• No results found

Kolonisatie door Europeanen en Javanen in Nieuw-Caledonië

Gedurende de reis naar Nieuw-Cale-donië en het eiland Vaté der Nieuwe Hebriden, welke aan den arbeids-inspecteur 1ste klasse D. B. W. VAN

ARDENNE door de Ned.-Indische re-geering werd opgedragen, ter instelling van een onderzoek naar de arbeids-toestanden van de uit Java afkom-stige Inlandsche arbeiders, had deze gelegenheid om een indruk te krijgen van de klein-landbouw-kolonisaties op eerstgenoemd eiland. Het Kantoor van Arbeid stelde zijn mededeelingen daaromtrent welwillend ter beschik-king van „Koloniale Studiën". Daaraan gaat vooraf een aan zijn rapport ontleende korte beschrijving van het land, zijn ligging, klimaat en be-volking.

Nieuw-Caledonië is in den Stillen Oceaan gelegen tusschen 161 °.2 en 161 °.4 Oosterlengte en tusschen 20°.8 en 22°.25 Zui-derbreedte.

Het heeft een lengte van ongeveer 400 K.M., bij een breedte van circa 50 K.M., zoodat zijn oppervlakte, met inbegrip van de daarbij behoorende eilanden ongeveer 20.000 K.M.2 bedraagt.

Het heeft den vorm van een uitgerekten ballon met zeer vele insnijdingen en is geheel omgeven door een keten van koraalriffen, welke hier en daar onderbroken worden. Deze onderbrekingen vormen de doorgangen om het eiland te bereiken.

Deze uitgerekte ballon wordt over zijn geheele lengte door-sneden door eene aaneenschakeling van bergen, waaruit de vele

bergstroomen en stroompjes komen, welke vruchtbaarheid geven aan de streken, welke ze doorstroomen. Deze enorme bergketen draagt den naam van „Chaine Centrale". Vanaf deze Chaïne

Cen-trale loopen de honderdtallen bergketens naar de West- en Oostkust van het eiland af. Het land vormt één opeenstapeling van hooge bergtoppen en bergketens, een prachtland voor toeristen.

Tot Nieuw-Caledonië behooren de volgende eilanden:

de Surprise- en Huon-eilanden in het Noorden; de Loyalty- en de Walpole-eilanden in het Oosten; de Chesterfield-eilanden in het Noord-Westen en les ïles des Pins in het Zuiden.

Het klimaat van Nieuw-Caledonië is bekend als het mooiste en het gezondste in de wereld. Met uitzondering van de drie warmste maanden van het jaar, nl. December, Januari en Februari, met een temperatuur, varieerende tusschen 25° en 33° Celsius, is de gemiddelde temperatuur 21°.

De hoogste temperatuur ooit geregistreerd bedraagt 36°, de laagste 10°. De groote warmte wordt belangrijk getemperd door de Zuid-Oost-passaatwinden, die bijna geregeld gedurende het warme seizoen doorkomen. Door zijn klimaat is Nieuw-Caledonië bij uitstek geschikt om den Europeaan tot woonplaats te dienen.

Deze Fransche kolonie wordt niet zonder reden „Ie sanatorium des pays fiévreux" en „la perle du Pacifique" genoemd.

Talrijk zijn degenen, die, ziek en ondermijnd door de bijv. op de Hebriden heerschende malaria en zwartwaterkoorts, genezing komen zoeken — en die ook vinden — in Nieuw-Caledonië.

Het sterftecijfer onder de contractkoelies is zeer gunstig, terwijl het aantal grijsaards onder de Europeanen enorm is. De Chef du Service bijv., een man, van 65 jaar, bezit een levenslust en een werkkracht als iemand van 45 jaar; hij heeft met verslaggever het grootste gedeelte van deze tournee te paard afgelegd, vaak zwem-mende door het water om bij rivieren met hoogen waterstand den overkant te bereiken.

Van Nauméa tot Paita loopt het eenige spoorlijntje in deze kolo-nie (24 K.M.). Verder gaat een groote postweg — route coloniale

— van Nauméa tot Muéo (250 K.M.) met een zijweg naar Plum (31 K.M.), die de plaatsen op de Westkust van het eiland onder-ling verbinden. Deze wegen zijn ten volle berekend voor automo-bielverkeer. Het overige gedeelte kan overland slechts worden

bereikt te voet of te paard en het behoeft nauwelijks gezegd, dat deze wegen in verband met het bergachtige land over dikwijls zwaar geaccidenteerd terrein voeren. Behoorlijke wegen om van de Westkust naar de Oostkust te komen zijn er niet en terecht heeft de Gouverneur GUYON ingezien, dat dit een eerste vereischte is om het land tot ontwikkeling te brengen. Reeds is men hard bezig met den wegaanleg van Houailou naar Bourail met een zijtak naar Poya; een tweede weg zal worden aangelegd van La Foa naar Canala en een derde van. Hienghéne naar Voh.

De verbinding der overige plaatsen van de West- zoowel als die der Oostkust werd geregeld onderhouden met behulp van het stoomschip de „St. Antoine", maar sedert het vergaan van dezen stoomer in de maand Mei 1928 was daarin nog niet voorzien.

Voor den opvoer van levensmiddelen enz. wordt voor het oogen-blik gebruik gemaakt van oude doch niet voor personenvervoer geschikte stoombooten.

De oorspronkelijke bevolking zijn Kanaken.

De geneesheer JULES PATOUILLET schatte de „Canaque"-bevol-king in 1869 op een zielental van 60.000, maar dit cijfer kan geen aanspraak maken op betrouwbaarheid, omdat het grootste gedeelte der inwoners halve wilden waren, en telling dus niet wel mogelijk was.

De eerste zuivere telling heeft plaats gehad in 1887. Men telde toen 42000 inboorlingen, 16000 blanken en 1800 immigranten-kleurlingen, te zamen dus ongeveer 60.000 zielen. Indien men rekening houdt met de talrijke gevallen van overlijden bij de geboorte en met de verliezen, die de inheemsche bevolking onte-genzeggelijk heeft geleden, bij hare herhaalde pogingen om de blanke indringers te verjagen, dan mag men wel aannemen, dat in 1853, het jaar, waarin de Franschen bezit namen van dit land het aantal inboorlingen 60.000 zielen bedroeg.

In 1926, dus ongeveer 40 jaar na de eerste telling vond men:

blanken 16.897, w.o. 1281 gestraften en libérés, 186 man troepen en 536 opvarenden van schepen, — immigranten 7489, inboorlingen 27.470.

De gestraften (oomdamnés en libérés te zamen), wier aantal in 1911 nog 5671 bedroeg, waren derhalve teruggeloopen tot 1281,

het aantal inboorlingen was sedert de vorige telling van 1921 zeer onbeduidend toegenomen, evenals het totaal aantal der blanken.

De Kanaken behooren tot het Melanesische ras; sedert de komst van de Franschen in deze kolonie zijn ze langzaam maar zeker in aantal achteruitgegaan; de cijfers van 1921 en 1926 geven niet veel hoop, dat daarin eenige verandering zal komen. Deze om-standigheid, voorts de soberheid en de geringe behoeften van dit volk, hun geringe zin voor den geregelden arbeid zijn enkele der oorzaken, waarom men in deze kolonie de sanction pénale en later het werkvolk van elders heeft moeten invoeren. De Kanaken wonen in hoofdzaak in het binnenland, in de bergen, onttrokken aan het oog van den blanken overheerscher; het zijn goedige, groote kin-deren. Ze zijn sterk gespierd, kunnen goed werken, doch vooral niet voor langen tijd. Ze zijn bekende hardloopers, waren in wilden toestand menscheneters, doch nuttigden in hoofdzaak het vleesch van den overwonnene; het vleesch van den blanke werd als

sma-keloos versmaad. Ze tooien zich het hoofd, armen en beenen nog met verschillende versierselen, zooals bij ons de Papoea's dat doen.

Ze zijn uitmuntende visschers en goede landbouwers, doch ze ver-bouwen «niet meer dan noodig is om in hun dagelijksch levens-onderhoud te voorzien.

Ze gaan eenvoudig gekleed; hunne woningen, gebouwd in den vorm van een bijenkorf, hebben het dak zeer laag bij den grond, ingedekt met de bast van den miaoulï-boom; de omwanding is vervaardigd van boomtakken of van gevlochten klapperbladeren.

In hun woning onderhouden ze steeds een vuur tegen de koude en tegen de muskietenplaag. Voor zoover niet tot het Christelijke geloof bekeerd, zijn ze Heidenen.

De Kanaken van de Loyaltyeilanden zijn een kruising van Melanesiërs en Polynesiërs. Ze zijn meer intelligent dan die van het hoofdeiland en zijn bovenal goede zeelieden, die als zoodanig zeer gewaardeerd worden.

Tot tweemaal toe hebben de Kanaken van het hoofdeiland ernstige pogingen gewaagd om de Franschen te verjagen. De eerste maal, in bet jaar 1878, scheen het op een gegeven oogenblik met de Fransche overheersching af te loopen. Bijgestaan door de Kanaken-bevolking van Canala en Paita is het den Franschen echter gelukt den opstand te beteugelen. Aan Fransche zijde zijn

daarbij 200 Europeanen gedood en 19 gewond; men kan zich aan de hand dezer cijfers eenigszins indenken dat aan de andere zijde vele honderden zullen zijn gevallen.

Gedurende den grooten oorlog hebben enkele stammen van de gelegenheid, dat velen naar Frankrijk waren opgeroepen, willen profiteeren, om nogmaals in opstand te komen, doch ook deze opstand werd bedwongen.

Van 1853 af, het jaar waarin de Franschen bezit namen van Nieuw-Caledonië, heeft de blanke bevolking zich gestadig uitge-breid; velen zijn er geboren en getogen; de kinderen van heden vormen reeds de 4de of 5de generatie van hun geslacht.

In 1921 bedroeg het aantal Europeanen en de met dezen gelijkge-stelden, doch zonder de gestraften en zonder medetelling der troe-pen en opvarenden van schetroe-pen, zooals hierboven gezegd, gespe-cificeerd als volgt: 11.596 Franschen waarvan 8530 in de kolonie geboren, en 2576 vreemdelingen, w.o. 1745 Japanners, 432 En-gelschen, 152 Italianen, 60 Belgen, 56 Spanjaarden, 39 Chineezen,

28 Zwitsers, 21 Duitschers, 18 Oostenrijkers, 17 Amerikanen, 5 Noren, 2 Polen en 1 Portugees. In 1926 bedroeg het totaal aantal Franschen 12.665, waarvan 9563 in de kolonie geboren. Het aantal vreemdelingen bedroeg 2228.

Ter hoofdplaats Nauméa en omstreken (inclusief tie Nou) waren in 1926 gehuisvest 5907 Franschen (de gestraften hieronder niet begrepen); w.v. 4180 in de kolonie geboren.

De bevolking van Nieuw-Caledonië bestaat derhalve thans voor het overgroote gedeelte uit aldaar geboren Franschen, doch men leide daaruit vooral niet af, dat men hier met afstammelingen van Franschen en inboorlingen te maken heeft (hier métis of métisse genoemd), zooals te onzent de Indo's. Integendeel, vermenging met de inheemsche bevolking heeft zoo goed als niet plaats gehad;

de afstammelingen zijn hier behoudens een enkele uitzondering allen Creolen en in tegenstelling met onze in Indië geboren créool-sche of Indo-meisjes, die als men hen afvraagt of ze in Indië ge-boren zijn, aan hun antwoord vaak toevoegen: „maar ik ben

langen tijd in Holland geweest", als schamen zij er zich voor een

„Indische" te zijn, antwoordt het in deze kolonie geboren meisje op de vraag, of ze Francaise is, met een zekeren trots: „Non, je

suis Calédonienne". Ze noemen zich schertsend ook wel „Niaouli"

naar den boom „melaleuka" die vrijwel overal over het eiland is verspreid. „Niaouli" worden ook onze in het land geboren Javanen

geheeten.

Het is deze groep van afstammelingen van Franschen, die zich in hoofdzaak bezig houdt met den kleinen landbouw. Het zijn deze „colons", die naast het bedrijf van landbouwer dat van vee-fokker al dan niet te zamen met dat van hoender- en varkensvee-fokker

uitoefenen, doch alles in het klein. De groote kudden herten, die men over het geheele eiland aantreft, verschaffen den eerst-beginnenden kolonist gratis het voor hem en zijn werklieden benoodigde vleesch.

Zooals hiervoren reeds met een paar woorden is medegedeeld, bestaat Nieuw-Caledonië uit een aaneenschakeling van bergketens, bergruggen en toppen, die aan natuurtafereelen een schoonheid en een pracht verkenen, zooals bijna nergens ter wereld. Welken top men ook beklimt, na enkele honderdtallen meters gestegen te zijn, ziet men reeds een schoon panorama voor het oog ontrold.

Nauméa met het nabijgelegen Nouville biedt een pracht en een kleurenrijkheid, vooral in den tijd, dat de flamboyant bloeit, dat men er nooit genoeg van kan hebben. De stad zelf met hare oude en vervallen woningen, laag bij den grond opgezet, van planken, en met zink ingedekt, vormt een schrille tegenstelling met deze natuurpracht. En zoo is het overal, waar men ook komt; van Noord

tot Zuid en van Oost tot Westr overal verval en terugloop in tegen-stelling met de rijke omgeving. En toch is de economische toestand

na de oorlogsjaren sterk vooruitgegaan; men schijnt de naweeën van den oorlog eerst geheel te boven te willen komen, alvorens den wederopbouw ter hand te nemen. Wel is men daarmede reeds begonnen en het is te hopen, dat de tijden van weleer terug mogen komen, doch dan in anderen zin. Vooruitgang, welvaart en voor-spoed door economischen zin en opbouw, en niet zooals weleer, door de aanwezigheid van meer dan 6000 déportés die voor het leven en vertier zorg droegen. Want bedoelde déportés brachten met zich mede een staf van ambtenaren en beambten en een leger

van officieren en soldaten voor de bewaking.

Nieuw-Caledonië met zijne ontelbare bergketens vormt als vanzelf een verscheidenheid van dalen, waardoor kleinere en

grootere rivieren naar zee afvloeien. Het zijn deze dalen, waar de colon zich heeft gevestigd en waar hij door noesten vlijt en harden arbeid zich een goed bestaan tracht te verwerven. Vele dezer dalen zijn diep ingesneden en daardoor niet of weinig geschikt voor den landbouw; andere zijn slechts voor een gedeelte voor dat doel te gebruiken; de strooken vruchtbare grond zijn vrij smal doch breeder en vruchtbaarder naar 'gelang men dichter bij zee komt.

Voor een kleiner gedeelte zijn bedoelde dalen bijzonder vruchtbaar en heeft men slechts de spaden in den grond te steken en het zaad uit te strooien, om zeker te zijn van de vruchten van zijn arbeid.

Deze stukken worden dan ook tot in de uiterste hoeken benut, geen strookje blijft daar onbeplant. Ik kan in dit bestek niet te uitvoerig worden, en tot in details afdalen in mijne wedergave van de wijze, waaop de colon leeft en werkt, maar ik verzoek den lezer mij

voor een oogenblik in gedachten te volgen naar het dal van de Negropo, de rivier die voorbij Canala op de Oostkust in zee uit-loopt. Tot acht maal toe moest de Negropo te paard doorwaad of overgezwommen worden wegens den hoogen waterstand als gevolg van de vele regens. Maar het was de moeite waard. Hier in dit vruchtbare dal hebben zich de typische kleine kolonisten gevestigd.

eigenaars van een stukje grond, niet grooter dan 25-40 HA. Deze eigendommen strekken zich uit aan weerszijden van de Negropo en van hare bijrivieren. De voor den aanplant geschikte strooken aan weerszijden van de rivier zijn niet breeder dan 50-250 meter, een enkelen keer misschien iets meer.

Beide oevers der Negropo zijn in hoofdzaak beplant met robusta-en arabica-koffie, beide soortrobusta-en doorerobusta-en. De aanplant ziet er gun-stig uit, de vrucht is overdadig,, zwaar beladen hangen de takken tot op den grond. De tuinen der Kanaken zien er ook goed uit, alleen staan de boomen er te dicht op elkaar. De colons leven er tevreden; zij worden in hun arbeid geholpen door 2 tot 10 Javanen al naar gelang de grootte van hun eigendom en de door hen be-plante strook. In het dal van Temala en Fatana Oué bij Voh hebben ongeveer 68 kolonisten, werkend met 1 a 10 Javanen — een enkele met meer dan dit aantal — een goed bestaan, terwijl 42 residents libres (Javanen), waarvan er enkelen door verslaggever werden opgezocht, geen redenen tot klagen hebben.

Over deze „residents libres" het volgende:

Bij arrêté van 26 October 1927 no. 987 werd voor Nieuw-Caledonië een nieuw reglement vastgesteld, waarin de verschillende bepalingen zijn opgenomen ter verkrijging van de vergunning als resident libre, welke aan de goede elementen uit de Javaansche werkers wordt uitgereikt om dezen voor de kolonie te behouden.

Het instituut der vrije werklieden heeft thans de volle aandacht van het Fransche gouvernement, hetgeen onder meer blijken kan uit een arrêté van 26 October 1927 no. 988, waarbij een reglement vastgesteld is ter voorziening in de door de Javanen zoolang ge-voelde behoefte, om gelijk voorheen op Java het tani-bedrijf uit te

oefenen op een hun door het gouvernement van Nieuw-Caledonië in eigendom uit te geven kleine stukken grond.

De vergunning van resident libre kan thans na 5 jaar onafgebro-ken dienst als contractant worden verleend.

Het aantal Javaansche residents libres, dat op ulto. December 1924 slechts 102 bedroeg, is sedert tot 343 gestegen. Het aantal vergunningen, dat weder werd ingetrokken, bedroeg in 1925 2, in

1926 3 en in 1927 2.

Uit deze laatste cijfers mag men wel concludeeren, dat inder-daad slechts aan de goede elementen die vergunning wordt ge-geven.

De a.s. resident libre moet dan ook van zeer goed gedrag zijn;

hij ontvangt eerst een voorloopige vergunning, welke na een jaar en desnoodig langer, in eene definitieve wordt omgezet. Hij heeft hiervoor een bedrag te storten van 240 francs ter betaling van hospitaalkosten bij eventueele opneming in eene ziekeninrichting, een bedrag gelijkstaande met de kosten voor 30 verpleegdagen.

Zoowel de voorloopige als de definitieve vergunning kunnen bij wangedrag worden ingetrokken.

Zulks werd verslaggever door den Chef du Service toegelicht.

Bij uitreiking van de definitieve vergunning wordt den resident libre zijn pécule *) uitbetaald, doch dan verliest hij voor zich en

zijn gezin het recht op kostelooze terugzending naar Java.

De resident libre verplicht zich op poene van een geldboete, welke voor de eerste maal op 25, voor de tweede maal op 50 en

~T) Onder „pécule" wordt verstaan het geld, dat door den werkgever ten'bate der; werklieden wordt gestort als een spaarpenning bij het einde hunner"werkovereenkomst.

voor den derden en volgende keeren op 100 francs is gesteld, om zich 2 malen per jaar bij den Syndic van de Circonscription te melden.

De residents libres zijn in 3 groepen verdeeld:

lste categorie: zij, die op een vast salaris in dienst zijn;

2de categorie: zij, die op taakwerk of stukwerk zijn aange-nomen;

3de categorie: zij, die een contrat de métayage hebben aange-gaan op de ondernemingen van landbouw of veeteelt toebehoorende aan de kolonisten.

Omtrent de werklieden onder 1 en 2 valt niets bijzonders op te merken. Zij behooren tot de rustige goede elementen onder de Javanen, die eene behoorlijke behandeling boven het geldelijk gewin laten gaan. Door de eerste categorie worden vrij goede loonen bedongen; zij veranderen van patroon als deze of het werk hun niet bevalt. BAKRI te Bourail verdient 18 francs, GAPLO en MANGOEN-SETIKO te Muéo 16 francs per werkdag, terwijl weer anderen slechts een loon ontvangen van 150-200 francs per maand plus vrije voe-ding, doch zonder kleeding.

Deze zelfde loonen worden ook betaald aan de residents libres, die bij landgenooten, huurders van gronden als bedoeld onder de 3de categorie, zijn tewerkgesteld; ze worden geacht bij denzelfden patroon in dienst te zijn.

Tot de 2de categorie behooren de harde werkers; zij wenschen betaald te worden naar de grootte van de door hen afgemaakte taak; velen zijn werkzaam als houthakkers in de buurt van Pont des Francais en Paita, waar de patroons het hout uit hun

eigendoms-gronden laten wegkappen,, teneinde dit als brand- of stookhout te Nauméa van de hand te kunnen doen. Door deze lieden worden zeer goede loonen verdiend, al naar gelang hun werklust. Tot de 3de categorie van werklieden eindelijk behoort de goede kern der Javanen, die door middel van een contrat de métayage tegenover de colons een verbintenis hebben aangegaan tot bewerking voor dezen van een hun voor een aantal jaren in bruikleen afgestaan stukje grond, waarvoor ze een gedeelte van de opbrengst aan hun patroon moeten afstaan. Hier ontvangt derhalve de kolonist, omdat hij toevallig eigenaar van den grond is — ieder colon kan dien gratis

bekomen — hetgeen de Javaan zaait en maait, zonder dat hij er iets voor heeft te doen. In ieder geval is het niet veel, wat de colon bijdraagt. Het zijn deze Javanen, die zoo spoedig mogelijk begiftigd

bekomen — hetgeen de Javaan zaait en maait, zonder dat hij er iets voor heeft te doen. In ieder geval is het niet veel, wat de colon bijdraagt. Het zijn deze Javanen, die zoo spoedig mogelijk begiftigd