vrijuit te kunnen praten en dat er geen sprake is van beïnvloeding. Ook komt het voor dat juist de mensen die het slachtoffer meeneemt naar de aangifte, ook een rol als getuige kunnen hebben. Dit maakt dat vanuit politie in de praktijk de aangifte graag met het slachtoffer alleen wordt opgenomen. Bij zedenzaken gelden ook op dit gebied specifieke regels, namelijk dat een vertrouwenspersoon in principe aanwe-zig mag zijn bij het informatieve gesprek dat voorafgaat aan de aangifte en eventueel bij de start en afronding van de aangifte, waar algemene informatie besproken wordt. Bij het inhoudelijke deel van de aangifte mag in principe geen vertrouwenspersoon aanwezig zijn. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen na toestemming van de officier van justitie (Aanwijzing opsporing en vervolging inzake sek-sueel misbruik). Verschillende respondenten geven aan dat ze de aanwezigheid van een derde bij aangifte juist bij slachtoffers met een LVB van belang achten voor het kunnen opnemen van een bruikbare aangifte. Wel lopen de meningen uiteen over welke bijstand moet worden gezocht en met welk doel.

Ondersteuning door omgeving van het slachtoffer

Door sommige respondenten wordt de aanwezigheid van een begeleider (zorgprofessional, familie) van het slachtoffer met LVB bij het doen van aangifte van belang geacht (PO6). Deze kan bijvoor-beeld, vanuit de eigen kennis over het slachtoffer, de politieambtenaar helpen wanneer deze - van-wege het gebruik van vakjargon of door een gebrek aan geduld – moeite heeft met de communicatie met het slachtoffer (SH2). Bij complexe zaken waarbij het onderbouwen met bewijs lastig is, zoals in onderstaand voorbeeld van een geval van fraude, kan hulp van derden met specifieke kennis over het vermeende delict voor slachtoffers met een LVB onontbeerlijk zijn:

Er is een medewerker van de groep opgepakt en nu blijkt dat die bijna 80.000 euro heeft verduisterd van de rekeningen van [de jongeren op de groep]. Die zitten daar en hebben zelf geen idee van hoe fi-nanciële transacties verlopen. Die rekenen iedere week voor 100 euro zakgeld. Dus zo werd dat weg geboekt en dat zakgeld ging helemaal niet naar de jongeren. Weten die veel? (…) Dit kon ook heel lang voortduren snap je? En dan gaat het mis dat je er zo eentje op je bureau krijgt en die zegt “Die meneer heeft geld van mij gepakt.” Hoe kan ik een bruikbare aangifte maken voor zo iemand? Niet. Daar komt

91

een administrateur bij of iemand van de woongroep die zegt “Hier heb je de gegevens van de rekening, kijk maar. Hier is geld opgenomen op het tijdstip dat mijn cliënt loopt te slapen.” (PO6)

Aanwezigheid van begeleiding uit de directe omgeving van het slachtoffer wordt niet door iedereen als oplossing gezien. Zo vroeg een LVB-deskundige of dan gedacht werd dat begeleiders per definitie in staat zouden zijn om antwoordtendenties van de cliënt te doorzien tijdens die aangifte (DK8). Een van de advocaten gaf een voorbeeld waarbij uitspraken van de zorgprofessional gedaan tijdens de aangifte bij de behandeling van de zaak in het nadeel werkten van het slachtoffer (SL1). Ook ver-trouwelijkheid die in de hulpverlening van toepassing is wordt als obstakel ervaren:

En in dat hele verhaal – laten we daar ook nog even helder over zijn: begeleiding meesturen is leuk, [maar] in principe mag een begeleider natuurlijk niets zeggen over een cliënt. Dus die mag [alleen] als vertolker optreden. Maar (…) de politie die doet net alsof ze alles mogen vragen. Ze mogen ook alles vragen alleen mogen we geen antwoord geven. Dus op het moment dat de politie aan ons vraagt: woont die cliënt bij ons... dan mogen wij niet eens zeggen dat dat zo is. Maar ze vragen het wel. (DK3/4)

Ondersteuning door professionals

Een andere situatie doet zich voor wanneer ondersteuning wordt gezocht die niet uit de directe om-geving van het slachtoffer komt, bijvoorbeeld ter voorkoming van suggestieve vragen (SH4). Hierbij wordt dan bijvoorbeeld eerder gedacht aan ondersteuning door een advocaat of gedragsdeskundige; ook ondersteuning door speciaal getrainde politieambtenaren zou kunnen helpen (AD1). Ook voor het zo mogelijk voorkomen van secundaire victimisatie zouden juist slachtoffers met een LVB die gehoord worden als getuige volgens een respondent bijstand van een advocaat moeten krijgen (AD4).

Een hindernis met name bij het inzetten van deze vorm van ondersteuning door een derde bij het doen van aangifte is de snelheid die benodigd kan zijn bij een aangifte. Zo benoemde een advocaat dat de regel dat verdachten nu wel iemand bij verhoor krijgen (nog) niet geldt voor slachtoffers. Hij vertelde dat er wel iemand bij mag zijn maar dat, wanneer een aangifte snel moet worden opgeno-men om het onderzoek te kunnen starten, dit tot gevolg kan hebben dat de (wens tot) aanwezigheid van een derde persoon ter ondersteuning niet gerealiseerd kan worden (AD1).

Autonomie versus bescherming

Niet onbelangrijk zijn de wensen van het slachtoffer met een LVB zelf. Deze zal niet altijd de aangifte in de aanwezigheid van iemand anders willen doen, ook niet als anderen denken dat dit beter is. Soms lijkt er geen keuze te zijn. Uit de interviews werd duidelijk dat het in de praktijk voorkomt dat er lokale of regionale afspraken worden gemaakt over de aanwezigheid van derden bij aangifte. In het werkgebied van een van de respondenten is een GGZ-instelling. Hiermee is de afspraak gemaakt dat cliënten alleen aangifte kunnen doen wanneer er een begeleider bij is. Deze afspraken leiden niet altijd tot oplossing van het probleem (PO5).

Wij hebben afspraken met [de instelling]: als je aangifte wilt doen moet dat met een begeleider. Ik denk dat ze vaak tussen de wal en het schip vallen. Dan zegt [de instelling]: “dan komen ze toch al-leen”. Ja, sorry, die afspraak is er. Ja maar ze hebben geen tijd. Dat soort dingen gebeuren gewoon heel vaak, (…) en er gebeuren daar regelmatig strafbare feiten in zo’n instelling, dat is een ding dat zeker is, dat heb ik vaak genoeg meegemaakt. En dat het er dan toch niet van komt dat er een aangifte op pa-pier komt, omdat de begeleider niet mee komt, of omdat ze gesloten zitten, of omdat… (PO5)

92

Ook hier lijkt weer een spanningsveld te zijn tussen de autonomie van het slachtoffer met een LVB enerzijds en de mate van bescherming die, bijvoorbeeld door politie of anderen, nodig wordt geacht.

Meestal gaan natuurlijk begeleiders mee, en soms zeggen cliënten: “Nee je gaat niet mee, ik doe het alleen”. Ja, allemaal prima. [Maar jullie zijn er wel vaak bij betrokken?] Ja, ja, of we bellen de politie-agent nadien, of vooraf, dus dat kan allemaal wel geregisseerd worden. Terwijl toch de cliënt z’n auto-nomie bewaart. Dus dan zijn ze eigenlijk al voorbereid op het verhaal, of voorbereid, maar ze weten wie er voor ze komt zitten, en dat het misschien niet zo samenhangend wordt als bij een ander maar... Ja, en soms spreken we met cliënten af van: “Vind je het ok dat wij nog eens met de politie bellen, of kijken hoe ze het ervaren?” Ja, dus dat kan allemaal. En sommige cliënten die zeggen: “Daar heb je geen flikker mee te maken, ik doe dat alleen en jij mag niet bellen met de politie”. Ja, dat kan. Ja, ja, en die begeleiding kan wel belangrijk zijn (…) maar een cliënt die maakt altijd de keuze. Die kan zeggen van: “Naja goed, als jullie er bij zijn dan maken jullie weer een verhaal van, ik doe m’n eigen verhaal.” Ja, dus velerlei situaties kunnen zich voordoen. Het mooiste is als een cliënt zegt: “Nou, ik heb er goed over nagedacht, en ik ken de risico’s, ik weet wat me te wachten staat en ik denk dat ik het kan” en “Ga je mee naar he politiebureau? Dan gaan we samen aangifte doen.” Dat is natuurlijk de meest ideale situatie. (DK7)

