• No results found

De tropische landbouw in de interna- interna-tionale samenwerking

door

A. J. KOENS.

Een vijftal redenen hebben geleid tot internationale samenwer-king op landbouwgebied, nl.:

1° De opkomst van een soort van neo-physiocratisme, d'.w.z.

het verlangen den landbouw een belangrijke plaats te geven in de wetenschappelijke, de economische en de politieke wereld en hem op voet van gelijkheid met handel en industrie te doen behan-delen.

2° De behoefte aan prijzen van producten, die de in den land-bouw bestede moeiten ;en kosten behoorlijk beloonen.

3° De behoefte aan het drukken van de bedrijfskosten der land-bouwproductie, teneinde ondanks dalende productenmarkten en stijgende eisenen van handenarbeid, rentemarkt, fiscus e.d. be-hoorlijke uitkomsten in den landbouw te verkrijgen.

4° De behoefte aan efficiency in de landbouwproductie en de behoefte daarvoor ervaringen en gegevens der landbouwbedrijven op ruime schaal uit te wisselen.

5° De behoefte aan een wetenschappelijk uitgerust centrum voor verzameling, vastlegging en synthese van, de gegevens op het gebied van landbouwwetenschap, -statistiek,: -economie en -techniek der geheele wereld.

Bij het streven om één of meer der genoemde redenen tot inter-nationale samenwerking heeft men steeds inbegrepen den tropi-schen landbouw. Aanvankelijk bedoelde men bij het samenstellen van internationale commissies, het uitschrijven van congressen, het stichten van het Internationaal Landbouwinstituut te Rome e.d.

steeds den geheelen landbouw, daarbij inbegrepen dien in tropische landen en koloniën. Later heeft men nu en dan den landbouw in de tropen een aparte plaats willen geven in de internationale

samenwer-king. Er zijn speciale commissies benoemd, speciale congressen ge-houden enz. en zoo is o.a. aan het Internationaal Landbouwinsti-tuut kortelings een aparte sectie voor den tropischen en sub-tropi-schen landbouw gesticht. Blijkbaar heeft men gemeend, dat er een essentieel verschil bestaat tusschen den landbouw der gematigde Iuchtstreken en dien der warme landen. De vraag doet zich hierbij voor of men internationale samenwerking op het gebied van den tropischen landbouw om andere redenen noodig vindt of dat men de vijf reeds genoemde in dit speciale geval anders interpreteeren moet. De beantwoording van deze vraag zal aangeven in welken zin tropische landbouw een aparte plaats verdient in de internatio-nale belangstelling.

Bestaat er een essentieel verschil tusschen landbouw in gematig-de Iuchtstreken en dien in gematig-de tropen? Zuiver natuurwetenschappelijk beschouwd zal niemand essentieele verschillen kunnen aangeven tusschen een landbouwproductieproces op b.v. 10° en een dat op b.v. 50° N. B. tot stand komt. Beiden zijn afhankelijk van

gelijk-soortige natuurfactoren en -reacties, zij het dan dat die met de breedteligging gradueele verschillen kunnen vertoonen.

Landbouwtechnisch bekeken zullen er evenmin qualitatieve verschillen behoeven te bestaan tusschen landbouwwerk in bedrij-ven, die in breedteligging verschillen, maar zullen die ook in dit

opzicht slechts quantitatieve differentie kunnen opleveren. En zoo men qualitatieve verschillen in landbouwtechnisch opzicht vindt, dan zijn die niet afhankelijk van den breedtegraad, waarop de met elkaar vergeleken bedrijven liggen, doch van andere — meest economische — factoren.

Tusschen de vele landbouwbedrijven in de wereld zijn er land1 -huishoudkundig talrijke, veelal qualitatieve, verschillen te onder-kennen en zoo kan men komen tot rubriceeringen als: intensief

te-genover extensief, groot- tete-genover klein-landbouw, veerijk tegenover veearm, consumptief tegenover winst-bedrijf enz. Of de landbouwbedrijven nu in de gematigde of in de tropische Iucht-streken liggen, die onderscheidingen blijven evident.

Aldus beschouwd is het m.i. onnoodig den landbouw der tropen en sub-tropen een afzonderlijke plaats te geven in de internationale samenwerking op het gebied van landbouwwetenschap, -techniek en -economie. Evenwel kan men zich denken, dat er nog andere

redenen zijn, die het noodig maken, dat men den tropischen en sub-tropischen landbouw een speciale betrachting wijdt in de inter-nationale samenwerking. In de hierboven genoemde redenen voor die samenwerking zal men die niet vinden, doch m.i. moet men die zoeken in de omstandigheid, dat een groot deel van den landbouw in de tropische en sub-tropische deelen der wereld wordt gedreven in koloniën, protectoraten en mandaten. Derhalve zijn het m.i. geen natuurwetenschappelijke, noch landbouwtechnische noch landhuis-houdkundige, doch zuiver politiek-economische en koloniaal-poli-tieke redenen. De tropische en sub-tropische landbouw in

onafhan-kelijke landen als b.v. Argentinië, Australië e.d. vertoont in politiek-economisch opzicht geen essentieele verschillen met den landbouw in gematigde luchtstreken. Die der koloniën echter wel.

Zoodra het gaat om den landbouw in Engelsch-Indië, Ceylon, Indo-China, Nederlandsch-Indië, Congo e.d. krijgt alles een geheel ander aspect 1). Datzelfde kan ook gelden voor onafhankelijke landen, waar door bijzondere omstandigheden de maatschappij een koloniale structuur vertoont, zooals heden o.a. in Liberia.

Voor den landbouw in koloniën 2) zal men om eenigszins andere redenen naar internationale samenwerking moeten vragen of enkele der genoemde op aparte wijze moeten interpreteeren. De eerste der hierboven genoemde vijf redenen geldt niet voor kolonialen land-bouw. Koloniën zijn over het algemeen bij uitstek agrarische gebie-den,, zoodat het onnoodig is speciaal voor hun landbouwbelangen erkenning te vragen. Het internationale belang in het leven en werken der koloniën ligt juist in hun waarde als agrarische landen. Zoo is het ook ten opzichte der als vijfde genoemde reden.

Wetenschappelijke, economische en technische belangstelling en de vraag naar internationale verwerking van gegevens bestaat oor-spronkelijk niet of nauwelijks in de koloniën. Alles wat daaromtrent in koloniën leeft en werkt, is zuiver import uit de metropool. Zoodra 1) Om misvattingen te voorkomen worde hier als definitie voor kolonie gegeven: gebieden, waar twee economische werelden zeer onder-scheiden in historie, grondlagen, doelstelling, actie enz. naast elkaar voort-bestaan en die slechts met elkaar verkeeren, indien om speciale redenen daartoe aanleiding is, kortom waar de maatschappij een koloniale structuur vertoont. ,' . , , ,

2) Bijna zonder uitzondering steeds in tropische en sub-tropische streken gelegen, waarom hier verder kortheidshalve niet meer van tropischen en sub-tropischen landbouw in koloniën, doch van kolonialen landbouw ge-sproken zal worden.

men zich buiten den kring der vreemdelingen beweegt, blijkt er geen of zeer geringe belangstelling op dit gebied te bestaan.

Er zijn vijf andere redenen voor verlangens naar internationale samenwerking te geven. Twee daarvan slechts zijn nieuw, de drie overige zijn, schijnbaar, gelijk aan drie hierboven reeds ge-noemde, doch in wezen inderdaad verschillend. Bij internationale samenwerking voor kolonialen landbouw heeft men de volgende zijner behoeften op het oog:

1° Behoorlijke prijzen voor landbouwproducten.

2° Verlaging van de productiekosten.

3° Efficiency in de landbouwbedrijven.

4° Zekerheid, dat men de wereld van bepaalde tropische land-bouwproducten zal kunnen blijven voorzien.

5° Omvorming van de landbouwmethoden der oorspronkelijke bewoners der koloniën.

Elk dier behoeften moge in het kort hier nader besproken worden.

(1) Vergeleken met vroeger zijn over het algemeen de prijzen der koloniale landbouwproducten relatief beschouwd gedaald. Voor verschillende koloniale landbouwbedrijven wordt het moeilijker dan voorheen behoorlijke bedrij f suitkomsten op te leveren. Zoowel de

finantieele, de technische als de wetenschappelijke wereld geven zich veel moeite tot studie van de marktbewegingen, conjunctures, indexcijfers enz. In zooverre onderscheidt de koloniale landbouw zich in niets van dien in gematigde luchtstreken. Maar door de bijzondere structuur der koloniale maatschappij neemt de land-bouwproductie der uitheemsche ondernemers een zeer bijzondere positie in en dat zal zich bij internationale samenwerking t.o. der prijzen duidelijk demonstreeren. In de kringen dier samenwerking heeft men bijna uitsluitend belangstelling voor de prijzen van koloniale producten, verkregen in bedrijven, waarin uitheemsch kapitaal belegd is. De prijzenschommelingen der producten van den landbouw der inlandsche boeren hebben minder de aandacht, eigen-lijk alleen als zij die der producten van den z.g. Europeeschen landbouw of hun productie kunnen beïnvloeden, ten gunste of ten ongunste. Toch zullen de gouvernementen der koloniën belang-stelling toonen voor de productenprijzen uit beider soort landbouw verkregen. Het is dus niet ondenkbaar, dat die gouvernementen een ander standpunt in dat opzicht innemen dan het meerendeel der

uitheemsche ondernemers op het gebied van kolonialen landbouw, handel of industrie, en dat de wenschen voor internationale samen-werking voor deze behoeften niet steeds parallel zullen loopen. Zoo

heeft o.a. de grootlandbouw der uitheemschen belang bij lage prijzen voor rubber, suiker, rijst, enz. afkomstig uit den inheem-schen landbouw, de exporthandelaar eveneens, doch daarentegen hebben de importhandelaar en de fiscus belang bij hooge prijzen.

De bijzondere differentiatie der koloniale maatschappij stelt, zoo-dra het in de internationale samenwerking om de prijzen der land-bouwproducten gaat, bijzondere eischen.

(2) Het verlagen van de kosten der landbouwproductie in koloniën brengt problemen mee, die men in de gematigde lucht-streken en onafhankelijke landen der tropen niet kent. Over het

algemeen bedoelt men in de koloniën de verlaging van de kosten in z.g. Europeesche bedrijven. De kwestie kent dezelfde invloedrijke factoren als die in de niet-koloniale landen, als o.a. de fiskale politiek der regeeringen, de markten, de arbeidsmarkt, de sociale wetgeving, de prijzen der in den landbouw noodige grondstoffen en werktuigen, de bedrijfsinrichting, de bedrijfsvoering en ten slotte de min of meer technische volmaaktheid van den landbouw in het algemeen. Maar daarenboven kent de koloniale landbouw nog andere problemen, n.L:

den invloed van den economischen toestand der autochthone be-volking op de arbeidsmarkt,

de voorziening van arbeidskrachten door import, en de moge-lijkheid de uitzonderlijke positie, die de onderneming met uit-heemsch kapitaal inneemt in de koloniale maatschappij, blijvend te kunnen handhaven. Over het algemeen is de economische toe-stand van de inlanders der koloniën vrij zwak. Dit brengt in volk-rijke deelen der koloniën mee, dat de handenarbeid er goedkoop is. Elke verbetering in den bevolkingslandbouw en dientengevolge elke versterking van den economischen toestand der inboorlingen maakt de handenarbeid voor de z.g. Europeesche landbouwpro-ductie duurder. Waar de inheemsche bevolking voldoende welvaart vindt in haar landbouw, zal men dikwijls zelfs voor hoog loon geen arbeidskrachten voor de uitheemsche ondernemingen kunnen

vin-den. Voor een deel zal de strijd voor verlaging van de productiekos-ten voor de landbouwondernemingen met uitheemsche geld- en

energie-voorziening beteekenen handhaven van de bestaande lage welvaartsvoorwaarden der autochthone bevolking. Ook hier zal een internationale samenwerking rekening moeten houden met het be-staan van twee verschillende belangensferen, die van den uitheem-schen ondernemerslandbouw en die van den bevolkingslandbouw.

Dit zal ook hier weer een bijzonder karakter aan die samenwerking geven.

De voorziening met arbeidskrachten van andere streken uit kan alleen bestaan bij de gratie van noodtoestanden in bevolkingswel-vaart in laatstbedoelde streken. Zoodra de internationale samen-werking zich gaat bemoeien met verbetering van de economische toestanden in streken, die tot nog toe goedkoopen handenarbeid exporteerden, zal dat de productiekosten in de koloniegebieden, die totnogtoe daarvan genoten, moeten verhoogen. Daarmee zal het internationalisme rekening moeten houden, vooral ook, omdat re-kening er mee gehouden moet worden, dat de uitzonderlijke posi-tie, die de landbouw van het uitheemsche kapitaal in landen met koloniale structuur inneemt, van bijzonder belang kan zijn voor het economische leven der geheele wereld nl. door de voorziening aan koloniale producten. Een internationale samenwerking zal daarmee rekening houden, doch moet aan den anderen kant niet uit het oog verliezen, dat genoemde uitzonderlijke positie over het algemeen slechts is te handhaven ten koste der evolutie van den landbouw in bepaalde deelen der aarde. De studie van en de beraadslaging omtrent die landbouwproblemen der koloniën zal hierom ook een speciale plaats vragen in de internationale samenwerking voor landbouwbelangen.

(3) In nauw verband met de behoeften genoemd in punt (1) en (2) staat het verlangen naar meer efficiency en ook hier past de erkenning van een antagonie tusschen de heterogene landbouw-werelden in koloniën. De z.g. Europeesche landbouw in de ver-schillende koloniën heeft zeer veel gedaan en is nog dagelijks actief voor het vinden en toepassen van efficiënte cultuurmethoden en heeft reeds lang internationale betrekkingen ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek en de practische toepassing geschapen en onderhouden. Evenwel geldt dit begrijpelijkerwijze alleen

betrek-kingen ten behoeve der cultures, waarin uitheemsch kapitaal is be-legd. De landbouw der inlandsche bevolking der koloniën komt

daarbij in het algemeen niet in aanmerking. Het weinige wat die ge-noten heeft van internationale samenwerking op dit gebied is mees-tal langs een omweg verkregen. Toch heeft een deel van het kolonia-le ondernemerskapitaal — en ook de koloniakolonia-le gouvernementen heb-ben dat —belang bij meerdere efficiency in den landbouw der inboorlingen. De internationale samenwerking zal hiermede reke-ning moeten houden, maar ook met het feit dat meerdere vervol-making van laatstgenoemden landbouw schadelijke gevolgen kan hebben voor de efficiency van den uitheemschen kolonialen land-bouw.

(4) Afgescheiden van de vraag in hoeverre het mogelijk is hef bestaan te bewijzen van een wereldhuishouding d.w.z. een wereld-organisme, dat doelbewust de productie en de distributie van de goederen leidt, kan men constateeren dat der landbouwproductie ge-regeld min of meer vaststaande hoeveelheden en qualiteiten worden opgeëischt. In die internationale productenvoorziening nemen de koloniale landbouwproducten een zeer belangrijke plaats in. Er zijn landen op de wereld, die nog zeer weinig bijdragen tot

bevre-diging van de eischen der „wereldhuishouding", ofschoon vele daar-voor bijzondere gunstige natuurlijke daar-voorwaarden bezitten. Zij stel-len zich tevreden met hun landbouw slechts voor bevrediging van eigen behoeften of van markten in hun onmiddellijke nabuurschap te zorgen. Deze „achterlijkheid" in werken voor de internationale behoeften heeft de koloniale expansie der westersche landen en van den westerschen ondernemingsgeest een rechtvaardiging in handen gegeven. Evenwel is daarbij wel voorbijgezien, dat de eigen evolutie ener „achterlijke" landen meermalen symptomen vertoonde van groeiende neiging tot ontworsteling uit den ouden toestand, naar medewerking aan de voorziening in de wereldbehoeften. Eveneens is daarbij nu en dan niet opgemerkt, dat het „achterlijke" land reeds metterdaad daaraan meedeed, zij het dan op andere wijze dan het westen. Nog maar zeer kort geleden — en zelfs nu en dan tot op den huidigen dag nog — kon men in de verschillende koloniën ondervinden, hoe ten behoeve der wereldvoorziening aan koloniale producten de landbouw der oorspronkelijke bewoners eener kolo-me wordt gemaszregeld, gehinderd en belemkolo-merd en dat die beïn-vloeding op den duur geen blijvende resultaten kon behalen voor een voldoende voorziening van koloniale landbouwproducten aan

Kol. Studiën

allen, die haar behoeven. Dat de over het algemeen gehuldigde westersche opinie omtrent het belang van den landbouw in koloniën

gedreven met uitheemsch kapitaal niet alleen in aanmerking mag komen bij een internationale samenwerking, omdat de eischen van den landbouw der oorspronkelijke bewoners van evenveel belang zijn voor de „wereldhuishouding", zal die samenwerking speciale moeilijkheden ter oplossing geven. De koloniale landbouwpolitiek der verschillende staten o.a. zal hierbij telkens onder de aandacht moeten komen.

(5) Vele koloniale regeeringen en ook de Volkenbond stellen het zich als hun plicht de verheffing en de bescherming van de in-heemsche volken in de koloniën op bijzondere wijze te bevorderen.

Ook ondernemers en particuliere vereenigingen en lichamen werken daartoe mee. De een wordt daarbij gedreven door objectieve mo-tieven, wetenschappelijke of wel humanitaire, de ander heeft meer

subjectieve redenen hoofdzakelijk die van geld-maken. Maar uit welk motief ook voortgekomen, die drang geeft aan de inheem-sche landbouwwereld steun bij haar evolutie. Uit den aard der zaak kan dit werk min of meer botsing geven met de belangen van groot-' landbouwondernemingen, die, zooals reeds hierboven aangeduid is,

vaak meer interesse moeten hebben bij een stabilisatie van de kolo-niale toestanden dan bij een belangrijke verbetering. Daardoor staan in dit opzicht in de koloniën nu en dan de regeeringen recht tegen-over de kapitaalmacht, die beleggingen heeft in kolonialen groot-landbouw, -industrie en -exporthandel.

In verschillende koloniën geniet de landbouw der inlanders van regeeringswege technische, economische en wetenschappelijke voorlichting, die deze landbouw uit eigen kracht zich bij lange na niet zou hebben kunnen verschaffen. Deze voorlichting kan in vele koloniën nog niet efficient genoeg werken, vooral ook, doordat men een omvorming van de landbouwmethoden veelal in eenzijdige richting wenscht, in de eene kolonie ten behoeve der voedselvoorzie-ning, in de andere ter bevrediging der behoefte aan koloniale grondstoffen enz. Internationale samenwerking zal hier weinig goeds kunnen opleveren, daar vele koloniseerende mogendheden hier sterk uitgesproken nationale tendenzen koesteren o.a. het zich in eigen imperium onafhankelijk maken van anderen in zake voor-ziening van koloniale landbouwproducten. Toch zal het noodig

zijn dat men terzake van omvorming van de inlandsche landbouw-methoden internationaal ervaringen en gegevens uitwisselt en naar eenheid in koloniale landbouwpolitiek streeft. Dit probleem is eigenlijk alleen op zijn plaats bij den Volkenbond.

*

Zoodra de internationale samenwerking zich begeeft op het ter-rein van den landbouw gedreven in landen met een koloniale structuur, zal het noodig zijn die samenwerking een speciale plaats

te geven, daar er zich daarbij een aantal problemen voordoen, die men bij de beschouwing van de Iandbouwbelangen in de onafhanke-lijke landen niet kent. Het speciale in -die samenwerking ligt niet op natuurwetenschappelijk gebied noch op landbouwtechnisch noch op landhuishoudkundig terrein, doch zuiver op dat der koloniale eco-nomie en der koloniale politiek. Wel zullen natuurwetenschappe-lijke, landbouwtechnische en landhuishoudkundige onderwerpen daarbij in aanmerking komen, maar dan slechts in zooverre zij ver-band houden met koloniaal-economische en -politieke problemen.

In dit licht moge de vraag gesteld worden, in hoeverre men op één der belangrijkste officieele plaatsen voor inter-nationale samenwerking op landbouwgebied, d.i. het Internationaal Landbouwinstituut te Rome een aparte plaats moet inruimen voor den landbouw in tropische en sub-tropische landen. Voor zooverre men daarbij alleen denkt aan wetenschappelijke, technische en landhuishoudkundige problemen in dien landbouw, is dat m.i. on-noodig. Het zal voldoende zijn, dat men in alle bureaux van ge-noemd instituut i) de noodige landbouwkundigen met ervaring in tropen en sub-tropen ter beschikking heeft om de verzameling, vastlegging, synthese en publicatie van de verschillende ervaringen en gegevens op tropisch en sub-tropisch landbouwgebied even goed te verzorgen als die der andere cultuurgebieden.

Het zal m.i. onnoodig, j a om technische redenen ongewenscht zijn, die experts daarvoor in een apart bureau of sectie samen te brengen

Een afzonderlijke sectie voor tropischen en sub-tropischen land-biblinthlpir \*h .I.-b evat d.e volgende bureaux naast het secretariaat:

studiën ' S t a t l s t , e k' t e c h n i e k e n voorlichting, economische en sociale

bouw zal tot eigenlijke taak moeten hebben, hetgeen boven reeds ge-noemd is: de verwerking van de gegevens op zuiver koloniaal-eco-nomisch en koloniaal-politiek terrein liggende. Alleen zou dan nog te

overwegen zijn, of zoo'n sectie wel thuis behoorde op een landbouw-instituut en of het niet beter ware, dat die ergens te Genève werd ondergebracht. In elk geval moest er gelegenheid bestaan èn bij de Commissie voor de koloniale mandaten èn bij het Internationaal Arbeidsbureau te Genève om hun interesse voor kolonialen land-bouw in daden te kunnen omzetten.

Rome, 14 Januari 1929.

A. J. KOENS.