• No results found

Hulpverleningsoverleggen, observatie, de gevoerde interviews en de websites

In document SAMENWERKEN IN DE ZORG VOOR JEUGD (pagina 29-35)

3. Methoden

3.3. Hulpverleningsoverleggen, observatie, de gevoerde interviews en de websites

In dit onderzoek staan twee hulpverleningssystemen centraal, die typisch zijn voor de context waarin de hulpverleners hun dagelijkse werk doen. Deze casussen waren, na lang zoeken en overleg met de hulpverleners en dezorgcoördinatie,7 de casussen waar binnen dit onderzoek toegang toe werd verkregen.

Op het moment dat de casussen waren aangeleverd, werden er data gepland voor de observaties van de overleggen door de onderzoeker. Na de observaties zijn direct de interviews gepland, om de tijd tussen de geobserveerde besprekingen en de interviews zo kort mogelijk te houden. Dit is niet altijd goed gelukt, vanwege de volle agenda’s van de deelnemende hulpverleners.

7

Nadat bekend was welke organisaties van hulpverleners zouden deelnemen aan de casusbesprekingen, werden de websites en de daar aanwezige documenten van die organisaties geanalyseerd.

Deze analyse hield in dat er werd gezocht naar teksten over de samenwerking tussen organisaties van hulpverleners en het stimuleren hiervan.

In de volgende paragrafen zullen de drie bronnen uitgebreider worden beschreven en toegelicht.

3.3.1. Hulpverleningsoverleggen en observatie

Hulpverleningsoverleg 1: Overleg over langdurig recidiverend geweld en verboden wapenbezit en verslavingsproblematiek.

Dit hulpverleningsoverleg betrof recidiverend huiselijk geweld, waarbij twee personen waren betrokken. Beiden hadden in het verleden te maken gehad met een verslaving en met psychiatrische problemen. Uiteindelijk is er hulp ingeschakeld vanwege overlast in de buurt en de naaste omgeving van de plek waar beide personen woonden en relaties onderhielden. Om het probleem het hoofd te bieden, is ingezet op de mannelijke persoon in deze relatie, om op deze wijze het slachtoffer, in dit geval een jeugdige, jonger dan 23 jaar, te helpen en te ondersteunen.

De volgende doelen waaraan zou moeten worden gewerkt, zijn besproken met de betrokken hulpverleners:

 De pleger zich te laten houden aan afspraken van de rechter via reclasseringstoezicht ‘gelukt’ (de enige eis was een bezoek aan AFPN (Algemene Forensische Psychiatrie Noord), wat hij gedaan heeft).

 De pleger onder behandeling te laten komen en blijven van de AFPN: niet gelukt; de AFPN heeft dossier vanwege ernstige verslaving gesloten.

 De pleger te laten herkeuren via UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen), met als doel te beoordelen of hij aan te werk gesteld kan worden: niet gelukt door verslaving.

 De pleger te laten opnemen in een GHB (gamma-hydroxyboterzuur)-kliniek: is gaande.

 Het slachtoffer te laten afkicken: tot nu toe niet gelukt, dit traject loopt nog.

 Het slachtoffer een beschermende leefomgeving en begeleiding aan te bieden: niet gelukt (doet zij dat niet, dan wordt de woning die door de pleger wordt gehuurd, opgezegd en staat ze op straat).

Betrokken bij deze casus waren zes organisaties: VNN (Verslavingszorg Noord-Nederland), Veiligheidscoördinator (ambtenaar van de gemeente), reclassering, Acantus (Woningcorporatie), maatschappelijk werk, en zorgcoördinator (van de GGD, gedetacheerd bij de gemeente).

Tabel 1. Betrokken personen (professies) en organisaties bij hulpverleningsoverleg 1

Organisatie Professie Afkorting

Verslavingszorg Noord Nederland (VNN)

Psycho-/verslavingstherapeut 1/VZ

Gemeente Veiligheidsambtenaar 1/GM

Verslavingsreclassering Socio-therapeut 1/VR Acantus (woningcoöperatie) Woonconsulent 1/AC

Compaen (MW) Maatschappelijk werker 1/MW

GGD/Detachering Zorgcoördinator 1 en 2/GD

Hulpverleningsoverleg 2: Overleg over een moeder die onvoldoende kracht en doorzettingsvermogen heeft om kinderen op te voeden.

In dit hulpverleningsoverleg is sprake is van een twijfelachtige psychische gesteldheid van een moeder en dientengevolge:

 Twijfelachtige draagkracht van moeder.

 Opvoedproblemen/geen inzicht in eigen handelen/twijfel aan pedagogische vaardigheden/het alleen laten van de kinderen.

 Zorgmijdend gedrag.

 Geen continuïteit in de schoolgang (peuterspeelzaal) van haar kind.

 Slechte bereikbaarheid van moeder (alleenstaande ouder).

Hulpvraag van moeder:

Alleen ondersteuning bij opvoeden.

Deze bespreking werd door de zorgcoördinatie ingeleid, met een terugblik op de al eerder gehouden overleggen in de aanwezigheid van de observator, met daarbij steeds dezelfde hulpverleners. Deze terugkoppeling moest een beeld geven van de reeds eerder gestelde doelen tijdens twee voorgaande hulpverleningsoverleggen, om vervolgens een terugkoppeling te geven van het overleg dat had plaatsgevonden met het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling).

Bij het eerste overleg waren de hulpverleners bijeengekomen op basis van de hulpvraag van moeder en de door de hulpverleners geconstateerde twijfelachtige psychische gesteldheid van deze moeder.

Vanuit dit overleg zijn de volgende interventies gedaan:

 Beschermingsbewind is ingezet.

 Stabiele woonsituatie creëren is niet gelukt, omdat de draagkracht van de moeder nog onvoldoende is geanalyseerd op dat punt.

 Ouders altijd via de MJD (Maatschappelijke Juridische Dienst) inzetten. Niet gelukt: ouders zijn uit elkaar.

 Spanning bij de kinderen moet stoppen: is nog niet gelukt, omdat de spanningsintensiteit nog niet goed kan worden geanalyseerd.

Op basis van deze terugkoppeling zijn bij het tweede overleg de volgende doelen geformuleerd:

 Kind gaat vier dagdelen naar de peuterspeelzaal: niet gelukt.

 Moeder belt af bij afwezigheid: niet altijd gelukt.

 Moeder komt afspraken na met instanties: niet gelukt.

 Onderzoek/behandeling Lentis JONX is aangevraagd: niet gelukt.

 Beeld van opvoedvaardigheden moet duidelijk worden, hierop een plan van aanpak maken waarin vorderingen te zien zijn: niet gelukt.

Er werd nog even gevraagd naar de resultaten in de tussenliggende perioden van vier weken, maar ook in die periode waren de gestelde doelen niet gehaald.

Terugkoppeling overleg AMK (tegenwoordig: Veilig Thuis):

Moeder houdt zich niet aan afspraken en verschijnt niet op afspraken met de hulpverlening. AMK geeft aan te denken te weinig te weinig aanknopingspunten of bewijzen te hebben voor een raadsmelding. Toch wil het LDH (Leger des Heils) een aanvraag OTS (onder toezicht stelling) proberen, met behulp van een gedragswetenschapper van Veilig Thuis.

Betrokken bij deze tweede casus waren 4 organisaties: Leger des Heils, (Maatschappelijk werk), Compaen peuterspeelzalen (Peuterleidster), reclassering, Jeugdgezondheidszorgverpleegkundige (GGD, en zorgcoördinator (van de GGD, gedetacheerd bij de gemeente)

Tabel 2. Betrokken personen (professies) en organisaties bij hulpverleningsoverleg 2

Organisatie Professie Afkorting

Leger des Heils Maatschappelijk werker 2/LH Compaen Peuterspeelzaal Peuterleidster 2/CP GGD/Jeugdgezondheidszorg Verpleegkundige 2/GJ

De observaties tijdens de twee hulpverleningsoverleggen hebben plaatsgevonden aan de hand van drie topics te weten: doelen, middelen en afhankelijkheden die zijn ontleend aan het RDIC-model. Deze drie zijn benoemd, in tabel 3, en het bijstellen van de doelen en het gedrag zijn in de

observatieschema’s toegevoegd. Tijdens het hulpverleningsoverleg is voor wat betreft gedrag gekeken naar eventuele stemverheffingen.

Alleen de drie genoemde topics het bijstellen van de doelen en de stemverheffing zijn tijdens het casusoverleg geobserveerd en beschreven Tabel (4 en 7). Deze vastlegging van wat wordt

geobserveerd is van belang zodat je weet wat moet worden geobserveerd (Baarda & De Goede, 2001). Betrokken respondenten waren allen uitgenodigd door de zorgcoördinator, in de maand april van 2015.

Bij gestructureerde observatie wordt van tevoren in een observatieschema of op een

observatieformulier concreet vastgelegd wat je observeert, en ook de frequentie en intensiteit daarvan (Baarda & De Goede, 2009). Tijdens deze observatie was er maar één observator aanwezig, die geen deel uitmaakte van de onderzoekssituatie en dus geen participerende observatie uitvoerde (Baarda en De Goede, 2009). Deze wijze van observeren had de situatie kunnen verstoren, waardoor de

hulpverleners zich anders zouden kunnen zijn gaan gedragen, in vergelijking met een ‘normale’ situatie (observation-bias) (Baarda & De Goede, 2009). Om de betrouwbaarheid ervan te vergroten, wordt bij veel observaties vaak meer dan één observator ingezet, met name bij kwantitatief onderzoek (Baarda & De Goede, 2001). Om de betrouwbaarheid toch te vergroten, werd aan de groep

voorgesteld de casusbespreking op te nemen op video of geluidsband, om deze nogmaals te kunnen bekijken en te beluisteren en eventueel gedeeltes terug te spoelen (Baarda & de Goede, 2001). Omdat een van de deelnemers hier bezwaar tegen had, werden de van tevoren ontwikkelde observatielijsten ingezet Voor de tweede bespreking zijn deze lijsten eveneens gebruikt en is niet meer verzocht om het opnemen op video of geluidsband niet meer gesteld, met als reden dat verschillende manieren van observeren invloed zouden kunnen hebben op de uiteindelijke analyse. De opzet van de observatie lag op die manier vast; vooraf werd precies vastgesteld wat er geobserveerd moest worden (Baarda & De Goede, 2001). Bij dit onderzoek is summier gekeken naar gedrag; de focus lag met name op benoemen drie topics, ontleend aan het RDIC-model (zie Tabel 3) en op gedrag en bijstelling van die doelen. Alle betrokkenen waren op tijd aanwezig. De observator werd voorgesteld aan de groepen en het doel van zijn aanwezigheid werd toegelicht. Op voorhand had de zorgcoördinator de aanwezigheid van de observator al aangekondigd en hadden de hulpverleners hiermee ingestemd.

Tabel 3. Topics RDIC-model.

Topic Beschrijving.

Doelen Zijn er gemeenschappelijke doelen geformuleerd en passen die bij de doelen van de afzonderlijke organisaties van hulpverleners?

Middelen Is er tijd, geld en word je goed gefaciliteerd?

Instituties Regels formeel en niet formeel. Normen en waarden. Complexiteit van deze regels, normen en waarden tussen de verschillende organisaties van hulpverleners.

Percepties Beeld van de ander en zijn werkzaamheden.

Afhankelijkheden Zijn er andere hulpverleners die u nodig heeft om doelen te bereiken en hebben anderen u ook nodig om doelen te bereiken.

