• No results found

door

Mr. H. D. VAN WERKUM.

Korten tijd geleden berichtte de pers, dat de SiMON-Commissie, die waarschijnlijk tegen het einde van dit jaar haar rapport zal uitbrengen, de reconstructie van de Britsch-Indische staatsregeling zou baseeren op het gematigd federalisme van Canada.

Waar de oplossing van de beste staatsregeling voor Britsch-Indië zich logisch en feitelijk moest bewegen in federalistische richting — ook op algemeen historische gronden — „un régime federal plus ou moins étroit sera généralement adopté dans l'avenir parce que c'est Ie seul moyen d'assurer l'union des races et plus tard de l'espèce sans briser les diversités locales et sans asservir les hommes a une étouffante uniformité" (Laveleye, „Le Gouvernement dans la democratie") — zal definitieve opbouw van die staatsregeling op federalistische basis door toepassing van het beginsel van „devolutie" — afwenteling van zelfstandige staatkun-dige bevoegdheden en plichten op lagere rechtsgemeenschappen —, ongetwijfeld ook onze staatkundige ontwikkeling in die richting beïnvloeden.

Echter valt de eigenaardigheid te constateeren, dat de Inland-sche politieke leiders, die juist ter verheffing van de volkskracht het federalistische beginsel uit alle macht zouden moeten steunen, om politieke redenen de centripetale krachten in het staatsbestel trachten te versterken, terwijl de Europeesche gemeenschap zonder onderscheid van richting het pleit voert voor krachtige autonomie der onderdeelen met behoud van een niet minder krachtig uit-voerend gezag. De verwezenlijking van centrifugale voorstellen stuit echter af op onwil van het tegenwoordige kabinet en wij moeten den uitslag der algemeene verkiezingen in Holland

af-wachten ter beoordeeling van de mogelijkheid eener eventueele koerswijziging.

In den loop der negentiende eeuw heeft de normale stroom der koloniale geschiedenis zich voortbewogen in de richting van toe-kenning van zelfbestuur aan de verschillende koloniën door de geleidelijke ontwikkeling van de parlementaire democratie naar het voorbeeld der Britsche, voornamelijk in de zelfbesturende domi-nions van de „British Commonwealth". De voornaamste ontwik-kelingsfasen zijn gelijk in alle dominions. Canada echter was de eerste kolonie, die de volgroeide parlementaire democratie zou bereiken, evenals zij de eerste zou zijn om het beginsel van federalisme aan te nemen. Toen Canada, tijdens den zeven-jarigen oorlog, door verovering in 1760 in handen van Groot-Brit-tannië overging, was het eene Fransche kolonie; de samenleving was feudaal geconstrueerd; de bevolking leefde onder de Fransche wetgeving van het ancien régime en behoorde tot de kerk van hare voorvaderen. Onderworpen, feitelijk, aan den militairen gouverneur door Frankrijk uitgezonden, waren de onmiddellijke heerschers van de bevolking de landheeren en de Katholieke priesters. De eerste Engelsche regeerders van Canada waren natuurlijk soldaten en de eerste periode van 1760 tot 1764 staat bekend onder den naam van „Régime militaire", maar van toepassing van de krij.gswet in den technischen zin viel geen spoor te bekennen. Integendeel betoonden de burgers van Montreal hunne groote dankbaarheid tegenover Generaal AMHERST, hun overwinnaar en hun eersten Engelschen gouverneur, die zich meer als een vader dan een over-winnaar gedroeg. Bij den vrede van Parijs (1763) werd Canada formeel afgestaan aan Engeland en in 1764 werd eene koninklijke proclamatie uitgevaardigd van den volgenden inhoud: „So soon as the State and circumstances of the Colonies will admit thereof the governors were to summon and call general assemblies within the said Governments respectively, in such manner and form as is used in those colonies and provinces in America which are under our immediate Government!" De bedoeling was om door het on-middellijk verleenen van vertegenwoordigende instellingen den toevloed van Engelsche kolonisten te bevorderen, maar gelukkig voor de Fransche Katholieken, die van het lidmaatschap uitge-sloten zouden zijn door de ook voor hen geldende Protestantsche

Kol. Studiën ->

eedsbepalingen van het Britsche staatsrecht, bleef die proclamatie een doode letter en werd het bestuur op de oude wijze gevoerd tot tevredenheid van de groote massa der bevolking. De totale be-volking tijdens den vrede van Parijs bedroeg 65.000. Bijna al die menschen waren van Franschen bloede en beleden het Katholieke geloof. Na den vrede echter staken kleine groepen Puriteinen uit Nieuvv-Engeland de grens over en stichtten verwarring. Zij telden in 1766 niet meer dan 500 zielen, maar zij probeerden, gelukkig zonder succes, de Engelsche gouverneurs over te halen om onder het voorwendsel van „vrije" instellingen, de Fransche kolonisten staatkundig en kerkelijk aan zich te onderwerpen.

Binnen tien jaren na de verovering van Canada geraakte En-geland in moeilijkheden met zijne Noord-Amerikaansche koloniën.

De Engelsche staatslieden voelden er weinig voor om aan die twist een tweede met Fransch-Canada toe te voegen en zoo werd in 1774 de „Quebec Act" door het Engelsche parlement aangenomen. Dit buitengewoon wijze staatsmansstuk, dat moet worden goedge-schreven op de rekening van het veelbesproken gouvernement van Lord NORTH, had eene tweevoudige beteekenis; eenerzijds verze-kerde het de getrouwheid van Fransch-Canada op een oogenblik van spannende crisis in de geschiedenis van het Britsche Rijk; an-derzijds duidde het een belangrijken trap aan in de ontwikkeling van koloniaal zelfbestuur.

De Quebec Act begon met de proclamatie van 1764 te herroe-pen als „inapplicable to the state and circumstances of the said province the inhabitants whereof amounted at the conquest to about 65,000 persons professing the religion of the Church of Rome" en verzekerde aan die kerk een wettelijk erkende positie, terwijl met het afleggen van een eenvoudigen eed van trouw kon worden volstaan. In burgerlijke zaken zou de Fransche wetgeving worden toegepast; maar in strafzaken de Engelsche procedure worden gevolgd. Eindelijk zou een wetgevende raad in het leven worden geroepen bestaande uit niet minder dan 17 en niet meer dan 20 leden aangewezen door de Kroon met bevoegdheid om veror-deningen te maken, maar niet om belasting op te leggen. Deze wet bracht eene groote teleurstelling voor de Puriteinen van Nieuw-Engeland maar overeenkomstige voldoening in Canada, en daaraan moet goeddeels worden toegeschreven, dat

Fransch-Canada, tijdens de troebelen met de Amerikaansche koloniën, niet alleen trouw bleef aan de Engelsche connectie, maar van harte samen werkte met de Engelsche troepen om Amerikaansche aan-vallen op Canada af te weren.

De erkenning van de onafhankelijkheid der Amerikaansche koloniën in 1783 opende een nieuw tijdvak in de geschiedenis van Canada en leidde rechtstreeks tot eene nieuwe staatkundige ont-wikkeling. Na den vrede van Versailles vonden groote aantallen Amerikaansche loyalisten, die in de onafhankelijke Staten niet langer wenschten te wonen, hun weg over de grenzen van Canada.

Versterkt door emigranten uit het moederland brachten zij een nieuw element in het politieke en staatkundige leven van de kolonie.

Het uiteindelijk resultaat van het binnenkomen van dezen nieuwen stroom was in hooge mate stimuleerend en heilzaam, maar de onmiddellijke gevolgen waren niet ontbloot van moeilijkheden.

Onder één gouverneur en één raad; onder één wetboek en één staatkundig stelsel waren nu twee bevolkingsgroepen vereenigd — de eene behoorende tot het Fransche ras en Roomsch-Katholiek van geloof; de andere van Engelschen bloede en Protestant. Zoo ontstond er wrijving tusschen die groepen. PITT begreep den ernst van den toestand en in 1791 diende hij de „Constitutional Act" in, die aangenomen werd en den derden trap vormt in de staatkundige ontwikkeling van Canada. De „Régime militaire", feitelijk, zij het niet formeel, verlengd tot 1774, week in dat jaar voor het bestuur van een gouverneur en een benoemden raad als voorgeschreven door den Quebec Act. De benoemde raad zou nu aangevuld worden door een verkozen huis van afgevaardigden, dus „representative government" worden ingevoerd, nadat in de tusschenliggende periode van 1774 tot 1791 de administratie van eene kroonkolonie was geschonken.

Onder den „Constitutional Act" van 1791 werd Canada verdeeld in twee koloniën; de eene, Quebec, zou bestaan, algemeen gespro-ken, uit Fransche Roomsch-Katholieken; de andere, Ottawa, uit Engelsche Protestanten. In elke kolonie zou een gouverneur worden aangesteld, bijgestaan door een uitvoerenden raad en een wetgevend lichaam uit twee kamers bestaande: een benoemden raad en een verkozen huis van afgevaardigden. Gedurende eenigen tijd ging alles goed; PITT'S verwachtingen gingen in

ver-vulling en in den oorlog van 1812 toonden de Canadeezen van beide rassen niet minder trouw aan Engeland dan in den Ameri-kaanschen vrijheidsoorlog.

Maar in de oogen van mannen opgevoed in Engelsche tradities had de Constitutie van 1791 één hoofdgebrek: de wetgevende macht had geen werkelijke controle over de uitvoerende. „Representative"

zonder „responsible government" was, zooals CHARLES BULLER

het frappant uitdrukte, gelijk aan een vuur zonder schoorsteen.

Dit gebrek, gecombineerd met fiscale en kerkelijke moeilijkheden, leidde tot de ineenstorting van de Constitutie van 1791. In Bene-den-Canada vooral was er in de dertiger jaren voortdurend con-flict tusschen het wetgevend lichaam en de uitvoerende macht.

Aangezien de „Assembly" geen invloed kon uitoefenen op het regeeringsbeleid bij gebreke van „responsible government", nam dit lichaam zijn toevlucht tot de ultima ratio van louter vertegen-woordigende macht en probeerde het de geheele regeeringsmachine lam te leggen door de begrooting te verwerpen. In Boven-Canada bestond dezelfde principieeie moeilijkheid, maar niet toegespitst door rasverschillen, vertoonde ze daar een minder scherp karakter.

In 1837 sloeg de ontevredenheid van de Fransche partij in Be-neden-Canada tot openlijk verzet over onder aanvoering van een jongen Franschman, Louis J. PAPINEAU. Een Engelsche partij in Boven-Canada onder leiding van W I L L E M LYON MACKENZIE volgde terstond. Naar het voorbeeld der Vereenigde Staten wilden zij Canada tot een onafhankelijke republiek maken. De opstand werd onderdrukt en door den steeds toenemenden stroom van landver-huizers uit Engeland kreeg het Engelsche element weldra ook de numerieke meerderheid. Echter had de opstand de aandacht van de Engelsche regeering gevestigd op den dreigenden staat van zaken in Britsch-Noord-Amerika. Tot dusverre was het Engelsche ministerie geneigd geweest om de beteekenis daarvan te onder-schatten. In het voorjaar van 1838 besloot het de constitutie van Canada tijdelijk buiten werking te stellen en Lord DURHAM

uit te zenden als „High Commissioner".

Uit een persoonlijk oogpunt bezien, was DURHAM'S zending naar Canada een fiasco; maar het rapport, waarin hij zijn inzichten van het vraagstuk belichaamde en de geneesmiddelen voorschreef tot oplossing ervan, is misschien het meest waardevolle staatsstuk

ooit opgesteld met betrekking tot koloniaal zelfbestuur. Het is volkomen overbodig om het aandeel in het rapport te bespreken van

CHARLES BULLER, zijn eersten secretaris, of van WAKEFIELD die reeds voor Zuid-Australië het goed recht van de kolonisten bepleit had om zichzelf te besturen. Aan DURHAM komt in elk geval de eer toe het beginsel van „responsible government" te hebben aanvaard en het aannemelijk te hebben gemaakt voor het Engelsche publiek.

Hij voelde het gevaar dreigen, dat de Engelsche kolonisten, afkeerig van de slechte behandeling, welke zij genoten, aansluiting zouden zoeken bij de Vereenigde Staten, en begrijpende dat eene federatie onmogelijk was op dat oogenblik wegens de primitieve verkeers-middelen, werd hij door die begripsvorming geleid tot zijne be-ruchte politiek van vereeniging van de beide Canadas, in het geloof,

•dat zoodoende de Fransche nationaliteit spoedig ten onder zou gaan. Dit was eene misrekening, maar de beginselen in het rapport neergelegd werden door de moederlandsche regeering in de hoofdzaken geaccepteerd en de verantwoordelijkheid van alle bestuursambtenaren aan het vereenigde wetgevend lichaam uit-drukkelijk uitgesproken in de volgende klassieke zinsnede van het rapport: „The responsibility to the United Legislature of all officers of the Government, except the Governor and his secretary, should be secured by every means known to the British Constitu-tion. The Governor should be instructed that he must carry on his Government by heads of departments in whom the United Legislature shall repose confidence; and that he must look for no support from home in any contest with the legislature, except on points involving strictly Imperial interests". De lijst van imperiale belangen toont duidelijk aan hoe DURHAM'S opvatting van „res-ponsible government" verschilde van het dogma der gelijkheid van status thans binnen het Rijk verkregen; maar zijn schema was zeer geschikt voor de onmiddellijke oplossing van de werkelijke te dien tijde bestaande moeilijkheden, en het heeft tot aan de belang-rijke veranderingen, door den wereldoorlog teweeggebracht op staatkundig gebied, zich zonder fundamenteele wijzigingen kunnen

handhaven.

Lord DURHAM was echter minder omzichtig in daad dan wijs in raad. Nauwelijks had hij in Mei 1838 voet aan wal gezet in Canada of hij beleedigde plaatselijke gevoelens door de aanstelling van

nieuwe en onervaren personen in zijn uitvoerenden raad. Dat er iets te zeggen viel voor een nieuw begin, voor een raad „free from the influence of all local cabals", is ontegenzeggelijk juist. Ook ging deze werkwijze de dictatoriale bevoegdheden niet te boven, waarmede Lord DURHAM was toegerust; maar dat drie van de vier raadsleden zijn eigen privé-secretarissen waren, werd

be-schouwd als misbruik maken daarvan. Er zouden nog ergere dingen gebeuren.

Op 28 Juni vaardigde de dictator een e verordening uit, inhou-dende amnestie voor allen, die hadden deelgenomen aan den jongsten opstand, drie en twintig uitgezonderd. Van hen werden er acht, die schuldig waren bevonden aan hoogverraad, verbannen naar Bermuda, terwijl aan de vijftien overigen, waaronder PAPI-NEAU, die uit Canada gevlucht was, op straffe des doods de terug-keer verboden werd, Een storm van verontwaardiging stak op over deze krasse maatregelen zoowel in de kolonie zelve als in het moederland. De deportatie van misdadigers naar Bermuda was onwettig en daarom besloot de Rijksregeering de verordening te vernietigen, ofschoon eene z.g. indemniteitswet werd aangenomen om den dader voor strafvervolging te vrijwaren.

DURHAM was diep getroffen door de afkeuring van zijne ver-ordening en in de proclamatie, die de bekendmaking daarvan bevatte, rechtvaardigde hij zijn eigen gedrag en critiseerde dat van het ministerie in het moederland. Na deze indiscretie te hebben toegevoegd aan zijne oorspronkelijke houding, besloot hij af te treden; en bij zijn terugkeer in het moederland beroemde hij zich er op, dat hij had „effaced the remains of a disastrous rebellion".

Lord DURHAM'S rapport werd gepubliceerd in 1839 en wordt terecht beschouwd als de MAGNA CHARTA van koloniaal zelf-bestuur. Aan zijn opvolger POULETT THOMSON (Lord SYDENHAM)

werd opgedragen door Lord JOHN RUSSELL om de nieuwe politiek in praktijk te brengen: „Your Excellency must be aware that there is no surer way of earning the approbation of the Queen than by maintaining the harmony of the Executive with the legislative authorities". In 1840 werd de „Union Act" aangenomen, die voorzag in de vereeniging van Ontario en Quebec, en een par-lement bestaande uit twee kamers: een wetgevenden raad van niet minder dan twintig personen door de Kroon voor hun leven

benoemd; en een verkozen huis van afgevaardigden waarin elke provincie gelijkelijk vertegenwoordigd zou worden door 42 leden.

Van de verantwoordelijkheid der uitvoerende macht was, eigen-aardig genoeg, geen melding gemaakt. De Engelsche praktijk was stilzwijgend verondersteld, maar niet vóór het gouverneurschap van Lord ELGIN (1847-1854) werd het beginsel uitdrukkelijk erkend. Het eerste Parlement van Vereenigd Canada kwam bijeen te Kingston op 14 Juni 1841, maar het zou, zooals wij gezien hebben, eenige jaren duren voordat de Constitutie van Canada doordrongen zou zijn van den geest van het DuRHAM-rapport.

Voor eene goede werking van het kabinetstelsel zijn velerlei zaken noodig, niet in de laatste plaats georganiseerde en samenhangende partijen. Lord SYDENHAM, gewoon aan het partij-stelsel van Engeland, werd tot wanhoop gebracht door het gemis ervan in Canada. Hij vond het huis van afgevaardigden „split into half a dozen different parties, the Government having none and no one man to depend on". Canada, dat was duidelijk, kon niet in alle geheimen van het kabinetstelsel worden ingewijd zonder een leer-tijd. Lord SYDENHAM werd gedwongen persoonlijk die opvoeding op zich te nemen; te handelen in de dubbele hoedanigheid van constitutioneelen Vorst en parlementairen Eersten Minister. In deze moeilijke rol ontvouwde hij de noodige energie en tact, zoodat hij na verloop van twee jaren in staat was aan Lord JOHN RUSSELL

te rapporteeren dat de doeleinden van zijne zending verwe-zenlijkt waren: ,,The union of the two Canadas is fully perfected, and the measures incidental to that great change have been succesfully carried into effect and the future harmonious working of the Constitution is, I have every reason to believe, secured". Ongetwijfeld kon Lord SYDENHAM op een groot persoonlijk succes bogen, maar zijne ingenomenheid met de con-stitutie was voorbarig. Na zijn plotselingen dood in 1841 brak eene periode van parlementaire schermutselingen aan, tijdelijk tot stilstand gebracht door concessies aan de oppositie door den nieuwen Gouverneur-Generaal Sir CHARLES BAGOT (1841-1843), maar opnieuw aangewakkerd onder BAGOT'S opvolger METCALFE,

wiens diensttijd de beperkingen toonde, aan de werkingssfeer van den Gouverneur-Generaal gesteld onder de nieuwe regelingen.

METCALFE stierf echter vroegtijdig in 1846 en werd opgevolgd

door Lord ELGIN, die uitgezonden was met de bijzondere orders om zonder verwijl of beperking de politiek uit te voeren als voor-gesteld in het rapport van zijn schoonvader, Lord DURHAM. De nieuwe Gouverneur kreeg van het departement van koloniën de uitdrukkelijke instructie „to act generally on the advice of the Executive Council, and to receive as members of that body those persons who might be pointed out to him as entitled to be so by their possessing the confidence of the Assembly". Zoo werd ein-delijk het hoofdbeginsel van Lord DURHAM'S rapport beslist aan-vaard als het regeeringsbeginsel van Canada. „Responsible go-vernment" werd ingevoerd in New Brunswick en Nova Scotia in 1847 en vier jaren later in Prince Edward Island.

Intusschen ontwikkelde Canada zich buitengewoon snel op economisch en sociaal gebied; maar staatkundig was het met de Constitutie niet wel. Geen langen tijd zou verloopen of het werd duidelijk dat noch de vereeniging van de beide Canadas noch het bereiken van „responsible government" bestemd waren om het einddoel af te teekenen van de constitutioneele ontwikkeling van Britsch Noord-Amerika. Hoewel de concessie van zelfbestuur een wijze stap v/as geweest, rees de vraag of het niet op den weg had gelegen van voorzichtige staatslieden de gelegenheid te benutten om de staatkundige betrekkingen met het geheele Rijk te herzien.

Anderzijds vielen centrifugale tendenzen te bespeuren, die er op gericht waren het denkbeeld van „responsible government", vast-gekoppeld aan de voorwaarde van vereeniging tusschen de beide Canadas, los te laten in het belang zoowel van de goede werking van dat beginsel als om de bijzondere verschillen tusschen die gebieden wat betreft taal, godsdienst en ras, zich vrijelijk te laten ontplooien naar eigen aard en bestemming. Lord DURHAM had dit feit twintig jaren geleden reeds opgemerkt, maar vond het een argument niet voor federatie maar voor vereeniging. „The French"

schreef Lord DURHAM, „remain an old and stationary Society in a new and progressive world". Daarom moesten de reactionnaire en conservatieve Franschen van Quebec, die immigratie in hun

schreef Lord DURHAM, „remain an old and stationary Society in a new and progressive world". Daarom moesten de reactionnaire en conservatieve Franschen van Quebec, die immigratie in hun