• No results found

door

Dr. B. VRIJBURO.

/. Het Staats-belang.

„Waar de landbouw bloeit, bloeit de staat".

In Indië is op 't gebied van klein-landbouw heel wat gedaan, heel wat geëxperimenteerd. Het Gouvernement heeft zich niet ge-ringe uitgaven getroost, om den klein-landbouw te doen slagen — en—het dient gezegd — tot nu toe met zeer weinig resultaat.

Opdat dit geen ontmoediging tengevolge zal hebben, wil ik nog eens naar voren brengen het groote Staats-belang, dat gelegen is in het slagen van den klein-landbouw — met andere woorden — in het scheppen van een middenstand, die landbouw beoefent. Daarna zal ik trachten uiteen te zetten, hoe een betere weg kan worden ingeslagen, om n.m.m. tot succes te komen.

„Klein-landbouw een Staats-belang". Mussolini zegt: „De Re-geering beschouwt de landbouwers in oorlog en in vrede als de fundamenteele krachten voor het geluk van het vaderland".

Ach, kregen wij hier ook eens zoo'n Regeering, en als die dan werkelijk meende wat ze zei, wat zouden we dan een gulden tijd tegemoet gaan.

Waarom zijn landbouw-kolonies noodig en waarom moet het N.-I. Gouvernement mede helpen tot de vorming daarvan?

Indië heeft langzamerhand een bevolkingsgroep gekregen, die staat tusschen de weigestelden, de intellectueelen (we zullen deze twee maar samen nemen, alhoewel beiden niet altijd samen gaan) en de bevolking; met de laatste bedoeld de gewone Inlander, die voor zijn dagelijksch broodje werkt en geen meerdere ontwikkeling deelachtig is dan hetgeen hij van de dessaschool meekreeg. Deze groep is samengesteld uit: de kleine Europeaan, de

niet-gefortu-KLEIN-LANDBOUW IN KOLONISATIE. 175 neerde Indo en de ietwat geschoolde Inlander, de

„orang-ontwik-keling" zooals hij zich zelf noemt; de Inlander, die wat meer heeft geleerd dan de gewone kampongman. Deze groep vond tot voor eenige jaren terug emplooi als klerkje op de vele gouvernements-bureaux, bij de S.S. en andere spoorweg-lichamen, aan banken, handelskantoren en zoo meer. Het groote meerendeel blijft daar ondergeschikte betrekkingen bekleeden. Aangezien door het zich steeds uitbreidend onderwijs 't aantal voor die betrekkingen ge-vormde personen de laatste jaren snel toeneemt en ook het Inland-sche meisje hierin een plaats krijgt, zijn we zoover, dat het aanbod de vraag reeds verre overtreft. We zitten reeds met een massa, laat ik zeggen — midden-klasse-menschen, waarvoor thans moeilijk, in de naaste toekomst in 't geheel geen werk is. 't Is een verschijnsel dat in elke kolonie wordt waargenomen, waar van uit 't moederland sterk op scholen en onderwijs-instellingen wordt aan-gedrongen.

Het ergste zullen in verdrukking komen en zijn het al ten deele, de kleine Europeanen en Indo's. Zij voelen zwaar de concurrentie van Inlanders en Chineezen, die, wat ontwikkeling aangaat, hun gelijke, met lager loon tevreden zijn, omdat hun levensstandaard lager is.

Deze bevolkingsgroep zal geholpen moeten worden en niemand zal ook maar een oogenblik weifelen te zeggen, dat hier het Gou-vernement een plicht te aanvaarden heeft.

Ik wil niet zeggen dat thans niets voor deze klasse gedaan wordt.

Zeker, velen worden geholpen; het is echter slechts een klein deel, nog meer staan achter hen en vragen steun. De tot nu toe ge-volgde middelen, het „baantjes creëeren", zijn niet meer voldoende, naar andere wegen moet worden gezocht.

Een van de middelen, die krachtig kunnen medewerken tot werk-verschaffing en tot het openen van een behoorlijk bestaan is: het stichten van landbouw-kolonies.

