• No results found

Het terrein de Bieze (Kroondomeinen Het Loo) in 2007 Weergegeven zijn de poeltjes, het ven (rechts) en het bekalkte inzijggebied (boven, stippellijnen) 1 = poeltjes met veenmossen en/of knolrus

(Juncus bulbosus). 2 = poeltjes met knolrus en veenmossen, maar ook met plantensoorten van zachte wateren. 3 = dominantie van duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius) en/of vlottende bies (Eleogiton fluitans)

Tabel 4.7: Aanwezigheid van plantensoorten van zeer zwak gebufferde wateren in de poeltjes van de Bieze. zuur = alleen veenmos en/of knolrus aanwezig. weinig = poeltjes met knolrus en veenmos, maar ook met plantensoorten van zachte wateren, veel = dominantie van duizendknoopfonteinkruid en/of vlottende bies

Zuur Weinig Veel Zuur Weinig Veel

Aantal Aantal Aantal % % %

1994 17 33 5 31 60 9 1995 22 31 4 39 54 7 2003 17 20 10 30 35 18 2007 26 15 13 48 28 24

Padvindersven

Het Padvindersven is een klein ven wat ingeklemd ligt tussen bos en heidevelden. Het ven is in 1990 geschoond (tien tot twintig cm opgehoopt organisch materiaal verwijderd). Vervolgens heeft er drie jaar lang bekalking plaatsgevonden (tweehonderd kg kalk per hectare per jaar). De bodem van het ven bestaat uit zand. In het ven is op de bodem waterveenmos dominant aanwezig (tabel 4.8). Plaatselijk komt in het zuidoostelijke gedeelte veel knolrus en oeverkruid voor. Op de zuidoost oever zijn ondermeer kleine zonnedauw, veelstengelige waterbies en twee soorten snavelbies waargenomen, maar beenbreek (Narthecium ossifragum) lijkt hier verdwenen. Uit het ven is witbloemige waterranonkel (Ranunculus ololeucos) verdwenen. Het aandeel oeverkruid in het ven is in de afgelopen 4 jaar toegenomen. Gezien het feit dat er een dominante verzuringsvegetatie aanwezig is en dat de pH erg laag is, is deze toename spectaculair te noemen.

Tabel 4.8: Vegetatie (% bedekking waterlaag) van het bekalkte, niet opgeschoonde Munven en van het opgeschoonde, licht bekalkte Padvindersven in 2007

naam Munven Padvindersven

pH 4.65 4.42 soort Agrostis canina 8 Hydrocotyle vulgaris 15 Juncus bulbosus 22 15 Littorella uniflora 15 Scirpus fluitans 1 Sphagnum cuspidatum 40 60 Sphagnum denticulatum 3

4.3.d Fauna van bekalkte vennen

Ten tijde van het faunaonderzoek in het bekalkte Munven (ook bekend als Ven bij Schaijk) domineerden veenmossen en knolrus in de waterlaag. Dit heeft geleid tot een toename van enkele libellen (Leucorrhinia dubia en Sympetrum danae) en de schaatsenrijder Gerris odontogaster. De soortenrijkdom is in dit ven afgenomen, maar de aantallen venkarakteristieke soorten zijn iets groter dan in onbeheerde vennen. Dit zijn wel allemaal algemene soorten, de bedreigde soorten ontbreken.

Wat betreft libellenfauna onderscheiden bekalkte vennen zich nauwelijks van andere beheerde en onbeheerde vennen (tabel 5.12). Wel opvallend is de het voorkomen van de noordse winterjuffer (Sympecma paedisca) in de Schapedobbe. Waarschijnlijk is deze afkomstig uit de Lindevallei.

4.3.e Samenvatting baggeren en bekalken

Door middel van bekalking kan de oorspronkelijke buffering van een ven worden hersteld. Hierbij kunnen zich verschillende moeilijkheden voordoen, te weten:

- De kalk lost onvoldoende op

- Bij herverzuring wordt alle kalk omgezet in kooldioxide

- Plaatselijk ontstaan te sterk gebufferde omstandigheden, waardoor eutrofiering op kan treden.

In een verzuurde waterlaag lost de kalk volledig op wanneer er gewerkt wordt met poederkalk. Hierdoor ontstaan er te sterk gebufferde omstandigheden en treedt er versnelde afbraak van organisch materiaal op. Dit komt tot uiting in de productie en het oplossen van grote hoeveelheden

humuszuren in het water. Op de langere termijn blijkt deze interne eutrofiering echter van tijdelijke aard. De eenmalige bekalking van het Scherpven heeft ook na 15 jaar nog een merkbaar positief effect op de buffering in de waterlaag. Ook heeft zich een vegetatie van zeer zwak gebufferde vennen ontwikkeld. Wel moet hierbij de kanttekening worden gemaakt dat het gaat om een regelmatig droogvallend ven. In bekalkte Noorse meren, die nooit droogvallen, vond na bekalking een explosieve groei van knolrus plaats, gevolgd door ineenstorting van de knolrusvegetatie op het moment dat de kalk in de bodem was uitgeput en dus geen kooldioxide meer kon naleveren. In deze meren heeft geen herstel van de vegetatie plaatsgevonden; de meerbodem is nu bedekt met een laag afgestorven knolrus. In het Scherpven is tot dusverre nauwelijks sprake van ophoping van organisch materiaal, waarschijnlijk dankzij het regelmatig droogvallen.

