• No results found

Effectiviteit maatregelen op de middellange termijn

Bro ekse Wielen verspreiding Littorella uniflo ra

Afbeelding 5.12: Gemiddelde veranderingen in de abundantie van zeldzame en karakteristieke ongewervelden (libellenlarven, kokerjuffers, dansmuggen, waterwantsen, watermijten en waterkevers) in

6.2 Effectiviteit maatregelen op de middellange termijn

In deze paragraaf staan de belangrijkste conclusies opgesomd over de effectiviteit van herstelmaatregelen in vennen en duinplassen op middellange termijn.

Algemeen

- De mate van herstel is op middellange termijn (10-25 jaar) meestal groter dan op korte termijn (5 jaar)

- Voor een matig of slecht herstel op middellange termijn zijn vrijwel altijd redenen aanwijsbaar, zoals bladinwaai, aanvoer eutroof oppervlaktewater of vervuild grondwater, grote aantallen watervogels of een niet optimaal peilbeheer

- Op middellange termijn speelt het reguliere (vervolg-)beheer een grotere rol in het herstel

Water- en bodemkwaliteit

- De waterkwaliteit in herstelde vennen is duidelijk verbeterd. Deze verbetering is echter niet aanwijsbaar groter dan in niet herstelde vennen. De nalevering van voedingsstoffen vanuit de sliblaag is kennelijk minimaal

- Het opschonen van vennen en duinplassen leidt tot een zeer sterke verbetering van de bodemkwaliteit; er ontstaat weer een grotendeels minerale, geoxideerde en voedselarme bodem. Op de middellange termijn is de mate van hernieuwde slibophoping zeer beperkt, behalve wanneer nog eutrofieringsbronnen aanwezig zijn

- Slib verwijderen en plaggen zijn weinig zinvol indien bronnen van vermesting niet zijn uitgeschakeld

- De aanvoer van voldoende en schoon grondwater is een basisvoorwaarde voor een volledig herstel van levensgemeenschappen van vennen. Dit grondwater is, afhankelijk van het watertype, jong, oppervlakkig en lokaal of meer gerijpt.

Flora

- De herstelmaatregelen hebben hun nut als overlevingsmaatregel meer dan bewezen. Vrijwel alle doelsoorten onder de hogere planten, ook de meest kritische, hebben in 1 of meerdere herstelde wateren een periode met hoge atmosferische depositie, verdroging en

versnippering overleefd.

- Het plaggen en vrijstellen van de hele oevergradient is een zeer belangrijke aanvulling op het verwijderen van slib. Vooral in natte jaren vinden veel soorten een uitwijkmogelijkheid op de hoge oever. Wanneer deze ontbreekt, kunnen soorten verdwijnen

- Hoogveenvegetaties herstellen op middellange termijn goed, zowel op drijftillen als aan de oever. Het herstel is vooral afhankelijk van een goede hydrologie en het juiste

vervolgbeheer

- Ook vegetaties van koolstof gelimiteerde vennen herstellen goed en op middellange termijn vindt in veel vennen nog steeds verdere uitbreiding plaats. Massavegetaties van isoetiden dragen in hoge mate bij aan het in stand houden van voedselarme, minerale condities in de opgeschoonde vennen

- Het verwijderen van organisch materiaal leidt tot een versterkte koolstoflimitatie,

waardoor waterplanten die koolzuur uit de waterlaag opnemen het relatief moeilijk hebben in opgeschoonde vennen. Zij zijn alleen te vinden op plekken met enige slibontwikkeling of grondwateraanvoer, of op droogvallende oevers

- Een afwisseling van goed ontwikkelde vegetatiestructuren, van bijvooorbeeld drijftillen, isoetidenvegetaties, kranswiervegetaties, amfibische vegetaties en helofytenverlandingen, komt slechts hier en daar op gang. De ontwikkeling lijkt vooral afhankelijk van het verder verminderen van de atmosferische depositie, een optimale hydrologie en een optimaal vervolgbeheer

- De dwergbiezengemeenschap is op de middellange termijn alleen nog te vinden in herstelde duinplassen met een vervolgbeheer van maaien of begrazen