Het is een politiek belang, dat deze bevolkingsgroep geholpen wordt. Dat het Gouvernement dit doet langs den weg van land-bouw heeft zijn politieke zijde. Ik haalde wel eens meer aan het-geen hier volgt: „Van een politiek standpunt zou aanmoediging van landbouw en veeteelt daarom aan te bevelen zijn, vooral in

deze tijden, nu een ontwakend volk zoo gemakkelijk de banen der evolutie zou kunnen verlaten voor die der revolutie. Landbouw maakt de bevolking wel een beetje conservatief, — maar gehecht aan elke Regeering, die orde en rust weet te handhaven. Een rustige landbouw-bevolking gaat niet licht tot excessen over; com-munistische leiders hebben op haar geen vat".

Ook bij onze buren wordt dit gevoeld; luister maar wat de heer

MAIN ZOO ongeveer zegt in dit verband over Britsch-Indië spre-kende:

„De vloek van Indië op den huidigen dag is de halve educatie, welke verscheidene leerinstellingen geven. Men krijgt een graad, een diploma, maar kan daarmee geen baantje krijgen. De jonge man wordt ontevreden en als zoodanig rijp voor de Bolshewistische propaganda.

Waar Indië letterlijk om schreeuwt, is een betere bebouwing van het land. Maar de jongelui laten het land in den steek, krijgen aan de scholen een halve opleiding en vinden zich zelf dan te goed om naar het land terug te gaan. Zij willen in Gouvernements-dienst, en als zij geen baantje kunnen krijgen werpen ze zich in de armen van het Bolshewisme".

Ook daar dus al de zelfde moeilijkheid; ook daar, een gelijke weg aangewezen, naar buiten.

Wil men het politiek belang dat de Staat heeft bij de verzorging van deze „midden-klasse-groep" even ter zijde stellen, dan treedt thans een niet minder gewichtig iets, het economisch belang naar voren.

We denken daarbij aan de woorden, door ENQELENBERG in de Volksraad gesproken: „Het doel der welvaarts-politiek is om een gegoeden boerenstand te vestigen, om inheemsch kapitaal te vormen, dat de grondslag wordt van de ontwikkeling der inheem-sche samenleving".

In een der laatste volksraadszittingen is veel aandacht geschon-ken aan de vraag: „hoe in de toekomst zal moeten worden voorzien in de voeding eener zeer talrijke bevolking, die op zoo snelle wijze toeneemt, dat zij in afzienbaren tijd ook de laatste reserve aan bouwgrond in bezit zal hebben genomen".

Zeer zeker is dit een hoogst moeilijk probleem.

KLEIN-LANDBÜUW IN KOLONISATIE. 177 Er zijn, zooals bekend, verschillende factoren, die de situatie kunnen beïnvloeden. Ik wil ze hier één voor één voorbrengen en noemen -onder:

a. beperking van de toename der bevolking;

b. verhooging van de opbrengst der reeds gecultiveerde gronden;

c. meer grond in cultuur brengen.

Wat a betreft, de natuurvolken in Indië staan nog lang niet op een peil, dat ze een rem zullen aanleggen tegen te snellen aanwas.

Jonge huwelijken, vele huwelijken en het noodige aantal kinderen, zoo is het en zal het blijven. MALTHUS heeft hier zijne aanhangers nog niet gevonden. In vroegere jaren stelde de Natuur zelf haar grenzen en waar ze aan den eenen kant vrij spel had, en de toe-name onbelemmerd haar gang ging, dunden aan den anderen kant plagen, hongersnood en ziekten de gelederen en bleef er evenwicht.

Thans heeft de Westersche beschaving het middel tot egalisatie aan de Natuur ontnomen; ziekten en plagen worden binnen enge grenzen teruggedreven, met gevolg: een dubbele toename.

Hieraan ontkomen we dus niet en niet alleen voor de Inlandsche, ook voor de Indo- en de 'Chineesche bevolkingsgroep geldt dit.

Het tweede hulpmiddel: verhooging van de opbrengst der gecul-tiveerde gronden is iets, waar men druk mee bezig is.

De Inlandsche landbouwer zelf zal hierin weinig deel nemen, althans niet eigener initiatief; daarvoor staat hij nog op te lagen trap van ontwikkeling. Hij wil planten, zooals zijn voorvaderen dat deden en aanvaardt gelaten de plagen en ziekten, als van Toewan Allah gezonden.

We hebben echter het Departement van Landbouw, dat met zijn voorlichtings- en zijn veeartsenijkundigendienst zeker in deze niet onbelangrijk werk verricht heeft. Meer intensief is er gewerkt hier en daar, andere gewassen hadden, naast de rijst, meer aandacht, ziekten werden bestreden en in hunne uitbreiding gestuit. Dit alles is, als zooveel gunstige factoren, te vermelden. Toch zullen de resultaten, zoolang „Kromo van heden" uitvoerder blijft van de voorgeschreven maatregelen, niet bevredigend, ik durf zeggen, gering zijn.

Voor meer intensieven veldarbeid is geld noodig, en dat heeft

Kromo niet; hij zit onder 't voorschot van Hadji of Arabier en de laatsten weten niet, dat het „zaliger is te geven dan te nemen", zij doen omgekeerd. De voorlichtingsdienst bereikt Kromo niet en, zoude ze hem bereiken, dan begrijpen ze elkaar niet. Ook langs Bestuur en Hoofden dringt het niet tot Kromo door, want de Hoofden hebben, als regel, te weinig verstand van landbouw en veeteelt en zullen de lessen, hun door Consulent en Veearts voor-gehouden, niet in een voor Kromo bevattelijker en opneembaren vorm kunnen verwerken. Hij is finantieel te zwaar gehandicapt en staat in ontwikkeling te laag, om de nieuwe ideeën over landbouw en veeteelt om te zetten in intensiveering van zijn bedrijf.

Zoo lang de toestanden blijven zooals ze zijn en, het zij nog-maals gezegd, als Kromo blijft wat hij is, zullen we van de pogingen van het Departement van Landbouw, hoe goed ook bedoeld, inzake het meerder productief maken van bodem en veestapel, slechts zeer matig succes mogen verwachten.

Gunstiger staat de zaak, wanneer we een middenstands-landbouw weten te scheppen, staande tusschen den Inlandschen landbouw en de grootcultuur, en werkende met menschen, die niet geheel onbe-middeld zijn en zich tot een zeker peil van ontwikkeling hebben opgewerkt.

Ik kom hiermee tot mijn derde hulpmiddel: meer grond in cultuur brengen.

Dit is een bron, die reeds aangeboord werd, getuige de vele irrigatie-werken, die hier en daar tot stand kwamen en hieruit is, bij verstandig gebruik, nog heel wat jaren te putten. Op Java, maar vooral op de Buitenbezittingen, zijn groote complexen, die thans niet in cultuur, wel degelijk productief te maken zijn. Men denke echter vooral niet, dat deze bron onuitputtelijk is en hoede zich, op zorgelooze wijze dit, ons laatste hulpmiddel, aan te wenden.

Verkwisting zou hier bijna gelijk staan met misdaad.

Een ieder, die in de binnenlanden bekend is, weet, wat een roofbouw er gepleegd wordt, wanneer de dessaman beschikking krijgt over zulke gronden. Alles wordt er uitgehaald, niets terug-gegeven; na een paar oogsten zijn ze voor langen tijd waardeloos.

Dit moet een einde nemen, want zelfs de oogenschijnlijk thans waardelooze stukken zijn daarvoor nog te goed.

KLEIN-LANDBOUW IN KOLONISATIE. I79 Ik zou de gronden, waarover vrije beschikking is, voor den

middenstand, hier synoniem met klein-landbouw, willen reserveeren;

dan, maar dan ook alleen, zal men ze kunnen aanwenden op een wijze, voor Indië zoo economisch mogelijk.

Het is vooral het laatste, waarvoor ik met het oog op 't onder-werp „kolonisatie" thans bijzonderen aandacht vraag.

Wanneer men bij het Binnenlandsdh-Bestuur, want daar moet men om inlichtingen toch terecht, informeert naar „gronden", krijgt men als regel ten antwoord — voor Java geldt dit zeer zeker —dat er geen grond meer beschikbaar is. Wanneer men dan eens rond gaat kijken in zoo'n district — we zullen maar geen groote eenheid nemen — dan verbaast men zich over de vele en vaak groote stukken grond, die braak liggen, bedekt met alang2, met struikgewas of hooger opschietend hout. De vraag, waarom die gronden niet benut worden, zal de besturende ambtenaar beantwoorden met: — „deze stukken moeten worden gereserveerd voor de bevolking, dit is vee-weide, dit is boschreserve, dit is grond, die geen waarde heeft, er is geen water, 't is al uitgeboerd", en zoo meer.

Met dergelijke antwoorden wordt men vaak, ik zou haast zeggen

„afgescheept" —; de ambtenaar is met een soortgelijk antwoord van de zaak af; de gronden blijven ingeschreven als weidegrond, reserve voor bosch of voor de bevolking enz.

Dit nu lijkt mij niet in ihet belang van land en volk.

Het wil mij voorkomen dat het Gouvernement in dezen te kort schiet en een beter inzicht zal moeten hebben in deze, laat ik het noemen agrarische aangelegenheid.

Voor elk district, om maar bij deze eenheid te blijven, zou ik een onderzoek naar de geschiktheid van de gronden nauwkeuriger willen doen geschieden en als basis nemen: „hoe kan de bodem zoo productief mogelijk worden gemaakt?" Geen bevoorrechting van rassen of klassen, niet met stroomingen meegaan van hard brullen-de menschen, dat brullen-de bevolking meer grond moetlhebben; evenmin invloedrijke personen naar de oogen zien, die vaak voor de groot-cultuur stukken weten los te krijgen, die voor andere doeleinden meer productief waren geweest. Het zuivere doel, langs welken weg het meest economisch nut van de beschikbare grond te trekken is, dient voor oogen gehouden te worden en de beoordeeling

in handen gelegd van menschen, die met de locale situatie bekend en tot oordeelen bevoegd zijn. Het „geschikt voor klein-landbouw", straks nader te omschrijven, zal vermelding moeten vinden.

Men zal mij misschien tegenwerpen dat de classificatie nu ook reeds bestaat, dat de kaarten en registers, bij 't Bestuur aanwezig, nu ook al aangeven — „reserve-grond" — „veeweide" en zoo meer.

Zeker is dit juist, echter ontbreekt er in werkelijkheid veel aan.

Dit laatste zal ik U met eenige voorbeelden aantoonen; ze zijn uit mijn directe omgeving en doen zien, dat de bestemming die aan de gronden gegeven wordt, alsook de kwalificatie in de registers, niet altijd is, zooals mag worden verwacht.

1. Ik vroeg en verkreeg eenige jaren geleden grond boven Lembang, circa 100 bahoe's, voor 't openen van eene veeteelt-onder-neming. Alles was in orde — ook boschwezen had geen bezwaar.

Voordat het echter tot uitvoering kwam, wisselde het Bestuur; ook kwam er een andere houtvester. Deze was van ander inzicht dan zijn ambtsvoorganger, had wèl bezwaar tegen de uitgifte en wist den nieuwen Resident op zijn tend te krijgen, met gevolg dat de exploitatie van het perceel mij zoo angstwekkend werd voorgesteld, dat ik er niet toe ben overgegaan.

Zooiets mag niet voorkomen en het uitgeven van grond mag niet afhankelijk zijn van de inzichten van een technisch ambtenaar, pas in de streek geplaatst.

2. Ik vroeg een stuk grond van 10 baihoe's ongeveer om een be-staand perceel uit te breiden en verbinding te krijgen met den hoofdweg. Mijn buurman had voor 't zelfde doel 15 bahoe gevraagd en gekregen. Mij werd het geweigerd, omdat het betrekkelijke stuk voor veeweide moest worden gereserveerd, 't Eerste jaar werden er door de bevolking aardappelen geplant, met wat Bengaalscih gras er tusschen. Dit laatste zou worden uitgebreid en diende natuurlijk om de besturende ambtenaar tevreden te stellen, 't Volgend jaar werd er nog eene kleine oogst maïs afgehaald en nu, 2 jaar later, is 't opschietend struikgewas, serrière en alang2 geworden. De grond ligt er waardeloos, zonder eenige productie; alleen een ver-dwaalde geit haalt er hier en daar een blaadje af; het staat geboekt als „veeweide".

KLEIN-LANDBÜUW IN KOLONISATIE. 181 3. In mijn buurt waren stukken grond gereserveerd voor de bevolking, 't Was slechte grond, die alleen waarde zou kunnen krijgen door groenbemester en water. Een paar tanis lieten zich overhalen er enkele bahoe's van te bewerken en te beplanten. De oogst viel zoo tegen, dat nauwelijks de kosten van bibit terugge-kregen werden — de arbeid was voor niets geweest. Thans liggen de gronden er weer als voorheen — reserve-bouwgrond voor de bevolking.

Er is wel iets van te maken, maar er moet wat geld in.

4. Een 12 bahoe's grond was mij toegezegd om de grens van mijn perceel wat te kunnen verleggen, zoo-dat het emplacement, waarop o.m. eene varkensfokkerij is, niet direct zou grenzen aan de bevolkingsgrond. Voor beide partijen zou dit slechts last geven en het betreffende stuk was onvruchtbaar, en zonder water. Er kwam bestuurswisseling, de nieuwe Resident vond dat de grond voor de bevolking moest worden gereserveerd, en zoo geschiedde.

Zietdaar eenige voorbeelden, die ik aanhaal, niet omdat er on-tevredenheid of teleurstelling in me huist, omdat ik niet kreeg wat ik vroeg; niet in het minst. Ik ben dankbaar en tevreden met wat het Gouvernement me gaf in het Pengalengansche, waar thans mijn Friesche veestapel een eldorado heeft; ik moest echter, om duidelijk en waar te zijn, voorbeelden aanhalen die ik zelf onder de oogen had.

Ik durf daarom ook volhouden, dat de tegenwoordige wijze van reserveeren, van uitgeven en beoordeelen van den grond, die nog beschikbaar is, te wenschen over laat en niet op voor den lande economische manier geschiedt.

De steeds moeilijker wordende tijden maken het noodzakelijk, dat aan vele handen werk wordt gegeven, dat over de nog niet uitgegeven grond zoo economisch mogelijk wordt beschikt, en dit kan alleen na nauwgezette deskundige beoordeeling. Er zijn natuur-lijk gronden, die als boschreserve moeten blijven, er zijn gronden, die voor de bevolking gereserveerd moeten worden, er zijn gronden, die zich leenen voor klein-landbouw, in enkele perceelen of in kolonisatie, er zijn er die pas waarde hebben als er eerst voor irrigatie of bewerking wat geld in gezet is. Dit te beoordeelen en vast te leggen is Gouvernements-taak.

Nog ben ik niet aan 't eind van wat ik een economisch belang voor den Staat acht, als er een klein-landbouw-middenstand ge-creëerd wordt.

Een zeer groot voordeel, niet in cijfers om te zetten, is 't goede voorbeeld, dat de meer wetenschappelijke landbouw, en dat wordt in eene kolonie verwacht, den klein-Iandbouwers, den orang-tani, geeft. Het werd al even aangestipt, hoe weinig practisch nut de landbouwvoorlichtingsdienst, de veeartsenijkundigendienst en noem nog maar meer diensten, te boeken hebben. E,n toch moet de

land-bouw vooruit. Het is immers waar, dat de kracht van Indië ligt in haar bodem en dat haar toekomst wordt belheerscht door het wetenschappelijk-economisch gebruik, dat daarvan gemaakt wordt.

De landbouw-wetenschap moet langzaam aan, stap voor stap haar intrede doen in de dessa en ook den kleinen man bereiken. Met wetten, met preeken komt men er niet, men moet 't hem laten zien; voorbeelden en nog eens voorbeelden 'heeft hij noodig — en — voorbeelden uit de practijk. Niet op Iandbouwhoeven en -scholen, niet op fokstations kan men hem laten zien, hoe hij het moet doen — daar wordt op Gouvernements-wijze, dus veel te duur gewerkt.

Zoo kan hij het toch niet navolgen •— en daarom zijn dat geen voorbeelden voor hem.

Doordat in de kolonie een meer ontwikkeld landbouwer zit, kan daar de voorlichtingsdienst, in 't algemeen de man van de weten-schap, succes hebben en vandaar uit moet de victorie beginnen.

Zeiden groote mannen als HOOVER en FORD niet: „Men moet goed-kooper werken, het juiste gewas aanplanten, uit elke bouw zooveel mogelijk halen met minder kosten. Als bij de industrie moet dit bereikt worden door wetenschap".

Juist, en om deze laatste bij den landbouw haar effect te doen hebben in 't groot, bij de massa, moet men een overgangs-landbouw-stand scheppen, die de wetenschap weet toe te passen en haar heilzaam werk kan laten zien aan den mindere. Alweer, en steeds door •— het practische voorbeeld.

Juist, en om deze laatste bij den landbouw haar effect te doen hebben in 't groot, bij de massa, moet men een overgangs-landbouw-stand scheppen, die de wetenschap weet toe te passen en haar heilzaam werk kan laten zien aan den mindere. Alweer, en steeds door •— het practische voorbeeld.