3.3.2. De interviews

In dit onderzoek zijn daarnaast interviews gehouden met acht medewerkers uit het primaire proces van de in paragraaf 3.3.1. genoemde organisaties. De functies en de organisaties zijn nogmaals

weergegeven in (tabel 1 en 2). De geïnterviewden hebben zelf de plaats van interviewen mogen bepalen, zodat zij zo weinig mogelijk inspanning hoefden te verrichten om deel te nemen. zijn elk afzonderlijk uitgenodigd om deel te nemen aan het interview over samenwerking. Basis voor de interviews waren de bijgewoonde hulpverleningsbesprekingen. De zorgcoördinator van deze overleggen heeft de geïnterviewden benaderd, zodat de onderzoeker geen invloed heeft gehad op samenstelling van de groep. Het doel van de interviews was het verzamelen van informatie op basis van de mededelingen van de ondervraagde personen, ter beantwoording van de voor dit onderzoek geformuleerde vraagstelling (Emans, 2002). De interviews beogen objectiviteit, wetende dat de beantwoording van vragen samengaan met de cognities van de geïnterviewde (Emans, 2002). Emans (2002) schrijft over respondenten en informanten en beziet deze twee groepen als

geïnterviewden die verschillende soorten antwoorden geven. Respondenten zeggen namelijk iets over zichzelf en informanten zeggen iets over datgene wat buiten henzelf ligt. In dit onderzoek lopen deze twee groepen uit de theorie door elkaar en daarom spreken we hier over ‘geïnterviewden’.

Aan de hand van een interviewschema (zie Bijlage 1) zijn de interviews gehouden. In dit onderzoek is gekozen voor de vorm van een semi-gestructureerd interview, omdat dit zowel de interviewer als de geïnterviewde veel ruimte biedt bij: het vragen, respectievelijk het beantwoorden van de gestelde vragen over de topics en de samenwerking die is vermeld in (tabel 3). Bovendien past deze

interviewvorm bij de cultuur van de sector. Omdat per onderwerp uit de topiclijst van het RDIC-model een beginvraag centraal staat, ontstaat er een mengvorm van gestructureerd en ongestructureerd. De interviewer heeft zich neutraal opgesteld en heeft alle interviews zelf afgenomen, om

interviewvariantie tegen te gaan. Tijdens het interviewen waren steeds alleen de geïnterviewde en de interviewer aanwezig, waarbij het gesprek, met toestemming van de geïnterviewde, werd vastgelegd op een digitale voicerecorder.

Daarbij werd toegezegd dat de geïnterviewde, in het kader van diens privacy, volledig anoniem zou blijven.

De opgenomen interviews zijn vervolgens woordelijk uitgeschreven in transcripties.

Deze transcripties werden aan de hand van de topiclijst gecodeerd, om zo antwoorden te vinden op de gestelde deelvragen. Tijdens het analyseren van de transcripties is gekeken of er patronen zijn te ontdekken bij bepaalde onderwerpen. Dit is op dezelfde manier gedaan als bij de observaties en had ook als doel om na te gaan of er, los van de analyse aan de hand van de beschreven topics, nog meer factoren naar voren kwamen, waar niet in eerste instantie naar is gezocht. Met andere woorden: worden we tijdens het onderzoek verrast door het onverwachte?

Om het geheel overzichtelijk weer te geven, is ervoor gekozen om na de analyse

uitspraken/voorbeelden uit de interviews te presenteren in tabellen, om zo te ontdekken of er patronen zichtbaar worden in de beantwoording van de vragen. Dit is gedaan op basis van een nauwkeurige analyse van de transscripties, waarbij soortgelijke uitspraken zijn samengevoegd in (tabel 5 en 8). Basis voor de tabellen zijn de topics uit Tabel (3). De uitspraken van de geïnterviewden zijn op basis van deze topics samengebracht.

Dit is per hulpverleningsoverleg gedaan, om te kijken of dit nog verschillen oplevert wat betreft de samenwerking.

3.3.3. Documentenanalyse: de websites

De websites van de organisaties van hulpverleners zijn geanalyseerd, om te achterhalen wat er op strategisch niveau is beschreven in de missie en visie over samenwerking met andere organisaties in het sociale domein. Het gebruik van verschillende databronnen, wat in de wetenschap als ‘triangulatie’ wordt aangeduid, vergroot eveneens de validiteit van dit onderzoek Tabel (6 en 9). De documenten van de websites zijn opgenomen in Bijlage (2)

In document SAMENWERKEN IN DE ZORG VOOR JEUGD (pagina 29-35)