• No results found

Eldert Holier

In document VU Research Portal (pagina 121-157)

Wie Rijnsdorp als volksopvoeder tot cultuur wil verstaan, kan Eldert Holier niet ongelezen laten. Een allegorisch verhaal uit 1938, dat zowel de literaire verbeelding van zijn christelijk-nationaal cultuurideaal als zijn volksopvoedkundige missie en visie belichaamt: een ‘roman van het cultuurleven’.671 Het boek, waarin Kuypers esthetiek helder resoneert, vormde voor hem de metaforische blauwdruk van zijn volksopvoedkundige strategie en fungeerde tevens als literaire opmaat tot zijn actieprogram van culturele volksopvoeding. Hoe ‘achterlijk’ de gereformeerden volgens Rijnsdorp waren op literair-cultureel gebied blijkt uit zijn ‘letterkundige catechismus’, met name bij de toepassing en nabetrachting. In zijn roman paste hij de volksopvoedende principes van zijn praktijktheorie consequent toe, waarmee hij aan zijn strategie, tactiek en programma een nieuwe dimensie toevoegde. Zijn literaire verbeeldingspraktijk bleek echter grotendeels haaks te staan op de inerte, doperse levenspraktijk van het calvinistisch volksdeel op kunstgebied. Het wanbegrip, dat tot Rijnsdorps diepe teleurstelling in de waardering van zijn ‘cultuur-fantasie’ doorklonk bij publiek en pers, spreekt boekdelen.672 In een terugblik op de ontvangst van zijn beide vooroorlogse romans constateerde hij berustend: ‘Koningskinderen heeft succes gehad; aan

Eldert Holier is geen recht gedaan.’673 5.1 Strategie: program als roman

In het Geschenk bij de Boekenweek 1932 zinspeelde Rijnsdorp terloops op de opvolger van zijn romandebuut Koningskinderen uit 1930: ‘Ik zou graag een werk willen geven, dat, nationaal gezien, loskomt uit het kader van de traditioneele gezins-roman en, Christelijk gezien, de “apologetiek” durft loslaten om de apologetiek te hervinden.’ 674 Het thema van Eldert Holier werd: ‘cultuur met of zonder Christus?’.675 P.J. Risseeuw had eerder in zijn auteursportret van Rijnsdorp in

Christelijke Schrijvers van dezen tijd uit 1930 gemeld: ‘Een tweede roman is in bewerking. Rijnsdorp’s

ideaal is het geven van epiek in grooteren omvang, die voor het volk niet ontoegankelijk is.’676

In dit voor het gereformeerde volksdeel ‘niet ontoegankelijk’ geschreven verhaal van

Eldert Holier kregen Rijnsdorps literair-esthetische en cultuurpedagogische uitgangspunten een

concrete uitwerking in programmatische verhaallijnen. De roman situeerde hij tegen het decor van het nog ongeschonden Rotterdam met zijn oude vooroorlogse buurten, straten, pleinen en het Park aan de Maas.677 In deze ‘cultuurfantasie’, waarin het vraagstuk van volk en kunst een gedramatiseerde vorm aannam, heeft Rijnsdorp tussen 1931 en 1938 zijn ziel en zaligheid gelegd.678 Verwijzend naar de leus van de socialisten uit zijn jeugdjaren: ‘De kunst aan het volk’, vatte Rijnsdorp in 1974 achtergrond en motief van zijn roman kernachtig samen:

Er was dus een kunst in het bezit van de liberale burgerij, maar evengoed als op een goed salaris, had de arbeider recht op het kennen en waarderen van kunstschatten: kunst aan het volk. Ik heb indertijd in mijn jonge jaren eens een opstel geschreven ‘Het volk aan de kunst’. Ik vond het veel belangrijker wanneer het zo zou kunnen zijn, dat alle creatieve krachten die schuilen in het gewone volk - en dat doen ze - om die

671 C. Rijnsdorp, ‘Hedendaagse Protestantse letterkunde’, in: Geschenk 1935, 161. 672 Zie hiervoor verderop in dit hoofdstuk, paragraaf 5.4: ‘Zóó’n boek in ònze kring!’. 673 D. v.d. Stoep, ‘In gesprek met Kees Rijnsdorp’, in: Ontmoeting, jrg. 5, nr. 1, oktober 1950, 12. 674 ‘C. Rijnsdorp’, in: Geschenk bij de Boekenweek 1932, 119-120.

675 Aanbiedingsbrief van C. Rijnsdorp bij het manuscript van Eldert Holier aan uitgeverij Bosch & Keuning, d.d. 2 mei 1938.

676 P.J. Risseeuw, Christelijke Schrijvers van dezen tijd, 214.

677 ‘Het had hier geönweerd, de lucht was schoongewaaid, een paars stapelwolk rustte op de torens van de stad. De Maas was van gehamerd zilver. Dit was Rotterdam. Hij haalde diep adem. Hier lag zijn werk, zijn taak.’ C. Rijnsdorp,

Eldert Holier, II, 29.

678 Dit gold evenzeer voor de vormgever Karel Hoekendijk, die naast de tekening voor de stofomslag van het boek ook het ontwerp voor de boekband verzorgde.

langs creatieve weg tot uitdrukking te brengen. Dat heb ik geprobeerd te doen door een roman te schrijven,

Eldert Holier.679

Voor het realiseren van zijn positief, nationaal cultuurideaal: een samenleving waarin het volk aan de kunst (toe)komt, gebruikte Rijnsdorp - in aanvulling op zijn essays, voordrachtstukken, radiowerk, cursussen en lezingenpraktijk - tactisch en doelgericht de roman als literaire drager van volksopvoedkundige boodschap. Daarbij streefde hij een tweeledige doelstelling na: het kweken van cultuurbesef en het bevorderen van culturele werkzaamheid. Vanuit het Kuyperiaanse cultuurmandaat legitimeerde hij zijn letterkundig en volksopvoedend optreden met een dubbele opdracht: artistiek en pedagogisch; in deze dubbelrol kon hij de literator en volksopvoeder in hem op organische wijze met elkaar verbinden, ‘want de schrijver treedt niet op met een welomschreven, controleerbaar program van actie’.680 Een volksopvoeder met een hogere cultuurtaak daarentegen wel.

5.2 Kuyper en Eldert Holier

Diverse keren legde Rijnsdorp expliciet een relatie tussen zijn neocalvinistisch geïnspireerde cultuurideaal van ‘het volk aan de kunst’ en Eldert Holier als literair vehikel van zijn strategie en program van culturele volksopvoeding. De eerste keer deed hij dit tijdens het diepgravende interview dat H. Burger, de kunst- en letterenredacteur van De Standaard, hem in het najaar van 1935 afnam in de serie ‘Gesprekken met Kunstenaars’ voor het antirevolutionaire dagblad.681 In het vraaggesprek had Rijnsdorp beredeneerd, dat in de kunstopvoeding van het volk het zwaartepunt van het geven moest worden verlegd naar het roepen tot kunst: ‘Hoe dat kan gebeuren en wat er dan alzoo voor den dag kan komen … dat vormt juist meê een onderwerp van den roman, waaraan ik bezig ben.’ Over de tactiek om zijn cultuurvisie voor het volk verstaanbaar te maken, verklaarde Rijnsdorp in 1938: ‘En nu heb ik daar de fictie voor gebruikt, dat men al fantaseerende plotseling een nieuwe muziek- en kunstbeoefening ontdekte. Is die fictie zóó ver van de werkelijkheid verwijderd?’682 In het verlengde van deze vraag merkte hij in 1952 over het essay ‘Het volk aan de kunst’ in dit verband op: ‘Wat ik in dat artikel als ideaal zag, heb ik mij als werkelijkheid gedroomd in mijn roman “Eldert Holier”, waarin inderdaad het volk aan de kunst (toe)komt.’683 De laatste keer dat de inmiddels hoogbejaarde Rijnsdorp zijn strategie en program van culturele volksopvoeding in relatie bracht tot Eldert Holier, vond in 1974 plaats. In het jubileumboek van de N.C.R.V., waarin hij de programma’s van de vijftigjarige radiovereniging behandelde, schreef hij in een terugblik op de Jong-Protestantse letterkundigen en hun literaire halfuurtjes voor de christelijke radio-oproep: ‘Uit die tijd stamt een lezing - niet voor de radio - van mijzelf onder de titel ‘Het volk aan de kunst’ (thema ook van mijn roman Eldert Holier, Baarn 1938), omkering van de ook in socialistische kringen sinds het eeuwbegin levende leus: ‘De kunst aan het volk’.’684

Als dramatische uitwerking van zijn praktijktheorie over volk, kunst en cultuur hanteerde Rijnsdorps in zijn tweede roman het onderwerp bezieling als verbindend thema,685 een in

679 Jan Pieter Visser, ‘Mijn leven heeft een kalme pols’, T.V.-portret gewijd aan dr. C. Rijnsdorp, 16 september 1974. 680 C. Rijnsdorp, ‘Theologische en letterkundige optiek’, Ter Zijde, 106.

681 H. Burger, ‘C. Rijnsdorp over: Het volk aan de Kunst’, deel I, in: De Standaard, 13 november 1935 en ‘C. Rijnsdorp over: Het volk aan de Kunst’, deel II, in: De Standaard, 14 november 1935. In Eldert Holier, V, 62-63, keert dit interview met Rijnsdorp in verbeelde vorm terug. ‘Toen een verslaggever van een dagblad, dat onder het hoofd “Geestelijke Stromingen” een reeks vraaggesprekken afdrukte, Holier om inlichtingen vroeg, legde deze de nadruk op geschooldheid, ontwikkeling, oefening en op het planmatige van hun werk.’

682 C. Rijnsdorp, ‘Wat is mijn bedoeling met Eldert Holier?’, in: De Standaard (Boekennummer), 18 november 1938. 683 C. Rijnsdorp, In drie etappen, 132.

684 C. Rijnsdorp, ‘De programma’s’, in: H. Algra, C. Rijnsdorp en B. van Kaam (red.), Vrij en gebonden; 50 jaar NCRV, 62.

685 Voor Rijnsdorps was deze bezieling als inspiratiebron en drijfveer de vrucht van het geloof waaraan hij twee zijden onderscheidde: ‘Hoe kan ik mij bezieling denken zonder de werking van Gods geest? Elke vorm van bezieling is

christelijk-letterkundige kring ongebruikelijke thematiek. Zijn allegorische cultuurroman week in veel opzichten af van de bekeringsroman Koningskinderen uit 1930. Aan Piet Risseeuw schreef hij hierover: ‘’t Wordt tijd dat ik die Koningskinderen vergeet en ’t publiek mij; tot ik een volgend maal kom met een dunner, maar sterker boek, waarin een beetje ellende, een beetje geloof, een beetje geduld en een beetje levensheerlijkheid moge zitten.’686 In het kunstenaarsverhaal Eldert

Holier uitte Rijnsdorp eveneens kritiek op de voortdurende bezinning bij de Jong-Protestantse

auteurs op wezen en aard van christelijke kunst; in de woorden van Ries Kruzeman, een van de hoofdpersonages in de roman: ‘Die grote cultuurvraag, waarover ze in christelijke kringen zo hebben zitten pietepeuteren, is hier in beginsel opgelost.’687

In Eldert Holier bouwde Rijnsdorp nadrukkelijk voort op de theologisch-esthetische opvattingen van Abraham Kuyper. Met name aan de volgende kernpassages uit Kuypers vijfde

Stone-lezing gaf Rijnsdorp een literaire vertolking:

Erkent ge daarentegen, dat de wereld eerst schoon was, door de vloek ontredderd wierd, maar eens door de eindcatastrophe in een heerlijkheid zal ingaan, die nog hooger staat dan het oorspronkelijke paradijsschoon, dan heeft de kunst de mystieke taak, om door het heimwee naar het verloren schoon tot de vooruitgenieting der komende heerlijkheid op te klimmen.688

Vervolgens had Kuyper beklemtoond: ‘Wel nu, dit laatste is metterdaad de Calvinistische belijdenis’, waarbij hij vanuit de Schrift formuleerde dat de kunst niets anders kon zijn ‘dan een gave van den Heilige Geest’ aan de mensheid, ‘om ons in en achter het ingezonken leven een rijken, heerlijken achtergrond te doen ontdekken’, met als ultieme functie:

Staande bij den bouwval van de eens zoo wonderschoone schepping, toont dan de kunst ons én de lijnen van het oorspronkelijk bestek, én wat de Opperste Kunstenaar en Bouwmeester ons eenmaal nieuw uit dien bouwval zal scheppen.689

Vanuit deze calvinistische (kunst)belijdenis bracht Rijnsdorp in Eldert Holier een literaire synthese aan tussen Kuypers veelzijdige cultuurwerk en zijn eigen denkbeelden over de culturele opvoeding en esthetische vorming van het calvinistisch volksdeel. ‘Maar dit wordt een opnieuw ontdekken van Kuyper, een veelszins opnieuw interpreteeren van zijn grondgedachten’,690

realiseerde hij zich. Zijn creatieve heil zocht hij daarbij niet in ‘beschouwingen, die stijf staan van citaten ter adstructie van belezenheid en beginseltrouw’, maar ‘in een óók intuïtief tasten naar de kern’ van Kuypers bedoeling. Kunst betekende voor Rijnsdorp zowel een legitiem aards doel in zichzelf, als een middel tot de eer van Gods in de voorafschaduwing van ‘een realiteit, waarin eens alle gevolg van zonde en volk zal overwonnen zijn’.691

Rijnsdorp was drieënveertig jaar oud toen hij in maart 1938 zijn tweede roman voltooide. Met Eldert Holier wilde hij een ‘grote roman’ geven: ‘Wie naar invloeden zoekt, kan hier indirecte

waaien van die Geest, in godsdienst, wetenschap en kunst. Maar, dit is het huiveringwekkende, God laat dit toe dat er soms een leugenachtige bezieling bij mensen vaardig wordt.’ C. Rijnsdorp, lezing over eigen werk (circa 1943). 686 Brief van C. Rijnsdorp aan P.J. Risseeuw, d.d. 2 februari 1931.

687 C. Rijnsdorp, Eldert Holier, VII, 75.

688 A. Kuyper, ‘Het Calvinisme en de Kunst’, vijfde lezing, opgenomen in: Het Calvinisme, 140.

689 Ibidem. Dit ‘bouwen’, naar analogie van Gods bouwen in de schepping, vormde in Rijnsdorps tactiek en methode als cultuurbouwer een belangrijk aspect van zijn neocalvinistische cultuurstrategie. De basis vormde het werk van de christen-kunstenaars uit de literaire, muzikale en plastische kunsten: ‘Wat we in eerste instantie beoordelen zijn werkstukken. Alle materiaal, dat ons voor onze bouw geschikt voorkomt, kan een plaats vinden.’ Over het bouwen zelf in het perspectief van groei schreef hij vervolgens: ‘Zoo God ons groei wil schenken: echte groeikracht drukt de belemmering weg. Daarom zien we onze arbeid liever als een bouwen (wie ziet op het détail, spreekt van bouwen; eerst wie het geheel overziet, gewaagt van groei) dan als een strijden. Alleen wie, recht of links, mocht twijfelen aan deze overjarige, deze “todesernste Liebe”, zal ons, als ’t God belieft, tot de tanden gewapend vinden.’ C. Rijnsdorp, ‘Aan de lezer’, concepttekst ter inleiding van het nieuwe kunsttijdschrift Kunst en Leven uit 1937.

690 C. Rijnsdorp, ‘Litteratuur en christelijke volksopvoeding’, Ter Zijde, 161.

inspiratie van Nietzsche en Ortega y Gasset vinden.’692 De essayist Kees Ouboter kenschetste het kunstzinnige klimaat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog als een periode, waarin ‘de strijd omtrent de verhouding tussen christendom en cultuur in volle, theoretische, felheid werd gevoerd, in een klimaat van ijlheid en eenzaamheid, met de donderkoppen van de komende nazi-oorlog aan de kim’.693 Over Eldert Holier schreef Ouboter vervolgens:

Rijnsdorp heeft in die tijd van zwaar geladen onwezenlijkheid, een poging tot dichterlijke concretisering gedaan. Als Calvinist wetend van de antithese, die speurend in vlees en bloed, in zichzelf en niet in anderen die zich in schapen en bokken scheiden, heeft hij zijn meest strijdbare, meest lyrische, meest bewogen boek geschreven.

