• No results found

Kuyper, kleine luyden en kunst

In document VU Research Portal (pagina 33-61)

Rijnsdorp is noch als literator, noch als volksopvoeder te begrijpen zonder kennis van de diepgaande invloed en geestelijke vorming, die dr. Abraham Kuyper (1837-1920) op hem heeft uitgeoefend. Zijn hele leven zou hij als neocalvinist de gereformeerde beginselen niet alleen aanhangen en uitdragen, maar op het ‘levensterrein van de kunst’ ook tot verdere uitbouw en ontwikkeling brengen. Met een ongekend grote behoefte aan kennis en algemene ontwikkeling groeide Rijnsdorp te Rotterdam-Delfshaven op in een godsdienstig en sociaal besloten milieu, dat hem thuis, op school en in de kerk geestelijk omringde. Een veilig en kloppend leefklimaat, gekleurd door zowel de Afscheiding als de Doleantie, en gestempeld door de alom aanwezige theologie en cultuurbeschouwing van Kuyper. Tegelijkertijd vormde dit Kuyperianum op het levensterrein van de kunst voor de opkomende literator Rijnsdorp steeds meer een ‘steen des aanstoots’, die zijn levensopdracht - als geroepen volksopvoeder met een dubbele cultuurtaak op zowel artistiek als pedagogisch terrein - een eigen, onomkeerbare dynamiek verleende.

2.1 Leider en volgeling

Als zoon van een ‘vleeschhouwer’ behoorde Kees Rijnsdorp tot de Kuyperiaanse kleine luyden: kleine middenstanders, lagere ambtenaren, ambachtslui, arbeiders en boeren, die trouw waren gebleven aan de aloude belijdenis. Een ‘arm en ellendig’ volk, dat als ‘culturele achterhoede’ de aansluiting met de moderne tijdgeest verloor en grotendeels buiten de eigentijdse cultuur kwam te staan.126 Van dit orthodox-protestantse volksdeel was Kuyper, de ‘klokkenist der kleine luyden’, aan het eind van de negentiende eeuw de onbetwiste leider geworden.

Onder deze sociaal-economisch en cultureel onterfden, die - zoals Rijnsdorps grootvader J.E. Rijnsdorp Sr. te Delfshaven - tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw binnen de

Nederlandse Hervormde Kerk hardnekkig vast bleven houden aan de ‘oude waarheid’, lag zijn

werkterrein. In ‘kerk, staat en maatschappij’ vormden de gereformeerden een achtergestelde groep. De kerk preekte de moderne theologie, de liberalen domineerden vanaf 1848 de politiek en cultuur, en de calvinistische kleine luyden waren tot ‘tweederangs burgers’ gedegradeerd die gemobiliseerd moesten worden.127 Volgens Rijnsdorp bespeelde Kuyper ‘als een kunstenaar het klavier van de volksconsciëntie’.128 Aan het emancipatieproces van het gereformeerde volk gaf hij, als geestelijk leidsman en ‘vormer van een volksdeel’,129 met visie, overtuiging en daadkracht leiding,130 nadat eerder mr. Guillaume Groen van Prinsterer in zijn strijd tegen Ongeloof en Revolutie in kerk en staat het Evangelie had gepredikt. Met zijn charisma en oratorisch talent was de ‘geboren agitator’ Kuyper tevens een begenadigd organisator: ‘Hij zag het doel en koos met grote trefzekerheid zijn middelen’,131 gericht op een nationaal reveil door een herleving en verjonging van het calvinisme.132

126 J. Hendriks, De emancipatie van de Gereformeerden, 240. Als voornaamste kenmerken van de eerste fase van de gereformeerde emancipatie: bewustwording en agitatie, noemde Hendriks: ‘betrekkelijk vage doelen; hooggespannen verwachtingen; pogingen de doelen te bereiken met behulp van welwillende leden van de dominant en door middel van protest; betrekkelijk zwakke interne en externe organisatie; zeer positief zelfbeeld. Deze fase loopt uit op ontgoocheling’. Ibidem, 239.

127 A. Kuyper hekelde in dit verband in De Standaard van 30 september 1891 het onderscheid dat de liberalen maakten tussen de ‘fatsoenlijke klasse’ en ‘het volk’, waarbij hij opmerkte: ‘Een revolutionaire staatsman, die het contact met dat volk nalaat, laat zich als Samson door Delila de haardos en daarmee het geheim van zijn kracht afsnijden.’ Geciteerd door H. Algra, Het wonder van de negentiende eeuw, 304.

128 C. Rijnsdorp, ‘Over kunst in het algemeen’, in: Aan de driesprong van kunst, wetenschap en religie, 31.

129 G.J. Schutte, ‘Abraham Kuyper - vormer van een volksdeel’, in: C. Augustijn, Abraham Kuyper. Zijn volksdeel, zijn invloed, 9.

130 Bij het rooms-katholieke en socialistische volksdeel heerste eveneens een vergelijkbare emancipatiedrang. Een drievoudig emancipatiestreven, dat aan het begin van de twintigste eeuw de basis vormde van de verzuilde Nederlandse samenleving.

131 A.Th. van Deursen, Een hoeksteen in het verzuild bestel. De Vrije Universiteit 1880-2005, 19. 132 H. Algra, Het wonder van de negentiende eeuw, 304.

Uit Kuypers boeken en geschriften die Rijnsdorp tijdens zijn J.V.-jaren ijverig had bestudeerd, wist hij dat Nederland voor Christus moest worden gewonnen, ‘of liever: onder de heerschappij van Christus worden gebracht’.133 Een neutrale samenleving bestond niet voor Kuyper: de ‘ere Gods’ moest op alle levensterreinen, van kerk, staat en maatschappij tot onderwijs, kunst en wetenschap doorklinken. Organisatie, vorming, scholing en opvoeding van het gereformeerde volksdeel was geboden voor deze reformatie van het volksleven. Aan de protestantse pers, het kerkelijk verenigingsleven en het maatschappelijk middenveld kende Kuyper belangrijke taken en functies toe. Daarbij maakte hij dankbaar gebruik van de verworvenheden van de liberale democratie, zoals vrijheid van vergadering, drukpers en onderwijs. In zijn streven naar herkerstening van de Nederlandse samenleving en cultuur, hechtte hij eveneens grote waarde aan het publiekelijk belijden van Gods Naam.

Kuyper, die als predikant na zijn bekering het calvinisme in zijn religieuze, staatkundige en culturele betekenis had ontdekt, wilde het verstarde calvinisme hervormen door ‘het levende beginsel ervan opnieuw tot gelding te brengen in de samenleving, in de overtuiging dat het niet alleen de kerk, maar de gehele natie opnieuw zou kunnen bezielen’.134 Het oude calvinisme, dat hij als ‘splinterig gewirwar van confessioneele bekrompenheid’ omschreef, wilde hij opheffen ‘tot den hogen rang van een principieel zelfstandig stelsel’.135 In zijn cultuurarbeid sloot Kuyper nauw aan op de cultuurbeschouwing van de Frans-Zwitserse jurist en theoloog Johannes Calvijn (1509-1564), de naamgever van het calvinisme: ‘Ik ben niet origineel, ik doe niets dan copiëeren. Wat ik op theologisch, kerkrechtelijk en staatkundig gebied beoog is niets dan zuivere copie te leveren van wat Calvijn en zijn school beoogde.’136 Wat hij echter met zijn ideeënrijkdom en verbeeldingskracht op geniale wijze uitdacht, was beslist geen kopiëren. Kuyper zag en voelde haarscherp aan, dat het aloude calvinisme een actuele boodschap had voor de moderne cultuur. Hij had ‘de diepere toon uit het nationale leven’ - dat zijn levenswerk zou bepalen - gehoord en aangegrepen.137 ‘Doctor Kuyper’ gebruikte de theologie van Johannes Calvijn, die in zijn denken nauw verwant was aan Augustinus, als fundament voor het ontwikkelen van een eigentijdse calvinistische levens- en wereldbeschouwing, die gegrondvest was op Gods openbaring in de Schrift en aansloot op de actuele vragen en behoeften van zijn tijd.

In dr. A. Kuyper met ‘zijn veldheersmentaliteit’ zag Rijnsdorp al jong ‘de levenswekker, aanspoorder, horizon-ontsluiter voor werk op allerlei gebied’. Zijn betekenis bestond in de eerste plaats in ‘het taken toewijzen en zelf leren ontdekken’, vervolgens in ‘het leren organiseren van alle krachten’, die nodig waren om die taken uit te kunnen voeren en tot slot in ‘het voortdurend enthousiasme inpompen om bij de arbeid geestdriftig te blijven’.138 In de tweede fase van het emancipatiestreven onder de kleine luyden werden nieuwe doeleinden geformuleerd op verschillende ‘conflictterreinen’, zoals kerk, school, politiek, wetenschap, en ‘sociale actie’.139 Om de gereformeerden ‘voldoende zelfgevoel te geven tegen het overmachtig liberalisme, dat ook op cultureel gebied het monopolie hield, spoot hij hun het Calvinistisch bewustzijn in, dat tegenover “ongodist” en ‘libertijn” met fierheid leerde spreken van “wij Calvinisten”’.140

133 C. Rijnsdorp, ‘Terugblikkend op Kuyper’, ongepubliceerde lezing, circa 1975.

134 G. Harinck, Abraham Kuyper. Het Calvinisme. Zes Stone-lezingen in oktober 1898 te Princeton (N.J.) gehouden, 8. 135 A. Kuyper, ‘Het Calvinisme en de Toekomst’, zesde lezing, opgenomen in: Het Calvinisme, 156.

136 S.J. Ridderbos, De theologische cultuurbeschouwing van Abraham Kuyper, 315. Ridderbos ontleende het citaat aan Kuypers werk: Bedoeld, noch gezegd, 1885, 46.

137 H. Algra, Het wonder van de negentiende eeuw, 304. 138 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 44.

139 J. Hendriks, De emancipatie van de Gereformeerden, 239. Als voornaamste kenmerken van deze tweede emancipatiefase: organisatie en confrontatie, noemde Hendriks: ‘scherp geformuleerde doeleinden; realistischer verwachtingen; pogingen de doelen te bereiken door organisatie van gelijkgezinden en door middel van

machtsvorming; sterke interne integratie en zeer zwakke externe integratie; extreem positief zelfbeeld’. Vervolgens concludeerde hij: ‘Het geheel leidt tot het bereiken van (een deel) der doelen.’

140 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 47. Daarbij constateerde Rijnsdorp haarscherp: ‘waarmee die overbelasting van woorden als “wij” en “ons”, die zich later heeft gewroken, in “onze” kringen een aanvang nam’.

Rijnsdorp herinnerde zich uit zijn jeugdjaren de dominante invloed van ‘Abraham de Geweldige’,141 niet alleen op de kleine luyden maar op het gehele calvinistische volksdeel dat onder zijn bezielende leiding uit het diensthuis van de heersende liberale politiek en cultuur was geleid. ‘Kuyper was hun “van God gegeven leider”, ze dronken zijn redevoeringen in, verslonden al wat hij schreef met huid en haar; ze deden wat hij wilde en dat uit eigen ontwaakte aandrift, in een lévende discipline en met een enthousiasme dat in de diepste religieuze gevoelens wortelde.’142 Hij vulde deze beleving aan met de plastische karakterisering: ‘Nergens was een epigonen-schaar, die als uitleggers, toepassers, sergeants-majoor instructeur, populariseerders en zo voort optraden, meer op zijn plaats en nuttiger dan hier. Zo leerden “onze mensen” theologische, politieke en sociale vertogen lezen, leerden ze na-denken, zich in (immers principieel vrijwel opgeloste) vraagstukken verdiepen, debatteren, organiseren.’ Tegelijk plaatste Rijnsdorp een kritische kanttekening bij Kuypers overheersende invloed op de calvinistische volksgroep, die ‘in het eerste enthousiasme van zijn religieus, politiek en sociaal ontwaken’ volgens hem ‘veel te doelbewust ingeschakeld en geïmponeerd door de machtige stem van de leider, dan dat het niets anders kon doen dan volgeling en echo zijn’.143

Tegen de imitatiedrang die Kuypers optreden bij veel van zijn navolgers opriep, had Rijnsdorp al van jongs af aan een intuïtieve weerzin, die zich later zou uitbreiden tegen elke vorm van nadoenerij: ‘Want wat die eigenaardigheden bij Kuyper deed bewonderen, althans genieten, maakt ze bij zijn naäpers ongenietbaar: zijn genialiteit is juist ’t onnavolgbare in hem.’144 De doorwerking van Kuypers bezielend en strategisch leiderschap op het gereformeerde volksdeel vatte de neocalvinist Rijnsdorp vanuit zijn persoonlijke ervaring in een terugblik pregnant samen:

Organisatie op Christelijke grondslag zat ons in het bloed; we hadden idealisme, expansiedrang, energie, een grote dorst naar algemene kennis; we waren in vele gevallen de eerste geestelijke werkers van ons geslacht, dat weinig meer had gekund dan lezen, schrijven en rekenen, maar dat kerken, scholen en gestichten had gebouwd, kapitalen bijeengebracht, zendingsterreinen geopend en kranten gesticht.145

Voor dit bloeiende Kuyperianum, waarvan Kuyper zowel de architect als onbetwiste leider was, had hij zijn volgelingen niet alleen een alomvattende theologische cultuurbeschouwing gegeven. Hij had hen in zijn persarbeid zowel leren onderscheiden als principieel te denken. Als vernuft strateeg in kerk, staat en maatschappij bood hij zijn volgelingen in de strijd om de eer van God tevens een drievoudige ‘geestelijke wapenuitrusting’ aan: de algemene genadeleer of gemeene gratie, de

antithese en de soevereiniteit in eigen kring. Met dit neocalvinistisch instrumentarium konden zij hun

geloof in leer en leven zowel principieel als praktisch vormgeven en uitdragen.

In Kuypers theologie vormt ‘de soevereiniteit Gods’ het fundamentele leerstuk. ‘Als Heer van de schepping heeft God zijn wil en wet aan alle schepselen opgelegd. Heel de menselijke werkelijkheid rust op die goddelijke scheppingsorde. Haar te kennen en te gehoorzamen is de roeping van al Gods creaturen.’146 Naast de ‘particuliere genade’, het leerstuk dat God het geloof in de mens wekt en waartoe het handelen van de kerk zich beperkt, onderscheidde Kuyper voor de mensheid in relatie tot kerk, staat en maatschappij het centrale geloofsartikel van de ‘algemene genadeleer’. Hierin vatte hij Gods verbondenheid met mens en wereld samen: ondanks de zondeval rust vanuit het Noachitisch verbond de schepping in Gods bewarende hand.147 De vergeving en goedgunstigheid van God gold eveneens voor mensen die geen lid waren van ‘de

141 Typering door de karikaturist Albert Hahn Sr. van dr. Abraham Kuyper uit 1904.

142 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 47. Rond 1920 begon de derde fase in het emancipatieproces van de gereformeerden:

bereikte doelen, die zou doorlopen tot circa 1950, met als belangrijkste kenmerken: ‘verminderd elan; “angst” voor

desintegratie van de groep die kan leiden tot verdere vergroting van de interne integratie en verkleining van de externe integratie’. J. Hendriks, De emancipatie van de Gereformeerden, 239-240, 244.

143 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 48.

144 C. Rijnsdorp, ‘Theologische en letterkundige optiek’, Ter Zijde, 104. 145 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 80

146 A.Th. van Deursen, Een hoeksteen in het verzuild bestel, 17-18.

ware Kerk’. Op basis van Kuypers ‘gemeene gratie’-leer konden zijn volgelingen een open en ondernemende houding innemen ten opzichte van de seculiere wereld, die immers ook Gods wereld was. Jan en Annie Romein omschreven Kuypers algemene genadeleer plastisch als ‘het ventiel waardoor Kuyper verse lucht in zijn volk pompte’.148

Met zijn filosofisch geënte en politiek gemunte - aan Hegel ontleende - idee van de ‘antithese’, met voorliefde in gereformeerde kring kortweg geduid als ‘de a.’,149 benadrukte Kuyper de tegenstelling op geloofsbasis tussen christenen enerzijds en heidenen, de ‘paganisten’, anderzijds.150 Deze constructie, die in de jaren van de verzuiling ook op theologisch, kerkelijk, sociaal en cultureel gebied te pas en te onpas werd toegepast, markeerde volgens Rijnsdorp ‘de principiële en onoverbrugbare kloof tussen gelovigen en ongelovigen’.151 Conform het devies van Groen van Prinsterer: ‘In ons isolement ligt onze kracht’, bood Kuypers tweede geloofsdoctrine zijn volgelingen zowel de theologische als maatschappelijke legitimatie zich als confessionele bevolkingsgroep op alle levensterreinen af te zonderen, met onder meer de schoolstrijd en verzuiling tot gevolg.

Het principe van de ‘soevereiniteit in eigen kring’ vormde Kuypers derde kernbegrip. Bood de gemeene gratie de theologische legitimatie voor het ontplooien van maatschappelijke activiteiten op alle levensgebieden, en rechtvaardigde de antithese de oprichting van eigen instellingen en organisaties op ‘gereformeerden grondslag’, de idee van de soevereiniteit in eigen kring bepaalde als theologisch gefundeerd organisatieprincipe dat alle ‘terreinen des levens’ zelfstandige ‘levenskringen’ vormden. Deze sociale structuren, zoals kerk, staat, onderwijs en gezin, kenden als maatschappelijke organisatievormen een eigen onafhankelijk gezag: ze waren ‘soeverein in eigen kring’. Als autonome levenskringen konden ze niet onder de verantwoordelijkheid van een andere kring staan of vallen: ‘Elk levensgebied heeft de voor dit gebied gestelde grenzen te eerbiedigen.’152 De autonomie en variëteit van deze levenskringen was volgens Abraham Kuyper verordineerd in de scheppingsleer, waardoor de levenskringen principieel een eigen zelfstandigheid hadden verkregen tot eer van God.153

Vanuit dit ‘herleefd calvinisme’ brak Kuyper met de traditie van het Réveil, de internationale geestelijke opwekkingsbeweging in de eerste helft van de negentiende eeuw. In 1872 richtte hij het antirevolutionaire dagblad De Standaard op, de spreekbuis van de politieke bewustwording van de calvinistische kleine luyden, waarin hij als hoofdredacteur tot aan zijn dood in 1920 via het hoofdredactioneel commentaar krachtig leiding gaf aan ontwikkelingen in kerk en samenleving,154 zoals hij dit eveneens deed in het kerkelijk weekblad De Heraut.155 In 1879 richtte

148 Jan en Annie Romein, Erflaters van onze beschaving, 755. Geciteerd door J. Hendriks, De emancipatie van de

Gereformeerden, 176.

149 C.A. van Peursen, ‘Antithese’, in: Christelijke Encyclopedie, 1956, deel I, 38.

150 Als reactie op de dialectiek en het historisch materialisme van Karl Marx met zijn these van de klassenstrijd, plaatste Kuyper vanuit een weloverwogen politieke strategie zijn antithese, dat niet de tegenstelling tussen maatschappelijke klassen, maar juist de tegenstelling tussen christelijke en seculiere krachten in de samenleving de politieke tegenstelling vormde. Op grond van deze antithese bracht Kuyper een nieuwe sociale ordening tot stand en wist hij christelijke arbeiders, middenstanders en werkgevers in een antirevolutionaire partij te verenigen, tegenover liberalen enerzijds en de socialisten met hun emancipatie van de arbeidersklasse anderzijds.

151 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 106.

152 A. Kuyper, ‘Het Calvinisme en de Kunst’, vijfde lezing, in: Het Calvinisme, 137. De citaten zijn ontleend aan de tweede druk, die in 1925 bij uitgeverij J.H. Kok te Kampen verscheen.

153 In de zogenaamde Wijsbegeerte der Wetsidee heeft de VU-filosoof prof. dr. H. Dooyeweerd, samen met zijn zwager prof. dr. D.H.Th. Vollenhove, de opvattingen van Kuyper over ‘soevereiniteit in eigen kring’ verder uitgewerkt in een calvinistische wijsbegeerte voor de gereformeerde wetenschapsbeoefening. Rijnsdorp paste de ‘W.d.W.’ met het principe van ‘wetskringen’ in theoretische en praktische zin toe in zowel zijn denken en werk over christelijke literatuur als in zijn kunst- en cultuurbeschouwing.

154 Over de persarbeid van Kuyper schreef Rijnsdorp in 1931: ‘Kuyper heeft de aandacht van de fraaie, àl te fraaie letteren op politiek en journalistiek geleid en met zijn persoonlijke stijlgaven tot op de huidige dag ’t grootste deel der Chr. dagbladen opgescheept met een a.r. jargon, dat iemand op den duur revolutionair zou maken.’ C. Rijnsdorp, ‘Theologische en letterkundige optiek’, Ter Zijde, 104.

Kuyper de eerste politieke partij van Nederland op, de Anti-Revolutionaire Partij (A.R.P.), waarvan hij decennialang leider en boegbeeld zou zijn. Antirevolutionair in zijn principieel verzet tegen de beginselen van de Franse Revolutie, waar tegenover hij de soevereiniteit van God plaatste. Via de eigen persorganen verwierf Kuyper steeds meer politieke aanhang en invloed. Een jaar later stichtte hij de Vrije Universiteit in Amsterdam als een ‘vrije corporatie’: vrij van kerk en staat. Volgens Rijnsdorp was Kuyper in 1880 met zijn ‘idee (en daad!) van een (vrije) universiteit op één centraal beginsel’ zijn tijd meer dan een halve eeuw vooruit.156 In 1886 gaf Kuyper leiding aan de

Doleantie. Hij trad met zijn volgelingen uit de Nederlandse Hervormde Kerk en vormde met het

grootste deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland (ontstaan uit de Afscheiding van 1834) in 1892 de Gereformeerde Kerken in Nederland. Van 1901 tot 1905 was hij minister-president van Nederland. Met zijn kerk, politieke partij, universiteit en pers voerde Kuyper als bezielend volksleider op verschillende fronten zijn strijd voor de emancipatie van het orthodox-protestantse volk. Hij wilde het calvinistisch volksdeel bevrijden van de liberale overheersing in kerk, school, maatschappij, en vooral op het terrein van staatskunde en politiek.157

In deze gereformeerde wereld van ‘mannenbroeders’, vol geestdrift, bezieling en actie op kerkelijk, politiek en maatschappelijk gebied - met uitzondering van het levensterrein van de kunst - groeide Kees Rijnsdorp op. Over het culturele klimaat uit zijn jeugdjaren herinnerde hij zich: ‘Men kan niet zeggen dat onze kerken cultuurloos waren. Via de bijbel, commentaren, preken, meditaties, artikelen, drongen elementen van algemene cultuur in onze kringen door. Maar het was duidelijk een sub-cultuur. Dat wil zeggen: ze leefde binnen de betrekkelijk nauwe gezichtskring van de eigen groep, die gestempeld was door een piëtistisch getinte vrees voor de wereld.’158 De neocalvinistische opvattingen van Kuyper over historie, religie, staatskunde, wetenschap, kunst en toekomst - de onderwerpen van zijn Stone lectures - maakte Rijnsdorp zich als toegewijde en loyale volgeling tot geestelijk eigendom, met name tijdens zijn Delfshavense J.V.-jaren. Monumentale en architecturale denkbeelden, die op zijn geestelijke vorming en persoonlijke ontwikkeling grote invloed zouden uitoefenden en bovendien van grote betekenis werden voor zijn denken over volk en kunst.

2.2 In en niet van de wereld

Het calvinistisch volksdeel had in zijn emancipatieproces in Kuyper de beschikking over een charismatisch leider, die in staat was ‘de groepering te organiseren, de in kiem aanwezige normen en waarden te formuleren, de doeleinden te omschrijven en het moreel van de groep hoog op te voeren’.159 Kuypers alomvattende levens- en wereldbeschouwing, vanuit de historie toegespitst op religie, staatskunde, wetenschap, kunst en toekomst, was ontstaan uit ‘één zucht’ die zijn leven

In document VU Research Portal (pagina 33-61)