• No results found

Kwalitatief onderzoek naar onrechtmatig verblijvende vreemdelingen

In document Jong en illegaal in Nederland (pagina 41-54)

Hoofdstuk 2 Methodologische verantwoording

2.1 Kwalitatief onderzoek naar onrechtmatig verblijvende vreemdelingen

We hebben met 118 jongeren gesproken die tot de doelgroep van dit onderzoek gerekend kunnen worden. De vraag die hier beantwoord zal worden is hoe we tot deze jongeren toe-gang hebben gekregen, hoe de interviews verliepen en welke vormen van selectiviteit met de werving samengingen. Is het mogelijk gebleken voldoende vertrouwen bij deze jongeren te winnen, hoe verliepen de gesprekken met hen en waren er onderwerpen waar de jongeren niet over wilden praten? Hoe betrouwbaar is de informatie uit de gesprekken met de (voorma-lige) amv’s en wat zeggen de gesprekken met deze 118 jongeren over de grotere groep (voormalige) alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in Nederland verblijven?

De activiteiten van het onderzoeksteam

Kwalitatief onderzoek naar onrechtmatig in Nederland verblijvende jonge vreemdelingen die er alle belang bij hebben om uit zicht van de overheid te blijven, is per definitie geen eenvou-dige opgave. Zeker als voor dit veldwerk een relatief kort tijdsbestek van zes maanden is in-gepland met als streven om gedurende deze periode ongeveer honderd (voormalige) amv’s te spreken over hun leven in Nederland en hun toekomstverwachtingen. Een dergelijk onder-zoek is alleen mogelijk met een groot team van veldwerkers die de taal spreken van de be-langrijkste herkomstlanden van de amv’s. Om dit te realiseren hebben we onderzoeksassis-tenten gerekruteerd met bij voorkeur enige kwalitatieve onderzoekservaring, die bovendien in

42 termen van leeftijd, culturele achtergrond en taal zo dicht mogelijk bij de onderzoeksgroep stonden. De achterliggende gedachte is dat een veldwerker met deze kenmerken gemakke-lijker een vertrouwensband met de (voormalige) amv’s kan opbouwen (cf. Zaitch, Mortelmans en Decorte 2009). Een bijkomend voordeel is dat deze onderzoeksassistenten toegang heb-ben tot de betreffende etnische gemeenschappen en wellicht ook tot de onrechtmatig verblij-vende jongeren uit die gemeenschappen.

De onderzoeksassistenten zijn gevonden aan de universitaire masteropleidingen crimino-logie in Rotterdam en Amsterdam. Uiteindelijk hebben elf onderzoeksassistenten woonachtig in Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Tilburg aan het project meegewerkt. Vier van hen hebben op incidentele basis een bijdrage geleverd aan het interviewen van jongeren. De an-deren hebben intensief en gedurende de verschillende fasen van het veldwerk aan het pro-ject meegewerkt. Ze hebben geholpen bij het leggen van contacten met instanties die van belang zouden kunnen zijn voor het bereiken van de doelgroep en bij het interviewen van de jongeren en de vertegenwoordigers van instanties. Tijdens de analysefase hebben ze op ons verzoek kerngegevens in SPSS aangeleverd over de respondenten die zij zelf hebben geïn-terviewd. De onderzoeksassistenten hebben evenals de auteurs van dit rapport een onder-zoeksdagboek bijgehouden. Om het onderzoek gestructureerd en op één lijn te houden, is er tijdens de periode van het veldwerk tot september 2009 wekelijks vergaderd om de voortgang van het onderzoek, de bevindingen en de moeilijkheden tijdens het veldwerk te bespreken.

De werving van de (voormalige) amv’s heeft plaatsgevonden via twee trajecten. In de eer-ste plaats zijn verschillende respondenten geworven via de eigen sociale netwerken van de onderzoeksassistenten. In de tweede plaats zijn we bij respondenten terecht gekomen via contacten met vertegenwoordigers van organisaties, instellingen en particulieren die de doel-groep opvangen, begeleiden of andere vormen van ondersteuning bieden. In aanvulling op deze twee strategieën hebben we - waar mogelijk onafhankelijk van de (hulp)organisaties - geprobeerd om met respondenten in contact te komen op specifieke locaties of tijdens eve-nementen waar ook (voormalige) amv’s verwacht konden worden.

Werven van (voormalige) amv’s via persoonlijke netwerken

Twaalf respondenten zijn via het persoonlijke netwerk van de onderzoekers benaderd. Het rekruteren van respondenten uit het eigen netwerk verliep traag en moeizaam. Vaak liepen veelbelovende contacten op niets uit omdat de potentiële respondent niet aan één van de geformuleerde criteria bleek te voldoen. In andere gevallen was de veldwerker wel succesvol, maar verliep de werving moeizaam. De zoektocht van Mo naar onrechtmatig verblijvende Chinese jongeren via haar persoonlijke contacten kan hier als illustratie dienen. In haar dag-boeknotities wijst ze op het belang van beleefdheid, wederkerigheid en geduld:

43 “Met de Chinese kennissen van mijn familie ga ik meer op een indirecte manier aan de slag. Het moet altijd om meer gaan dan alleen over het onderzoek. Veel vragen naar hoe het met de familie gaat, vragen naar hoe het gaat met de stand van zaken in iemands leven. Je hoort aan het einde ook altijd de groeten te doen aan zijn of haar ouders en familie. Als ik met mijn familie en hun kennissen ga eten en binnenkom, dan hoor ik iedereen die ouder is - dus hoger in ‘rang’ - met naam te groeten, […] Ook al zijn ze niet echt familie van mij. Slechts ‘hallo’ zeggen, zou onbeleefd zijn. Deze be-leefdheden kunnen door de bestaande onderlinge banden bij de meeste contacten nooit helemaal weggelaten worden. De gouden regel is: Ik ben ook de dochter van…. Hoe ik mij gedraag, bepaalt ook hoe zij er uit komen te zien. Mensen zullen mij ook helpen omdat zij een goede verstandhouding met mijn ouders hebben. Ik zal nooit aan iemand kunnen vragen waarom alles zo lang duurt, ook niet op een indirecte manier. Ik zal mezelf verontschuldigen bij hen, ook al is de andere partij degene die in gebreke blijft. Ik mag ook niet te gehaast doen, want ik mag anderen niet ‘irriteren’. Ik kan ie-mand echt niet meer dan één keer per week benaderen.”

De volhardende houding van deze onderzoeksassistent heeft uiteindelijk geleid tot enkele succesvolle interviews met illegaal verblijvende Chinese jongeren die onafhankelijk van hulp-organisaties in Nederland verblijven. Ook hebben we via deze methode een beperkt aantal (voormalige) amv’s uit Pakistan en Nigeria kunnen werven. In veel andere gevallen liepen pogingen van de veldwerkers op niets uit.

De moeizame werving via de persoonlijke netwerken kwam enigszins als een verrassing. In eerder onderzoek onder illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen bleken etnische bindingen en bekendheid binnen en met specifieke etnische groepen juist van groot belang om in contact te komen met ‘illegalen’ (cf. Staring 2001, Engbersen et al. 2002). De omstan-digheid dat in het huidige onderzoek deze route naar potentiële respondenten moeizaam ver-liep, kan op verschillende manieren geduid worden. Het zou wellicht kunnen betekenen dat er minder amv’s in Nederland verblijven dan veelal wordt verondersteld. Het zou er ook op kun-nen wijzen dat de (voormalige) amv’s relatief geïsoleerd van hun eigen etnische groep in Ne-derland verblijven en er weinig contacten bestaan tussen de amv’s en hun landgenoten.

Voormalige amv’s werven via hulporganisaties

Een tweede strategie die we vanaf het begin van het veldwerk hebben ingezet is het werven van potentiële respondenten via (hulp)organisaties en instellingen die met amv’s van doen hebben. We hebben op voorhand een lijst van zestig organisaties samengesteld.26 Deze or-ganisaties hebben we een brief gestuurd met het verzoek om een interview over de proble-matiek van (voormalige) amv's (bijlage 2). Deze brieven zijn begin februari 2009 verstuurd en de daaropvolgende weken hebben twee leden van het onderzoeksteam telefonisch afspraken gemaakt. Bij de keuze voor de te benaderen organisaties hebben we de nadruk gelegd op kerkelijke en particuliere opvang en minder op overheidsgerelateerde opvangorganisaties. De

26

44 organisaties hebben we bovendien zoveel mogelijk verspreid over Nederland geselecteerd, om zo een mogelijke geografische bias te voorkomen. Dit betekent dat we ons niet alleen op stedelijk Nederland in de Randstad (Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam) hebben gericht, maar ook organisaties in Groningen en Friesland hebben benaderd, alsook instanties in Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel. Zes brieven werden als onbestelbaar gere-tourneerd omdat de adressen niet bleken te kloppen of omdat de organisaties niet meer be-stonden. In één geval kregen we een geopende brief retour met de opmerking dat de organi-satie niet wenste mee te werken aan dergelijk onderzoek. Uiteindelijk hebben we vertegen-woordigers van 41 (hulp)organisaties geïnterviewd. De organisaties kunnen in drie categorie-en wordcategorie-en ingedeeld, namelijk de (semi) overheidsinstellingcategorie-en categorie-en organisaties die belast zijn met de reguliere opvang van amv’s, de particuliere organisaties die (mede) betrokken zijn bij de opvang van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen en, tot slot, de zelforganisaties.