5.3 ‘Kort Begrip’ van Eldert Holier

Van jongs af aan vertrouwd met de literaire vorm van de bijbelse gelijkenissen kende Rijnsdorp de zeggingskracht van de parabel op het eenvoudige kerkvolk. Het verhaal als drager van een religieus of didactisch idee, waarbij in de interpretatie ervan de toepassing zich openbaart in een herkenbare boodschap of verstaanbare moraal. Met Eldert Holier volgde de volksopvoeder Rijnsdorp in zijn kwaliteit als schrijver hetzelfde literaire procedé van de allegorie met twee bewuste betekenisniveaus om zijn idee van een christelijke cultuurideaal ‘in den vorm van een uitvoerige gelijkenis’ te vertolken.694 In een lezing, uitgesproken op 14 november 1936 voor de Christelijk-Letterkundige Kring Den Haag, sprak Rijnsdorp over zijn nog niet voltooide tweede roman.695 ‘Mijn boek speelt zich niet af in de werkelijkheid, zooals die nu is, maar in een werkelijkheid, die mogelijk is, in een van de talloos vele werkelijkheden. Het zweeft zoo’n beetje op manshoogte boven onze werkelijkheid. Men zou het dus deels een fantastische roman kunnen noemen.’ Volgens hem zou in de gedurfde, fantastische roman een ‘gezonde werkelijkheidskern’ aanwezig moeten zijn, waarbij hij de dialectiek van Hegel en Marx transponeerde naar de literatuur: ‘De werkelijkheid vormt de onderbouw,696 de fantasie de bovenbouw.’697

De beoogde overeenkomst tussen allegorisch romanverhaal en concrete toepassing werd door het volk en vooral door zijn leidsmannen niet of nauwelijks begrepen. Publiek en pers liepen vast op de eerste laag van het (te) literair opgetuigde verhaal, waarbij aan de toepassing van Rijnsdorps artistiek-theologische parabel - een enkele lezer of criticus niet te na gesproken - grotendeels voorbij werd gegaan. Aan een ‘discursief betoog’ over zijn volksopvoedende culturele

692 G. Puchinger, ‘Dr. C. Rijnsdorp’, in: Christen en kunst, 202. In dit interview uit 1969 gaf Rijnsdorp tevens aan: ‘Over dit boek was Jaap Das [Eldert Holier] beter te spreken; hij vond het althans een proefschrift waard. Ik keek vreemd op toen bij hem het woord “estheticisme” viel, maar nu geef ik hem volkomen gelijk. Wie mijn dromen en idealen uit mijn esthetische periode wil leren kennen, kan hier terecht.’

693 Kees Ouboter, ‘C. Rijnsdorp, 70 jaar’, in: Ontmoeting, jrg. 17, nr. 12, september 1964, 364. 694 H. Burger, ‘C. Rijnsdorp over: Het volk aan de Kunst’, deel I, in: De Standaard, 13 november 1935. 695 De Brug, jrg.4, nr. 4, september 1937, 7.

696 In zijn lezing van 14 november 1936 voor de Christelijk-Letterkundige Kring Den Haag stelde Rijnsdorp, tegenover de opvatting van de massapsychologie, waarin de ‘menigte redelijk beneden de enkelingen staat’, het wonder van de gemeenschap der heiligen: ‘dat de enkeling, die in dit verband is opgenomen, niet daalt, maar stijgt.’ In De Brug noteerde de redacteur: ‘Als regel staat een gemeenschap lager dan de individuen die met elkander deze gemeenschap uitmaken. Alleen in de gemeenschap der heiligen stijgt de enkeling.’ Rijnsdorp noemde dit thema: ‘het wonder van de gemeenschap der heiligen’, de onderbouw van zijn boek. ‘De duivel die dit alles nabootst, ‘der Affe Gottes’ volgens Luthersch woord, wil ook deze gemeenschap en dit stijgen nabootsen.’