Bekalken van het inzijggebied heeft allereerst een positief effect op het verzuurde inzijggebied zelf. Soorten van iets gebufferde natte heide en heischrale graslanden reageren duidelijk positief. Ook na 11 jaar is de basenverzadiging in de bekalkte bodems duidelijk hoger dan in de niet bekalkte delen. Wanneer slechts een klein deel van het inzijggebied kan worden bekalkt, zoals in de Schapedobbe, treedt in het ven toch weer herverzuring op. Het bekalken van inzijggebieden is dus vooral effectief wanneer het grootste deel van het inzijggebied kan worden bekalkt. Ook bekalking van het inzijggebied lijkt de mineralisatie in het ven aan te jagen. Dit is niet direct meetbaar, maar in de Schapedobbe zijn diverse kiezelwieren gevonden die duiden op een versnelde afbraak.

4.4. Baggeren en waterinlaat

Bij het herstel van vermeste en verzuurde vennen ligt het voor de hand om zowel maatregelen tegen vermesting als tegen verzuring te nemen. Aansluitend op de historische manier van buffering is voor een aantal vennen gekozen voor de inlaat van gebufferd, voedselarm oppervlaktewater. Helaas is dit tegenwoordig een schaars goed in Nederland. Op een aantal plekken is daarom gekozen voor het oppompen van water uit de ondergrond, zoals bij de Keyenhurk, de Bergvennen, de Oisterwijkse vennen en het Groot Meer bij Ossendrecht. Alleen bij het Beuven is gebruik gemaakt van voorgezuiverd oppervlaktewater. Het Groot Meer en het Beuven waren voor herstel niet verzuurd, omdat er nog voortdurend gebufferd, voedselrijk water werd ingelaten. Omdat ze na isolatie wel verzuringsgevoelig zouden worden, zijn hier toch maatregelen tegen verzuring genomen.

4.4.a Water-en bodemkwaliteit

Het inlaten van gebufferd, voedselarm water in combinatie met het verwijderen van slib en plaggen van oevers was op de korte termijn de meest succesvolle combinatie van herstelmaatregelen in verzuurde vennen. De vennen bereikten of behielden de gewenste graad van buffering zonder dat er sprake was van duidelijke eutrofieringsverschijnselen. Plantensoorten van (zeer) zwak gebufferde wateren vestigden zich na opschonen en wisten door de goede waterkwaliteit weer grote delen van de vennen te bezetten.

Op de middellange termijn is de mate van waterinlaat duidelijk afgenomen. Zo wordt in de Keyenhurk, de Oisterwijkse vennen en het Beuven al jaren niet of nauwelijks meer gebufferd water ingelaten. Enerzijds komt dit doordat na het bereiken van de juiste mate van buffering veel minder gebufferd water nodig is dan in de fase waarin een ven uit een verzuurde situatie moet komen. Maar evenals bij de verzuurde, opgeschoonde vennen waarin geen extra maatregelen tegen verzuring zijn genomen speelt ook mee dat na enkele jaren reductieve processen in de bodem weer

een bijdrage gaan leveren aan de buffering en dat de zuurdepositie is afgenomen en dat de laatste 10 jaar gemiddeld nat zijn en er dus meer reductieprocessen optreden. In de Bergvennen is tot nu toe nog vrijwel jaarlijks water ingelaten en is ook een vrij snelle herverzuring te zien. Hier komt zuur water vanuit het inzijggebied naar het ven toe. De andere vennen kennen naast aanvoer van zuur water vermoedelijk ook enige mate van aanvoer van gebufferd grondwater.

In de Bergvennen wordt gebufferd grondwater ingelaten in het Rietven. Het zwak gebufferde water van het Rietven kan vervolgens in de winterperiode het Eilandven bereiken. Het Eilandven watert vervolgens weer af op het Pluzenven, maar het bufferende effect van het grondwater is dan inmiddels zo sterk verdund dat het niet meer meetbaar is. Het Ronde ven is ook opgeschoond, maar ontvangt geen gebufferd water. In afbeelding 4.20 is het effect van de grondwaterinlaat op de pH van de vier vennen te zien. In het Pluzenven en het Ronde ven is vooral na 1999 een spontaan herstel van verzuring zichtbaar. In het Eilandven is dit herstel iets groter, maar het verschil met de twee voorgaande vennen is zeer klein. Kennelijk is de toevoer van gebufferd water vanuit het Rietven te gering. Landschap Overijssel overweegt om de verbinding lokaal iets te verdiepen, zoadat de toevoer groter wordt. In het Rietven schommelt de pH sterk. Na grondwaterinlaat stijgt de pH naar ongeveer pH 7. De mate van herverzuring wordt na elke inlaatperiode geleidelijk minder. Na de eerste inlaat zakt de pH nog beneden pH 4,5, maar de laatste jaren zakt de pH niet meer beneden pH 5. De buffercapaciteit laat een zelfde patroon zien. Hier is nog duidelijker te zien dat buffering wordt opgebouwd en vervolgens herverzuring optreedt. Ook hier neemt de mate van herverzuring in de loop van de tijd af. Gestreefd wordt naar een buffercapaciteit van 100-200 micro-equivalent per liter. Rekening houdend met herverzuring is zeker in het begin vaak ingelaten tot een niveau van 300-400 micro-equivalent per liter (afbeelding 4.21). In 2007 is per ongeluk te veel grondwater ingelaten. Dit had vrij snel gevolgen voor het ven; isoetide waterplanten gingen achteruit, met name waterlobelia, en lokaal gingen draadwieren domineren. De relatief hoge pH en buffering van het Ronde ven in 2007 is mogelijk een gevolg van ondergrondse toestroom van water uit het volgepompte Rietven naar het Ronde ven.

3.5 4 4.5 5 5.5 6 6.5 7 7.5

Jan-90 Jan-93 Jan-96 Jan-99 Jan-02 Jan-05 Jan-08

pH

Rietven Ronde ven Eilandven Pluzenven

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN