• No results found

GRONDHUURORDONNANTIE. 39 Hier worden duidelijk en zonder ruimte voor twijfel de twee

De padi-gendjah clausule in verband met artikel 10 der grondhuurordonnantie,

ARTIKEL 10 GRONDHUURORDONNANTIE. 39 Hier worden duidelijk en zonder ruimte voor twijfel de twee

essentialia van het verboden, maar dan ook het eenige verboden beding genoemd, t.W.:

a. de verzekering van de levering van op den grond geteelde gewassen, en

b. cultuurwerkzaamheden ten behoeve van den huurder.

Hiermede is eigenlijk alles gezegd, want niet te ontkennen valt dat het planten van padi-gendjah door en voor den verhuurder zelf, die daar volkomen eigenaar van blijft, noch is eene levering, noch is het verrichten van eene cuituurwerkzaamheid ten behoeve van den huurder.

Evenbedoeld commentaar gaat dan verder:

De redactie der bepaling heeft echter aanleiding gegeven tot de meening, dat zij eene wijdere strekking heeft.

Zoo stelde de vorige Resident van Probolinggo de vraag, of geoorloofd zijn bedingen, aangaande het bebouwen van den grond, niet tijdens maar vóór den ingang van den huurtermijn, bijv. dat gendjah moet worden geplant, of dat de padi-aanplant vóór 1 Januari in den grond moet zijn.

Op de vergadering met de ambtenaren in gemeld gewest werd mede gevraagd of elk beding omtrent te praesteeren arbeid verboden is, dus ook bijv. een beding tot voorafgaande bemesting van den gehuurden grond; op die te Banjoetnas, of bedongen zou mogen worden dat de verhuurder in den aan den huurtermijn voorafgaanden Westmoesson geen padi doch djagoeng zal planten; op die te Soerabaia en te Sema-rang, of de huurder de beplanting met padi-gendjah als voor-vrucht zou mogen bedingen; op die te Madioen, of mag worden overeengekomen, dat de verhuurder na afloop van zijn padi-oogst geen polowidjo meer op den grond zal planten.

Terecht merkte de Assistent-Resident van Poerwokerto (DE

WOLFF VAN WESTERRODE) op, dat het niet de bedoeling kon zijn alle bedingen „aangaande Tiet bebouwen van grond" te verbieden, vermits in dat geval in de huurakte ook niet ver-meld zou mogen worden met welk gewas en op hoedanige wijze de grond door den huurder gedurende den huurtermijn

zal worden bebouwd, terwijl de door de Regeering vastgestelde model-akten het tegendeel aantoonen, immers daarbij o.m. de vermelding van de aan den grond te geven bestemming uit-drukkelijk is geëischt.

en iets verder:

Uit de raadpleging van een groot aantal geregistreerde huurakten is verder gebleken, dat ter verzekering van tijdige ontruiming van den grond verschillende bedingen worden ge-steld, waarvan wel de meest voorkomende is, dat de verhuurder gedurende den laatsten Westmoesson geen padi-dalem doch slechts een spoedig rijpende padi-soort, als padi-gendjah of -tengahan, mag aanplanten.

Tegen al dergelijke bedingen kan, in het systeem der ordonnantie, geen bezwaar bestaan, terwijl ook overigens geen bedenking is te maken tegen contractueele bepalingen, als vele der vorengenoemde, bestemd om te werken vóór den ingang of na afloop van den huurtermijn.

Aanbeveling zal het echter verdienen de bedoeling van voor-melde bepaling te verduidelijken, hetgeen zou kunnen geschie-den door haar te doen luigeschie-den: „bedingen, welke het bebouwen van grond gedurende den huurtermijn of het leveren van ge-wassen beoogen".

Deze beide aanhalingen spreken voor zichzelf, waarbij ik in-zonderheid wijs op de opmerking van den Assistent-Resident van Poerwokerto dat het niet de bedoeling kan zijn om alle bedingen aangaande het bebouwen van den grond te verbieden, welke op-merking als „terecht" gekwalificeerd wordt en op den eersten zin van de laatste aanhaling waarin zonder eenige restrictie gezegd wordt dat uit een groot aantal geregistreerde contracten is gebleken, dat ter verzekering van een tijdige oplevering van den grond de z.g. padi-gendjah clausule wordt opgenomen, waarop dan de tweede zin volgt, aanvangende met de woorden: „tegen al derge-lijke bedingen kan geen bezwaar bestaan", waarmede dus het geoorloofde van de padi-gendjah clausule onder alle

omstandig-ARTIKEL 10 GRONDHUURORDONNANTIE.

heden —dus zoowel vóór als binnen den huurtermijn — werkende wordt erkend. Dat men alleen éénjarige contracten voor zich zou hebben gehad, of contracten waarbij het beding alleen was gesteld om te werken vóór den ingang van den huurtermijn, is niet aan te nemen en wordt ook onmiddellijk weersproken door de volgende woorden: „terwijl ook overigens geen bedenking is te maken tegen contractueele bepalingen als vele der vorengenoemde bestemd orn te werken vóór den ingang of na afloop van den huurtermijn". Hier heeft men het speciaal over bedingen bestemd om te werken vóór den ingang van den huurtermijn, welke geoorloofde bedingen door de woorden „ook overigens" gesteld worden naast de hierboven-bedoelde „al dergelijke bedingen" (o.a. padi-gendjah clausule).