697 In zijn typologie van ‘fantastische romans’, die in zijn ogen doorgaans ‘toekomstromans’ waren, onderscheidde Rijnsdorp vier types, 1. het technisch-wetenschappelijke type: De reis naar de maan van Jules Verne; 2. het sociaal-utopische type: In de dagen der komeet van H.G. Wells; 3. het theologisch-dogmatische type: De God der Wereld van James Benson, en als laatste: 4. het artistiek-theologische type, waarmee Rijnsdorp zijn eigen Eldert Holier typeerde. Elke type had zijn eigen kenmerkende onder- en bovenbouw. Hij hield vervolgens zijn gehoor voor: ‘Wanneer ik nu na deze namen genoemd te hebben mij wend tot mijn eigen werk, wilt U dan wel van me aannemen, dat ik niet bedoel te zeggen: je hebt Jules Verne en je hebt Wells en je hebt Benson, maar nu heb je nog een zekere meneer Rijnsdorp. Het gaat me niet om namen, maar om typen en ik kan ’t ook niet helpen, dat onze jonge Chr. literatuur nog geen fantastische roman heeft voorgebracht.’

denkbeelden heeft Rijnsdorp na de teleurstellende ontvangst van Eldert Holier in de protestantse periodieke pers zich niet meer gewaagd, op zijn oratio pro domo in De Standaard na.698

5.3.1 Korte les over Rijnsdorps Letterkundige Catechismus

Rijnsdorp maakte in zijn literaire praktijk dankbaar gebruik van de in kerkelijk-didactische kring overbekende theologische uitgave: Kort Begrip. Daarmee doelde hij op de voor het volk vereenvoudigde en beknopte weergave van de Heidelbergse Catechismus, met zijn methodiek van vraag en antwoord.699 Hij hanteerde deze geloofsmethodiek als metafoor voor de behandeling van zijn cultuurleerstuk. Rijnsdorp projecteerde - vrij gewaagd, want profaan in gereformeerde kring - het beeld van het ‘Kort Begrip’ vergelijkenderwijs op zijn ‘letterkundige catechismus’ voor de verspreiding van zijn evangelie tot cultuur. In een lezing uit 1937 voor de Nederlandse Christen

Vrouwenbond zei hij over dit nog ongeschreven volksboek:700 ‘Ik behandel dus vanavond een afdeeling van de ongeschreven, Christelijk-letterkundige catechismus en wel bepaaldelijk dat gedeelte waarboven staat … Van de dankbaarheid misschien? Nu ja, de geheele Chr. letterkundige catechismus valt onder het stuk van de dankbaarheid. Neen, een belangrijke afdeeling, waarboven geschreven staat: “Van de waarheid”. Daar wordt ongeveer als volgt gevraagd en geantwoord.’ (…)

1. Mag men wel een gebeurtenis verzinnen en vertellen, die niet werkelijk zich zóó heeft toegedragen?701 2. Mag dus de verteller van de hem omringende werkelijkheid een vrij gebruik maken?702

3. Wat is de zin van die vertellende, scheppende fantasie? Wat heeft zulk veranderen en toebereiden voor zin?703

Rijnsdorp besloot zijn lezing met de slotvraag: ‘Hoe dan met de Christelijke strekking? Mogen we dan nu niet meer naar waarheid vragen?’ Hij antwoordde conform het ‘vraag en antwoord’-format van de Heidelbergse Catechimus: ‘Ja zeker, maar naar de aard van de kunst. We vragen hier naar

698 C. Rijnsdorp, ‘Wat is mijn bedoeling met Eldert Holier?’, in: De Standaard (Boekennummer), 18 november 1938. 699 In 1611 voltooide ds. Hermanus Faukelius (Herman Faukeel) zijn ‘Kort Begrip’ van de Heidelberger Catechismus, die in 1563 door Zacherias Ursinus Casper Olevianus was opgesteld. De H.C. kent een opbouw in drie geloofsstukken: ellende, verlossing en dankbaarheid. Kort Begrip werkt deze driedeling in vraag en antwoord verder uit: 1. Van des menschen ellendigheid, 2. Van de verlossing, en 3. Van de dankbaarheid, die als reformatorische leerstukken respectievelijk in Zondag 1-4, Zondag 5-31 en Zondag 32-52 een theologisch-dogmatische uitwerking krijgen. Rijnsdorp voegde als kunstenaar aan deze trits als vierde leerstuk toe: ‘Van de waarheid’.

In document VU Research Portal (pagina 121-157)