Fauna

- De macrofaunagemeenschap in herstelde wateren is op de middellange termijn meer karakteristiek voor voedselarme wateren dan in niet herstelde wateren. Er zijn meer doelsoorten aanwezig en relatief minder soorten die in allerlei typen water kunnen voorkomen. Ook is er een verbetering ten opzichte van de situatie vlak voor herstel

- Een klein deel van de macrofauna lijkt gevoelig voor grootschalige herstelmaatregelen en de ongunstige omstandigheden in de eerste jaren na herstel. Diverse soorten uit deze groep zijn na herstel niet meer waargenomen

- Mesotrofe verlandingsvegetaties van lisdodde, riet, draad- en snavelzegge in vennen

herbergen een faunagemeenschap met een groot aantal bedreigde soorten. Soorten uit deze gemeenschap zijn vooral aangetroffen in niet herstelde vennen. Restanten van dergelijke vegetaties zijn soms verwijderd met herstelwerkzaamheden

- Herstel van gradientsituaties en mesotrofe verlandingsvegetaties is nog maar in weinig vennen gerealiseerd, waarschijnlijk omdat deze in hoge mate afhankelijk zijn van de aanvoer van schoon grond- en oppervlaktewater en de afwezigheid van bronnen van vermesting

- Vennen waar bij de uitvoering van herstelmaatregelen grote delen van de aanwezige rietvelden gespaard zijn, zijn belangrijke broedgebieden voor water- en moerasvogels. Hier komen nog soorten voor als bruine kiekendief, geoorde fuut, waterral, kleine karekiet, zomertaling en roerdomp.

Afzonderlijke maatregelen

- Het vasthouden van water in hoogveenvennen leidt tot een betere waterkwaliteit,

waarschijnlijk doordat er geen langdurige droogval van veenbodems meer plaatsvindt en het veen goed geconserveerd wordt door het zure water.

- Het vasthouden van water is echter ongunstig voor de ontwikkeling van vegetaties van zwak gebufferd water. Vooral in duinplassen en minder voedselarme vennen zoals het Beuven, de Banen en Griltjeplak. In het gebufferde water kan alkalinisatie en versterkte afbraak van organisch materiaal plaatsvinden. Bovendien bevatten bodems van gebufferde vennen en duinplassen doorgaans meer fosfaat, dat aan ijzer gebonden is en kan vrijkomen bij vernatting.

- Het baggeren van vennen en duinplassen heeft een langdurig positief effect op de bodemkwaliteit en de vegetatie. Ook de effecten voor de fauna zijn duurzaam positief, indien er voldoende rekening wordt gehouden met de voor herstel aanwezige fauna. De mate van hernieuwde slibophoping is vaak minimaal; de maatregel hoeft voorlopig nog niet herhaald te worden

- Door de afgenomen depositie zijn ook herstelde, verzuurde vennen na verloop van tijd weer iets meer gebufferd geraakt. Plantensoorten die in de zure periode na herstel verdwijnen, keren echter niet meer terug

- Het bekalken van droogvallende delen van opgeschoonde vennen leidt tot de gewenste buffering, maar heeft op de korte termijn enkele neveneffecten; afbraak van organisch materiaal en bruinkleuring van het water. Het is op de korte termijn waarschijnlijk nadelig voor zuurstofminnende macrofauna en begunstigt waarschijnlijk de microflora van een saproob milieu

- Het bekalken van inzijggebieden van opgeschoonde vennen kan voor minstens 10 jaar een zeer zwakke buffering tot stand te brengen in vennen, mits een voldoende groot deel van het verzuurde inzijggebied bekalkt wordt. Ook het inzijggebied profiteert van de bekalking. - Inlaat van grondwater of voorgezuiverd oppervlaktewater is ook op de middellange termijn

een goede manier om de verzuring te bestrijden In opgeschoonde vennen waar gebufferd water wordt ingelaten is de soortenrijkdom het sterkste toegenomen en zijn na herstel de meeste soorten van zwakgebufferde vennen aangetroffen

Afbeelding 6.1: Oever van het Leikeven in 2007, met o.a. moerashertshooi (Hypericum elodes) en snavelzegge

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN