• No results found

Beheer, successiesnelheid en vestigingskansen

Bro ekse Wielen verspreiding Littorella uniflo ra

Afbeelding 5.12: Gemiddelde veranderingen in de abundantie van zeldzame en karakteristieke ongewervelden (libellenlarven, kokerjuffers, dansmuggen, waterwantsen, watermijten en waterkevers) in

5.5 Beheer, successiesnelheid en vestigingskansen

Het doel van herstelbeheer is meestal herstel van een bepaalde levensgemeenschap met bijbehorende standplaatscondities. Zoals betoogd in de inleiding komen de levensgemeenschappen van vennen en duinplassen echter zelden allen tegelijk voor, maar volgen ze elkaar in een min of meer vaste volgorde op. Alleen wanneer na herstel ook weer een dergelijke successie optreedt, kunnen de levensgemeenschappen van vennen en duinplassen over de volle breedte worden hersteld.

De herhaalde karteringen in bijvoorbeeld de Gerritsfles laten zien dat de vegetatie van de grotere en diepere heidevennen slechts zeer langzaam verandert. Tussen 1952 en 2007 treden geen grote veranderingen op. Ook in diepe vennen die in het bos liggen, zoals het Achterste Goorven, het Diaconieven en het Staalbergven, treedt nauwelijksk verlanding op. Ondiepere wateren groeien veel sneller dicht, vooral wanneer er eutrofiering plaatsvindt. Zo is het ven de Banen in enkele tientallen jaren vrijwel geheel dichtgegroeid (Bellemakers e.a., 1993). De levensduur varieert grofweg van

enkele tientallen jaren voor kleine duinpoeltjes tot vele honderden jaren voor de grotere hoogveenvennen en oeverkruidvennen. In deze periode vindt een opeenvolging van levensgemeenschappen plaats. De soorten van deze levensgemeenschappen moeten in de korte periode ook in staat zijn om de geschikte wateren te bereiken. Voor een goed ontwikkelde successie is zowel een geschikte abiotiek nodig als een landschappelijke inbedding die migratie van soorten mogelijk maakt.

In vrijwel alle onderzochte vennen komen nog steeds soorten uit de doelvegetaties voor. Ook is in heel veel vennen nog geen sprake van ernstige slibophoping. De kleine duinpoelen op het kalkrijke zand van Voorne groeien het snelste dicht met helofyten. Het Pitje van Jan van Louis groeit in enkele jaren vrijwel dicht met riet. Door aanvullend maai- of begrazingsbeheer blijkt het echter goed mogelijk om ook in deze kleine poeltjes meer dan 15 jaar doelvegetaties te laten groeien. De hoogveenvennen in het onderzoek verlanden slechts zeer langzaam. Met de huidige verlandingssnelheid duurt het zeker nog vele tientallen jaren voordat deze vennen dichtgroeien. In de goed herstelde oeverkruidvennen vindt momenteel nog steeds uitbreiding van de isoetidenvegetatie plaats. Ook hier zal het zeker nog vele tientallen jaren duren voordat deze vegetaties worden opgevolgd door oudere successiestadia. De goed herstelde vennen met een goed vervolgbeheer zijn vrijwel allemaal duurzaam hersteld. Mogelijk benadert de successiesnelheid weer de oorspronkelijke waarde.

Aan de andere kant is er waarschijnlijk wel een verspreidingsprobleem. De plantensoorten die in 2007 zijn aangetroffen, zijn bijna allemaal soorten die voor herstel al in de zaadbank aanwezig waren. En eenmaal verdwenen soorten keren ook niet terug, bijvoorbeeld ongelijkbladig fonteinkruid in het Rietven, Voorste Goorven en Van Esschenven en waterlobelia en oeverkruid in de Steenhaarplas. Alleen gesteeld glaskroos lijkt zich de laatste jaren goed te verspreiden. Ook voor een deel van de macrofauna is verspreiding een probleem. Het gebrek aan grote, stabiele bronpopulaties en mogelijk ook aan verspreidingsmechanismen leidt er toe dat de natuurlijke migratie weliswaar niet afwezig is, maar wel te laag om de huidige successiesnelheid in vennen bij te kunnen houden.

6 Conclusies

In dit hoofdstuk worden puntsgewijs de belangrijkste effecten opgesomd van de geevalueerde herstelmaatregelen. Daarna wordt de wisselwerking met het reguliere beheer beschreven. Verder wordt aangegeven welke factoren een effectief herstel in de weg (hebben) gestaan en tenslotte worden mogelijke aanpassingen voor het beheer van vennen aangegeven.

Tabel 6.1: Overzicht van de effectiviteit van de onderzochte herstelmaatregelen. - = Lichte verslechtering, 0 = stabiel, + = lichte verbetering, ++ = duidelijke verbetering. Bij sterk variabele effecten is een range weergegeven; de variatie is meestal het gevolg van een verminderd succes in niet optimaal uitgevoerde herstelprojecten.

Type maatregel Maatregel Water Bodem Microflora Flora Macrofauna Vogels Ecosysteem Brongericht Vermindering atmosferische depositie + 0 ++/-1 0/+ 0/- ? -/++

Effectgericht Vernatten hoogveenven + 0 +/++ + ? ? +

Baggeren verzuurd ven + ++ + 0/++2 + ? +

Direct bekalken (Munven) 0 0 ? 0/+ 0 ? 0

Baggeren en bekalken (Scherpven) ++ ++ ? ++ ? ? ++ Baggeren, bekalken inzijggebied +/++ ++ ? +/++ ? ? +

Baggeren, waterinlaat ++ ++ + +/++ +/++ 0 +/++ Baggeren gebufferd water + +/++ +/++ +/++ + 0 +/++ Alle effectgerichte maatregelen + + + + + 0 +

1

= voor sieralgen en ++ voor kiezelwieren

2 = alleen herstel bij spontane buffering

In tabel 6.1 zijn de effecten van herstelmaatregelen in vennen en duinplassen samengevat. In de afgelopen decennia blijkt er een licht, maar duidelijk herstel te zijn opgetreden in de waterkwaliteit, waarvan met name de algenflora heeft geprofiteerd. Daarnaast blijken alle geevalueerde maatregelen, met uitzondering van het direct bekalken van een niet opgeschoond ven, gemiddeld tot extra positieve ontwikkelingen te leiden op de lange termijn. Verzuurde vennen hebben het meeste baat bij de combinatie van opschonen en gedoseerde inlaat van gebufferd water. Het opschonen van gebufferd water is ook heel vaak succesvol. Wel betreft het hier vaak iets minder voedselarme systemen, waarbij een intensiever vervolgbeheer (regulier beheer) nodig is om de successie af te remmen.

Op de middellange termijn zijn de effecten van herstelbeheer nog duidelijker dan op de korte termijn; er heeft verder herstel plaatsgevonden. Bij het juiste reguliere beheer kan het herstel naar verwachting verder gestalte worden gegeven, zowel in de tijd (successiereeksen) als in de ruimte (stimuleren vitale metapopulaties). Het ziet er dus naar uit dat hiermee het oorspronkelijke doel, het laten overleven van gevoelige natuur, voor vennen en duinplassen kan worden waargemaakt. Ondanks het overduidelijke succes van goed uitgevoerd herstelbeheer, is er meestal geen sprake van volledig herstel. Elke winter is nog sprake van te hoge stikstofconcentraties in de vennen. De fijnproevers onder de algenflora, die sterk reageren op de waterkwaliteit, keren nog maar mondjesmaat terug. De levensduur van dwergbiezengemeenschappen en van de plantengroei van wat koolstofrijkere wateren is vaak nog kort. Ook de fauna van gradienten die ontstaan onder invloed van voedselarm grondwater is in de onderzoeksperiode niet vooruit gegaan. Een gebrekkig herstel treedt vooral op in gebieden waar de atmosferische depositie nog hoog is. Voor de lange termijn overleving van de meest kritische soorten blijft het halen van op zijn minst de kritische depositiewaarden waarschijnlijk een vereiste.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN