• No results found

De homolesbische beweging

5 Een tegendraads kind van zijn tijd De politiek van de ethiek in het vroege C.O.C.

5.4 Een kind van zijn tijd? De politiek van de ethiek (1945-1956)

In de vorige paragraaf zagen we dat het C.O.C. ondanks zijn marginale po- sitie ten tijde van een repressief klimaat, meer gericht was op het beïn- vloeden van de buitenwacht dan de metafoor schuilkelder suggereert. In deze paragraaf sta ik stil bij een ander aandachtspunt van het C.O.C., na- melijk de vorming van het individu. Ook hier dekt de schuilkeldermeta- foor niet de lading. Het gebruik van de metafoor stelt immers dat het vor- men van een eigen omgeving primair een doel was van de homobeweging, maar dit was net zo goed een middel. Verder wordt in deze paragraaf de vraag beantwoord of de grote focus van homoactivisten op het individu en zijn zelfontplooiing wel zo uitzonderlijk was als gesuggereerd wordt met de repressie als verklaring voor de ‘schuchtere’ houding van de ho- mobeweging.

Moreel reddingswerk, therapie en een warm nest

Homoactivisten omschreven het doel van hun beweging vaak als ‘thera- pie’ of als ‘moreel reddingswerk’.713Veel homoseksuelen hadden volgens

de homoactivisten last van allerlei neurosen en problemen. Het C.O.C. kon ze hiermee helpen. Homoactivisten verwierpen het idee dat homoseksue- len in wezen neurotisch, infantiel en crimineel zouden zijn, zoals volgens hen in de samenleving nog vaak gesteld werd. Als homoseksuelen indivi- duele problemen hadden dan lag dat volgens de homoactivisten aan de maatschappij met haar ‘psychisch fnuikend vooroordeel’.714Homoseksu-

elen zouden van kinds af aan geconfronteerd worden met een negatieve beeldvorming van homoseksualiteit. Een gezonde zelfontplooiing was  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

713 Herman (1951) Lustrum-rede van Bob Angelo. Vijf jaren arbeid en strijd van het COC.

Vriendschap 6(10), 6-7; Engelschman (1951) Report of the first international congress for

sexual equality.

714 Brief van ICSE-secretariaat aan Ds P.E. Boele, dd 9-9-1953. NA, Archief van het COC:

2.19.038:161-162; Terpstra (1954) Open brief aan hen die anders zijn dan anderen. Zie ook: Herman (1947) Normaal of abnormaal? Overdenking bij het eenjarig bestaan. Orgaan en

Mededelingenblad 2(10), 22-23; Arent van Santhorst in Volgens mij, maart 1953: NA, Ar-

chief van het COC, 2.19.038: 94; F.v.M (1953) Ontwikkeling en huidige taak van het “In- ternationale Comité” in het licht van de geestelijke volksgezondheid.

hierdoor voor een homoseksueel persoon knap lastig. De maatschappij le- verde onzekere wezens op, zo stelde Methorst:

‘Net zoals de vrouw eens een onmondig wezen was, dat buiten de haar toe- gewezen beperkte afhankelijke plaats niet meetelde en het zelf zeer in twijfel trok of ze wel tot iets belangrijks en positiefs in staat was, zo voelen wij ons, ook al beweren wij het tegendeel, eveneens innerlijk onzeker.’715

Aan het C.O.C. de opdracht om hun achterban, net als de vrouw, zelfbe- wust te maken zodat zij volwassen kon worden.

Identificatie met andere homoseksuelen was van groot belang om tegen- wicht te bieden aan het negatieve maatschappelijk vooroordeel. Het ge- bruik van de woorden als ‘gevoelsgenooten, ‘onderdrukte minderheid’, ‘ons soort mensen’ en ‘ras’ in het tijdschrift en de lezingen, toont dat ho- moactivisten in de eerste tien, vijftien jaar veel waarde hechtten aan het op- bouwen van een collectieve identiteit. Van belang voor identificatie met an- dere homoseksuelen waren de tijdschriften, de bibliotheek en de boeken- dienst waarmee diverse literatuur over homoseksualiteit beschikbaar kwam. Naast de wetenschappelijke publicaties over de aanwezigheid en natuurlijkheid van homoseksualiteit onder dier en mens, bood het C.O.C. informatie over homoseksuelen in het buitenland en over homoseksuelen van vroeger. Daarmee kon, zoals historicus David Churchill in  stel- de, de (verbeelde) homoseksuele gemeenschap de nationale grenzen over- stijgen en werd homoseksualiteit geportretteerd als een universeel ver- schijnsel.716Tegelijkertijd werd de omgang met homoseksualiteit en ande-

re seksuele praktijken gehistoriseerd: menselijk gedrag en ethische normen werden neergezet als dynamisch en veranderlijk. Ten slotte werden ook re- ligieuze homoseksuelen bediend met artikelen die hen als groep en indivi- du een hart onder de riem staken. Deze artikelen concentreerden zich op het belang van (naasten)liefde. De nadruk op de schoonheid en goedheid van liefde was een krachtig verzet tegen het heersende discours dat ho- moseksualiteit iets slechts was wat bestreden of genezen (kon en) moest worden. De betekenis van deze positieve boodschap voor mensen die in die tijd worstelden met hun gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht, moet niet worden onderschat.717

Homoactivisten vertoonden vanaf de Tweede Wereldoorlog een trotse houding en construeerden hun anders-zijn vaak in positieve zin, namelijk EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

715 Van Mechelen (1951) Het nest is goed, m.n. 2.

716 Churchill (2009), m.n.: 48-57.

717 VdM (1947) Religieus besef en homosexualiteit; Onno van Berghem (1948) Wij en de kerk;

Homo Catholicus (1950) De katholieke roman en de homophilie; K. (1951) Meester Jo- hannes sprak over homofilie.

als een bijzondere gevoeligheid die hen onderscheidde van anderen. Het tijdschrift was opgericht om, zoals Engelschman het in  verwoordde: ‘het hoofd even fier te dragen als ieder ander. Bewust zijn van eigen we- zen, eigen kracht, en bovenal fier zijn in die bewustheid dat het “anders- zijn” geen kruis doch een heel bijzondere begenadiging kan zijn’.718Ho-

moseksualiteit werd weliswaar als normaal en natuurlijk beschouwd, maar – zeker met behulp van de derde-sekse-theorie – niet als ‘gewoon hetzelf- de’ als heteroseksualiteit. Sterker nog, Engelschman drukte homoseksue- len op het hart om volgens hun eigen natuur, eigen dispositie en bijzon- dere gift te leven.719Soms werd de bijzondere gift van homoseksuelen in

navolging van de derde-sekse theorieën ingevuld. De lesbienne zou zich bijvoorbeeld onderscheiden door haar mannelijke, actieve aanleg en de ho- moseksueel door zijn vrouwelijke fijngevoeligheid.720Een andere keer le-

ken de homoseksuelen meer te doelen op hun vrijheid ten opzichte van de dominante seksuele moraal.

Het grote belang dat aan het bouwen van een positieve collectieve en per- soonlijke identiteit werd gehecht, los van het maatschappelijke veroordeel over homoseksualiteit, verklaart ook waarom het woord ‘homofiel’ zo goed aansloeg in de Nederlandse homobeweging. De term homofiel werd in  als een begrip gelanceerd om homoseksuelen gemakkelijker geaccepteerd te krijgen aangezien het minder nadruk legde op het seksuele aspect.721Deze

wens een andere term te introduceren bestond al langer. Er was een be- hoefte aan een nieuw begrip om heersende negatieve vooroordelen te om- zeilen en om op een positieve manier over homoseksualiteit te denken.722

 DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

718 Angelo (1946) De weg die voor ons ligt, 13. Deze trots op het anders-zijn zat er bij Engel-

schman sterk in en bleek veelal zijn drijfveer te zijn, zie de derde autobiografie in Benno Stokvis (1939) Menschenleed. Een reeks van autobiographieën. Deel 1. De homosexuee-

len. Lochem: De Tijdstroom, 49-53. Ook bij anderen was deze trots duidelijk aanwezig, bij-

voorbeeld: Z1(1953) Inleiding tot een discussie op KK-avond. Volgens mij, juni 1953. NA, Archief van het COC: 2.19.038: 94.

719 Engelschman (1951) Report of the first international congress for sexual equality. Zie ook:

Arent van Santhorst (1947) Terugblik op een recent verleden. Orgaan en Mededelingen-

blad 2(10), 14-16.

720 Zie voor een analyse van de noties ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ in de eerste jaren

van het C.O.C. de gepubliceerde scriptie van Annemiek Onstenk (1983) Van brede schou-

ders tot hoge hakken. Veranderende beeldvorming over lesbische vrouwen in de periode 1939-1965. (scriptie) Amsterdam: SUA. Niet iedereen onderschreef in deze jaren de derde

sekse theorie. Sekse werd door sommige homoseksuele vrouwen in deze periode in na- volging van Simone de Beauvoir sociaalconstructivistisch begrepen.

721 Bob Angelo (1949) Homosexualiteit en significa. Vriendschap 4(8/9), 14. Sindsdien werd

standaard het woord homofiel gebruikt in het C.O.C. en vermoedelijk door het gebruik van Engelschman en Methorst in het ICSE overgenomen door andere homoseksuele initi- atieven in het buitenland. Op het derde congres van het ICSE werd het word homofiel ge- kozen. Zie: Z.n. (1953) Third international congress, ICSE Newsletter, 3(October), 123-125.

722 Marc Anderse (1947) What is in a name? De gevoelswaarde van het woord. Levensrecht

Met het woord homofiel sloegen homoactivisten twee vliegen in een klap. Het was een middel om acceptabel te ogen voor de buitenwacht én een ma- nier om een eigen invulling te geven aan homoseksualiteit zonder het ne- gatieve oordeel van de samenleving over te nemen.