In de eerste plaats hebben we contact gezocht met acht (semi) overheidsinstellingen, die onder meer belast zijn met de reguliere opvang van amv’s. Eén van de overheidsinstellingen is detentiecentrum De Maasberg in Overloon, waar we twee groepsleiders en het hoofd van de amv-afdeling hebben geïnterviewd. Verder hebben we nog professionals geïnterviewd die werkzaam zijn bij de GGD, Mentrum, de Medische Opvang Asielzoekers en de vreemdelin-genpolitie. Ook hebben we gesproken met vertegenwoordigers van uiteenlopende onafhan-kelijke organisaties, zoals de Zuidwester en Nidos.

In de tweede plaats hebben we gesproken met vertegenwoordigers van 29 particuliere (hulp)organisaties, die variëren in de doelgroep, mate van professionaliteit en de hulp die ze bieden. Onder de particuliere hulporganisaties bevinden zich lokale, kleinschalige (kerkelijke) organisaties die vooral op vrijwilligers draaien, maar ook landelijk opererende organisaties zoals INLIA (Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven ten behoeve van Asielzoekers), Samah (Stichting Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers Humanitas) en Vluchtelingenwerk. INLIA is een stichting ten behoeve van asielzoekers in nood die onder meer lokale opvangor-ganisaties en gemeenten adviseert over noodopvangvoorzieningen voor dakloze vreemdelin-gen. Samah, die per december 2009 is opgeheven, definieerde zichzelf als de landelijke be-langenorganisatie voor jonge asielzoekers in de leeftijd van vijftien tot vijfentwintig jaar. Deze organisatie werkte veel samen met hulporganisaties op landelijk niveau en begeleidde daarbij ook zelf jongeren, zowel in Nederland als bij hun terugkeer in het land van herkomst. Veruit het grootste deel van deze particuliere organisaties ondersteunt uitgeprocedeerde asielzoe-kers en onrechtmatig verblijvende vreemdelingen door onder voorwaarden geld, maaltijden, goederen of huisvesting aan te bieden. Deze organisaties werken veelal lokaal voor uitgepro-cedeerde asielzoekers die in de gemeente of regio verblijven. Andere particuliere hulporgani-saties werken ook landelijk, bijvoorbeeld door het aangaan van samenwerkingsverbanden met lokale (hulp)organisaties. Vreemdelingen die een beroep op ondersteuning doen maar

45 van buiten de stad of regio zijn, worden terug verwezen naar hun woonplaats. Naast noodop-vang bieden deze organisaties soms ook juridische steun en begeleiding op het gebied van medische zorg en/of onderwijs. Deze organisaties worden gefinancierd via fondsenwerving, donaties van kerken en/of individuen. Sommige organisaties zijn betrokken bij het grootstede-lijk overleg of de Werkgroep Perspectief Asielzoekers (WPA overleg gemeente Amsterdam) waardoor ze in aanmerking komen voor gemeentelijke subsidiestromen, andere organisaties hebben contacten binnen een ministerie waar ze financiering van ontvangen. Sommige lokale hulporganisaties draaien geheel op vrijwilligers, de grotere landelijk opererende (hulp)organisaties hebben zowel betaalde krachten als vrijwilligers in dienst.

In de derde plaats hebben we vier zelforganisaties benaderd. Deze zelforganisaties zijn opgericht voor en door een bepaalde migrantengroep. Zo zijn er Chinese organisaties die tot doel hebben om problemen in de Chinese gemeenschap aan te pakken en diverse Afrikaan-se organisaties gericht op het werk in de AfrikaanAfrikaan-se diaspora.

Organisaties, respons en selectiviteit

De meeste organisaties waren bereid ons te woord te staan over hun werk in relatie tot de problematiek van (voormalige) amv’s. Waar relevant hebben we de informatie uit deze ge-sprekken in deze rapportage opgenomen. Aan het eind van het gesprek informeerde de in-terviewer meestal naar de mogelijkheden om via de organisatie (voormalige) amv’s te bena-deren voor een gesprek. Soms gebeurde dit op voorspraak van de geïnterviewde medewer-ker en soms kregen we de mogelijkheid aangereikt om zelf potentiële respondenten aan te spreken op momenten dat er bijvoorbeeld een spreekuur was of er ‘leefgeld’ werd verstrekt aan de (voormalige) amv. Van de veertig organisaties waar we een professional hebben ge-ïnterviewd, hebben uiteindelijk zestien organisaties potentiële respondenten aangedragen voor deelname aan het onderzoek.

Het voordragen van respondenten door medewerkers heeft als mogelijk nadeel dat de meest interessante, zielige, uitzonderlijke of in het oog springende alleenstaande minderjari-ge vreemdelinminderjari-gen zouden worden minderjari-geselecteerd. Een consequentie zou kunnen zijn dat het leed en het uitzonderlijke in deze verhalen tot een oneigenlijke uitvergroting zou kunnen lei-den. Het beeld en de kennis van de (voormalige) alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich wel enigszins kunnen redden en een onopvallender bestaan in de illegaliteit leiden zou hierdoor ten onrechte naar de achtergrond kunnen raken. Om deze selectieve weergave van de werkelijkheid zoveel mogelijk te vermijden, probeerden we dan ook waar mogelijk si-tuaties te creëren waarbij we potentiële respondenten zelf konden aanspreken om te vragen of ze wilden participeren aan het onderzoek. Dit betekende dan ook dat we zoveel mogelijk respondenten hebben geworven tijdens maaltijdverstrekkingen, tijdens inloopuren en spreek-uren van instanties, tijdens feesten en andere informele bijeenkomsten en tijdens

manifesta-46 ties. Een bijkomend voordeel is dat in dergelijke situaties onderzoekers ook kunnen observe-ren wat er zich afspeelt, waardoor eventueel nieuwe inzichten verkregen kunnen worden.

De door ons gehanteerde werkwijze bracht met zich mee dat we met enige regelmaat tij-dens het interview geconfronteerd werden met een vreemdeling die niet aan de criteria vol-deed. Zodoende hebben we uiteindelijk 37 respondenten geïnterviewd die niet in de doel-groep van dit onderzoek pasten. Vaak omdat de respondenten te oud waren op het moment van het interview of omdat zij zich niet als amv in Nederland hadden gevestigd. Het proble-matische onderscheid tussen jongeren en ouderen (of tussen de amv’s en de 18+ voormalige asielzoekers) in het onderzoeksveld had verschillende redenen. Zo werd de leeftijdsgrens van 25 jaar die we in dit onderzoek hebben gehanteerd, in het onderzoeksveld niet als zoda-nig beleefd. Hulpverleners spraken bijvoorbeeld over jongeren, ex-ama’s, oudere jongeren of ‘echte jonkies’ maar hadden - bij vluchtelingen boven de achttien jaar - geen duidelijk scherpomlijnd idee van leeftijd of leeftijdsgrenzen. Het is de problematiek van het onrechtma-tige verblijf in Nederland waar deze organisaties mee bezig zijn en niet zozeer de precieze leeftijd van de jongvolwassenen. Niet alleen voor de hulporganisaties was de leeftijd minder relevant, ook voor de (voormalige) amv’s speelt leeftijd op het moment van meerderjarig wor-den geen belangrijke rol meer. De amv’s die met onbekende bestemming uit de opvang ver-trekken participeren in dezelfde ondersteunende netwerken als de oudere (voormalige) asiel-zoekers of onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland. Zij komen elkaar bij zelfde hulporganisaties en instanties tegen, wonen soms bij elkaar in huis of werken op de-zelfde arbeidsplekken.

In de tweede plaats werden we vaak met de leeftijd geconfronteerd op een moment dat er geen weg terug was zonder ongeschreven regels van fatsoen te schenden, gezichtverlies te lijden of het vertrouwen van respondenten of tussenpersonen te schaden. Het interview was soms al gaande (“hij leek toch zo jong”), de contactpersoon had al een afspraak voor ons ge-regeld en de ‘oudere jongere’ had zijn reis al gemaakt en verwachtte ook een interview. Om dergelijke redenen hebben we deze interviews toch door laten gaan. Het interview afblazen zou onbeleefd zijn en indachtig de frustraties van veel respondenten zou ons dat wellicht ook kansloos maken bij potentiële nieuwe respondenten in deze omgeving.

Niet alle vertegenwoordigers van organisaties of hulpinstanties waren bereid of in staat om mogelijke respondenten uit de doelgroep van (voormalige) amv’s aan te dragen. Uiteindelijk hebben 24 organisaties om uiteenlopende redenen geen potentiële respondenten aangereikt. Relatief vaak gaven organisaties te kennen dat ze geen contacten (meer) hadden met voor-malige amv’s, bijvoorbeeld omdat zij niet langer meer tot hun doelgroep behoorden (bijvoor-beeld Vluchtelingenwerk) of omdat de omvang van de groep (voormalige) amv’s na het

Ge-47 neraal Pardon sterk was afgenomen.27 Een beperkt aantal organisaties zag niet in hoe het onderzoek de (voormalige) amv’s ten goede zou komen en/of meende dat dit onderzoek bij de (voormalige) amv’s directe psychische schade zou kunnen veroorzaken door het oprake-len van gevoelige thema’s zoals traumatische ervaringen in het herkomstland. Uiteindelijk hebben we 72 van de 118 respondenten kunnen rekruteren via voorspraak van opvangorga-nisaties of door aanwezig te zijn bij gelegenheden georganiseerd door orgaopvangorga-nisaties, bijvoor-beeld uitbetaalmomenten of maaltijdverstrekkingen.

In het licht van de kenmerkende onrechtmatige status van de (voormalige) amv’s is het samenstellen van een representatieve onderzoeksgroep onmogelijk (cf. Kleemans, Korf en Staring 2008). De wervingsmethoden kunnen er bovendien toe leiden dat specifieke groepen (voormalige) amv’s oververtegenwoordigd zijn in de onderzoeksgroep en andere amv’s juist ondervertegenwoordigd. Zo zijn we met veel respondenten in aanraking gekomen via hulpor-ganisaties. Het is dan ook denkbaar dat de (voormalige) amv’s die niet of nauwelijks contac-ten met hulporganisaties onderhouden in het onderzoek zijn ondervertegenwoordigd. Het is mogelijk dat (voormalige) amv’s die gedwongen werkzaam zijn in de prostitutie of andere ar-beidssectoren, door hun werkgevers dermate goed van (opvang)organisaties worden afge-schermd dat zij onderbelicht zijn gebleven in het onderzoek. Ook is het denkbaar dat (voor-malige) amv’s die er dankzij arbeid of criminaliteit in slagen om onafhankelijk van hulporgani-saties een bestaan op te bouwen onderbelicht zijn in het onderzoek. Dergelijke beperkingen en vormen van selectiviteit zijn echter inherent aan dit soort onderzoek.

Wel hebben we getracht het risico op selectiviteit zoveel mogelijk te beperken door met verschillende onderzoekers onafhankelijk van elkaar respondenten te werven, deze werving ook geografisch te spreiden en respondenten bovendien via verschillende netwerken en or-ganisaties te rekruteren. De brede inzet van werving via verschillende sociale netwerken en organisaties heeft geresulteerd in een grote mate van diversiteit onder de respondenten in termen van achtergronden, herkomstlanden, leeftijd en woonlocaties in Nederland. Op ver-schillende momenten in de veldwerkperiode bleken diverse netwerken in elkaar over te lo-pen. Zo interviewde één van de onderzoeksassistenten een respondent via een organisatie en werd op een later moment dezelfde respondent opnieuw voorgedragen door een andere organisatie. In een ander geval werd aan het begin van de veldwerkperiode één van de res-pondenten via een organisatie geïnterviewd en kwam de interviewer hem aan het einde van de veldwerkperiode weer tegen tijdens een publieke bijeenkomst georganiseerd door een andere organisatie. Ook bleek tijdens sommige interviews uit opmerkingen van respondenten

27 Eén opvangorganisatie in Overijssel had zichzelf net opgeheven omdat de vraag naar opvang na het Generaal Pardon zo sterk was afgenomen dat men van mening was dat men geen bestaansredenen meer had.

48 dat zij personen kenden die wij op een eerder moment hadden gesproken, bijvoorbeeld via andere hulporganisaties of omdat het vrienden of familieleden waren. Zo bleek dat we onaf-hankelijk van elkaar twee broers, die elkaar uit het oog waren verloren, hadden geïnterviewd.

De interviews met (voormalige) amv’s

Veruit de meeste interviews met de (voormalige) amv’s zijn in het Nederlands (n=70) en in mindere mate in het Engels of in een combinatie van Nederlands/Engels gevoerd (n=26). In het algemeen sprak vooral de groep (voormalige) amv’s die al geruime tijd in Nederland woont goed Nederlands. De gesprekken met de Afghaanse jongeren zijn door Farsi en Phastoe sprekende onderzoeksassistenten gevoerd. In totaal is er bij negen interviews ge-bruik gemaakt van een tolk. Het ging hierbij vooral om interviews met jongeren uit Somalië en Arabischsprekende landen zoals Irak. De duur van de interviews lag tussen de één en twee

In document Jong en illegaal in Nederland (pagina 41-54)