• No results found

Kwaliteitscriteria

In document SAMENWERKEN IN DE ZORG VOOR JEUGD (pagina 35-39)

3. Methoden

3.4. Kwaliteitscriteria

Dit onderzoek is te kenmerken als empirisch kwalitatief onderzoek. Om de werkelijkheid te beschrijven en te analyseren, is gekozen voor het tweemaal observeren van

hulpverleningsbesprekingen en het afnemen van acht interviews, met medewerkers uit het primaire proces. Daarnaast zijn er websites bestudeerd van de organisaties die hebben meegewerkt aan de observaties en de interviews en zijn de op deze websites aanwezige documenten geanalyseerd. Hierin stonden per organisatie de missie en visie verwoord, waarin werd gezocht naar beschrijvingen van de samenwerking met andere organisaties.

Bij kwalitatief onderzoek is de onderzoeker zelf een belangrijk meetinstrument, omdat deze de vragen stelt en interpreteert. Om die reden is dit onderwerp voorafgaand aan het onderzoek bestudeerd, bestaand uit het doornemen van recente artikelen en het nauwlettend volgen van de actualiteiten omtrent het onderwerp. Omdat de onderzoeker zelf werkzaam is in het veld, was hij redelijk op de hoogte van de huidige samenwerking tussen de verschillende organisaties van hulpverleners. Deze betrokkenheid was in het begin ten aanzien van de interviews nadelig voor de objectiviteit van de onderzoeker. Dat is mede de reden geweest om de eerdere interviews die in het kader van dit

onderzoek waren gehouden, zonder de basis van de hulpverleningsoverleggen, niet bij de verzamelde data te betrekken.

Later is besloten deze interviews over te doen en de hulpverleningsoverleggen als basis te gebruiken voor het analyseren van de samenwerking tussen de verschillende organisaties van hulpverleners. Op dat moment zijn ook de observaties bij twee hulpverleningsbesprekingen en een documentenstudie onderdeel geworden van dit empirische onderzoek. Deze toegepaste methodiek vergroot de objectiviteit en wordt in de wetenschap ‘triangulatie’ genoemd.

Triangulatie is het combineren van verschillende theorieën, methoden of databronnen, om zo te komen tot betere antwoorden op de onderzoeksvragen (Oates, 2005).

3.4.1. Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van een onderzoek betreft de mate waarin het onderzoek exact herhaald kan worden en niet afhankelijk is van toeval. Het gaat er hier om dat wanneer een ander het onderzoek uitvoert, dezelfde gegevens worden verkregen. Dit is iets wat binnen kwalitatief onderzoek kritisch bekeken wordt (Hak, 2004; Mortelmans, 2007). Het feit dat tijdens dit onderzoek de sociale context aan veel veranderingen onderhevig was, door de decentralisatie van de jeugdzorg, kwam de

betrouwbaarheid niet ten goede(Vandycke, 2008). Dit geldt eveneens voor de betrokkenheid van de onderzoeker zelf, die door het analyseren invloed heeft op het resultaat. De betrouwbaarheid van een onderzoek kan worden opgesplitst in: interne betrouwbaarheid en externe betrouwbaarheid.

De interne betrouwbaarheid draagt bij aan de samenhang tussen de data en de uiteindelijke conclusies die hieruit getrokken worden. Als verschillende personen interviews afnemen, dient bijvoorbeeld regelmatig met elkaar te worden afgestemd hoe eenieder daaraan zijn individuele invulling geeft

(Howitt, 2010). Het gaat er hierbij niet om van de interviews een exacte kopie te maken, maar om duidelijk te krijgen of eventuele verschillen in de resultaten voortkomen uit de individuele stijl van interviewen, of uit daadwerkelijke verschillen tussen de geïnterviewden.

In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van één interviewer, waarbij de interviews bovendien zijn opgenomen en uitgeschreven in transcripties. Verder hebben triangulatie en het gebruik van citaten een gunstig effect op de interne betrouwbaarheid (Mortelmans, 2007).

Externe betrouwbaarheid zegt iets over de mogelijke vertekening van uitkomsten door de uitvoering van het onderzoek als geheel. Het is moeilijk de externe betrouwbaarheid van een onderzoek te staven, omdat bij herhaling zaken vaak anders worden gedaan. Daarom is het belangrijk alles nauwkeurig te documenteren, de interviews op te nemen en triangulatie toe te passen. De externe betrouwbaarheid meet de mate waarin een andere onderzoeker tijdens hetzelfde onderzoek dezelfde resultaten zal krijgen. Volgens Mortelmans (2007) kun je de externe betrouwbaarheid versterken door aan zelfreflectie te doen.

Bij kwalitatief onderzoek ligt de verantwoordelijkheid voor de analyse hoofdzakelijk bij de onderzoeker; hij heeft een grote invloed op de resultaten (Alsop, 2002; Christou, 2011; Neuman, 2011).

3.4.2. Validiteit

Bij de validiteit van een onderzoek staat de vraag centraal of het onderzoek uiteindelijk dat meet wat men wil weten (Mortelmans, 2007). Om dit concreter te kunnen controleren bij een onderzoek, wordt de validiteit vaak opgesplitst. Zo beschrijft de literatuur de interne en de externe validiteit.

De interne validiteit meet de overeenkomsten tussen het onderzoek en de realiteit (Mortelmans, 2007). Deze parallellen kan men op verschillende manieren vergroten. Ten eerste is in dit onderzoek

gebruikgemaakt van verschillende soorten bronnen: wetenschappelijke artikelen over samenwerken, interviews met professionals in het primaire proces, observaties van overleggen op casusniveau en het bestuderen van documenten van de betrokken organisaties die beschrijven wat hun missie en visie zijn en in hoeverre samenwerking een issue is. Dit leidt tot datatriangulatie, dat de realiteit vanuit

verschillende perspectieven bekijkt, waardoor de data, en daarmee de resultaten, krachtiger worden (Mortelmans, 2007, Oates 2005).

De externe validiteit wordt omschreven als de generaliseerbaarheid, dus de mate waarin de conclusies aangewend kunnen worden binnen een andere context (Mortelmans, 2007). Dit is geen doel van dit onderzoek, omdat de resultaten in dit geval de jeugdzorg in Veendam betreffen.

3.4.3. Beperkingen en generaliseerbaarheid

Elk onderzoek, zo ook dit onderzoek, kent zijn beperkingen. Een beperking die genoemd kan worden, is terug te voeren op het gegeven dat een deel van de resultaten is gebaseerd op de antwoorden van een beperkt aantal professionals in het primaire proces van organisaties van hulpverleners.

Er is geen vergelijking te maken met anderen, omdat het onderzoek zich heeft beperkt tot één sector en ook nog alleen in de gemeente Veendam is uitgevoerd. Ook is er per vakgroep geen vergelijking te maken, omdat van de respondenten telkens maar één persoon met een bepaalde professie is gehoord. Er kan dan ook gesteld worden dat het onderzoek niet representatief is voor andere professionals, noch voor organisaties buiten de gemeente Veendam. Dat de onderzoeker zelf manager is binnen de

jeugdzorg, zou kunnen leiden tot sociaal wenselijke antwoorden. Ook dit zou als een beperking kunnen worden genoemd. Anonimiteit is aan de deelnemers wel gegarandeerd, maar de mogelijkheid bestaat dat er aan die garantie wordt getwijfeld, gezien de functie van de onderzoeker.

In document SAMENWERKEN IN DE ZORG VOOR JEUGD (pagina 35-39)