Derhalve is hier voor een redeneering a contrario geen plaats en mag in de zinsnede „terwijl ook overigens" geen bedenking is te maken tegen contractueele bepalingen bestemd om te werken vóór den ingang van den huurtermijn" niet de tegen-stelling gezocht worden met bedingen bestemd om te werken binnen den huurtermijn en als zoodanig wèl aan bedenking onderhevig, doch is deze zinsnede niet anders op te vatten dan als gevende een aanvulling op en verduidelijking van de algemeene stelling-dat de padi-gendjah clausule geenszins ongeoorloofd is.

Blijkens de derde alinea van de laatste aanhaling heeft de wet-gever gemeend zijne bedoeling te kunnen verduidelijken door in art. 7 in te voegen de woorden „gedurende den huurtermijn", daarmede zooals uit de geheele wordingsgeschiedenis van het artikel en de officieele commentaren daarop blijkt, niet anders willende doen dan aan te geven dat het grondhuurcontract niet benut mag worden om tevens werk- en leveringsovereenkomsten af te sluiten voor den termijn dat de grond is gehuurd, waarbij hij, zooals uit de toelichtingen n.b.m. overduidelijk is gebleken, in geen enkel opzicht heeft willen tornen aan het van oudsher bestaande gebruik van de padi-gendjah clausule, ongeacht of die bestemd is om vóór of in den huurtermijn te werken en alleen — echter niet op gelukkige wijze —naar aanleiding van de vragen gesteld nopens het al dan niet geoorloofd zijn van de padi-gendjah clausule be-stemd om te werken vóór den ingang van het contract, in de toe-lichting nog eens onder aanhaling van padi-gendjah al's voorbeeld

heeft uiteengezet, dat ook dit beding geoorloofd is. Dat hij door dit voorbeeld eerder verwarring heeft gesticht dan klaarheid ge-bracht en er ook niet in geslaagd is om door de toevoeging der woorden „gedurende den huurtermijn" in het artikel 7 zelf alle onduidelijkheid weg te nemen, is door de practijk bewezen.

De officieele toelichting op § 10 sub 2e letter b welke bepaling bij de herziening van 1900 Stbl. 204 in de plaats trad van art. 7 der ordonnantie van 1895, luidde:

De strekking der clausule sub la, b is, de z.g. werk- en leveringscontracten met de Inlandsche bevolking, betreffende bebouwing van grond of levering van landbouwproducten, ge-heel gescheiden te houden van de grondverhuur.

Ter voorkoming dat de letter van het eerste verbod daaraan eene uitgebreider beteekenis zou geven dan in de bedoeling ligt, namelijk ook bedingen zou uitsluiten als b.v. dat de verhuurder in den laatsten Westmoesson vóór den ingang der huur „padi gendjah" zal kweeken, dat vóór een bepaald tijdstip met die voorafgaande beplanting een aanvang zal zijn gemaakt, en dergelijke afspraken, bestemd om te werken vóór den ingang of na afloop van den huurtijd, welker wering uit de grond-huurcontracten geenszins wordt verlangd, is in de bepaling-speciaal gewag gemaakt van voorwaarden omtrent het be-bouwen van grond „gedurende den huurtermijn".

Dat voorts gesproken is van bedingen, welke vermelden arbeid of het leveren van gewassen „beoogen", heeft de be-doeling te doen uitkomen, dat het verbod van contractueele clausule ter zake alleen betrekking heeft op stipulatiën, waar-door de huurder te zijnen behoeve of ten bate van derden de verboden prestatiën of leveringen zoekt te verkrijgen.

Alzoo niet op overeenkomsten, als bij de z.g. „intermit-teerende" meer-jarige huurcontracten, omtrent de afwisselende bebouwing van den grond door huurder en verhuurder.

Het zijn hier de gecursiveerden woorden ,,vóór den ingang der...

van den huurtijd" in de tweede alinea welke het misverstand scheppen en tot een verkeerde interpretatie aanleiding kunnen geven. Na al het bovenstaande kan echter nopens de bedoeling van den wetgever geen twijfel meer bestaan.

ARTIKEL 10 GRONDHUURORDONNANTIE. 43