3.4.9 Conclusie

Voorafgaand aan de beslissing om na een delict contact te zoeken met de strafrechtsketen liggen verschillende drempels voor slachtoffers met een LVB. Ook als de keus om naar de politie te stappen eenmaal gemaakt is, zijn er verschillende processen die de kans op een succesvolle aangifte verklei-nen. Voor slachtoffers met een LVB is het moeilijker een coherent verhaal te vertellen, zowel bij het eerste contact als tijdens een aangifte. Daarnaast hebben zij meer moeite met het aanleveren van bewijs. Ook vertonen zij vaker ongerijmd gedrag en bestaan er bij de professional soms vooronder-stellingen over de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Dit kan leiden tot een verminderde be-reidheid tot het opnemen van een aangifte en een kleinere kans dat de zaak na een aangifte wordt opgepakt. Slachtoffers met een LVB zijn zeer beïnvloedbaar, ook in de beslissing wel of niet aangifte te doen, en terughoudendheid aangifte op te nemen zal sneller leiden tot het onverrichterzaken naar huis keren van het slachtoffer. Slachtoffers met een LVB hebben bovendien vaak moeite met het overzien van de consequenties van aangifte, en zijn hierbij meer dan gemiddeld afhankelijk van steun van ter zake kundige adviseurs. Alleen bij zedenzaken vindt standaard een informatief gesprek plaats waar de consequenties van het doen van aangifte duidelijk worden besproken en uitgelegd en krijgt het slachtoffer hierna bedenktijd alvorens eventueel aangifte te doen. Slachtofferhulp wordt echter over het algemeen pas ingeschakeld ná de aangifte en zal in deze afweging dus vaak niet kunnen ondersteunen. Een slachtoffer met een LVB zonder begeleiding zal ten slotte meer moeite hebben met het nakomen van de geplande afspraak voor de aangifte en zal sneller opgeven als het lastig wordt.

Wanneer besloten is dat aangifte opgenomen gaat worden leiden tijd- en ruimtegebrek en een on-juiste vraagstelling leiden tot een kleinere kans dat men tot een goede aangifte komt. Een neiging tot suggestiviteit en antwoordtendenties, geheugenzwakte, moeite met taalproductie en gebrekkige concentratie zijn slechts enkele van de kenmerken van een LVB die er toe leiden dat extra aandacht moet worden besteed aan het horen van een slachtoffer met een LVB. Extra maatregelen voor het verhoren van slachtoffers met een LVB zijn echter alleen voor specifieke delicten vastgesteld. Bij minder zware delicten is het afhankelijk van de situatie, de inschatting van actoren in de strafrechts-keten of de initiatieven van het slachtoffer (of diens omgeving) zelf of gebruik wordt gemaakt van

93

ondersteuning door derden bij het doen van aangifte. Ondersteuning van het slachtoffer bij de aan-gifte door de omgeving is niet altijd wenselijk, terwijl ondersteuning door een deskundige niet altijd haalbaar is. Los van de gevolgen van een ondeugdelijk verhoor voor de waarheidsvinding is de belas-ting van het doen van aangifte voor een slachtoffer met LVB groot wanneer hij het gevoel heeft dat hij wordt aangevallen of niet wordt geloofd.

In document Onbeperkt toegang tot recht? (pagina 90-93)