Homoactivisten meenden dat het bieden van een eigen fysieke plek waar- in homoseksuelen zichzelf konden zijn van groot belang was voor het bouwen van een identiteit. De C.O.C.-bijeenkomsten en de sociëteiten moesten volgens homoactivisten meer zijn dan een ontmoetingsplek al- leen. Methorst beschreef het C.O.C. als een warm nest, een gezin en een thuis waar homoseksuelen volwassen werden en konden worden herop- gevoed.723Ook Engelschman benadrukte het belang van een eigen plek

voor de ontwikkeling van homoseksuelen. Het C.O.C. moest dan ook een echt clubhuis worden met een eigen bibliotheek, een eigen restaurant en diverse culturele en ontspannende activiteiten.724In die wens stond het

C.O.C.-bestuur niet alleen: het bestuur wist door middel van donaties van leden in  een aanzienlijke som geld bij elkaar te sprokkelen voor een eigen pand.725Er werd gekozen voor de naam ‘Nationaal Tehuis’, waar-

schijnlijk spelend met het joodse Nationaal Tehuis (de staat Israël) waar joden thuis konden komen.726Ondanks de woordspeling, wilde het C.O.C.

geen ‘homofiel zionisme’ bevorderen, maar een middel zijn voor homo- seksuelen om hun plek in de samenleving te vinden en zichzelf te ont- plooien.727Homoactivisten kenden dus aan de beslotenheid en interne ge-

richtheid van het C.O.C. een maatschappelijke betekenis toe. Aansporing tot fatsoen

De gerichtheid van homoactivisten op het individu en diens zelfontplooi- ing is in de literatuur veelal begrepen als een uitkomst van het repressieve klimaat. Door dat klimaat zou de homobeweging niet anders kunnen dan zich naar binnen te richten. De nadruk op zelfontplooiing begrijpen ver- schillende auteurs als een tactische zet van homoactivisten. Hiermee zou EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

van de discussie die in dat blad reeds vanaf 1946 speelde om een ander begrippenkader te lanceren vanwege de negatieve connotaties die aan ‘homoseksueel’ kleefde, zie Warmerdam en Koenders (1987), 135-136. De vervanging van het woord homoseksueel door homofiel had trouwens al zijn wortels in 1937: Van Leeuwen had met Schorer een discussie over het woord homoseksualiteit, waarbij het begrip homoseksueel als te eng werd neergezet om de homoseksueel te begrijpen. Van der Meer (2007), aldaar: 263

723 FvM (1953) Short historical survey of the Dutch C.O.C. ICSE Newsletter 3(July), 101-104;

Floris van Mechelen (1956) Alle negen. Vriendschap 11(9/10), 91-92.

724 Angelo (1947) Bob Angelo sprak op de feestavond; Bob Angelo (1948) Enige overpein-

zingen bij de aanvang van 1948. Orgaan en Mededelingenblad 3(1), 1-3; Nieuwjaarsrede 1953, door Bob Angelo. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 103.

725 Redactie (1950) De eersten stenen voor ons NATIONAAL TEHUIS. Vriendschap 5(6), 5.

726 Zie voor een uitleg van de frequente referentie naar jodendom door homoseksuelen dit

hoofdstuk (p. 179).

homoseksualiteit acceptabel worden voor de samenleving. Net zoals in veel geschiedschrijving over de humanistische beweging het geval is, wor- den in de bestaande geschiedschrijving over de homobeweging aansporin- gen tot fatsoen voornamelijk uitgelegd als een strategie, als een middel om homoseksualiteit aanvaardbaar te maken. De individuele homo zou zich in een repressief klimaat ‘keuriger dan de keurigste Nederlander’ moeten gedragen.728Maar net als bij de HV-humanisten het geval was, is de nadruk

op zelfontplooiing en fatsoen bij homoactivisten in die tijd niet alleen te begrijpen vanuit strategische overwegingen.729

In de eerste vijftien jaar van de vereniging zijn er drie motivaties te vinden voor vermaningen en uitspraken van homoactivisten over waardigheid en fatsoen. In overeenstemming met de genoemde verklaring in de bestaan- de literatuur, waren er allereerst aansporingen tot waardig gedrag die draai- den om het effect van bepaald gedrag en representatie op de buiten- wacht.730Zo toonde Engelschman zich in  bezorgd om ‘de lieden die

dag-in dag-uit bezig zijn om het stuk goodwill, het geestelijk crediet dat zo moeizaam veroverd werd, kapot te maken door een levenswandel en – handel, waarnaar wij helaas maar al te vaak als groep beoordeeld – en dus veroordeeld worden’.731In de bestaande literatuur wordt vaak een publi-

catie van Luikinga aangehaald waarin fatsoen als het middel voor accepta- tie wordt genoemd. Luikinga spoort homoseksuele mannen aan hun vrou- welijke eigenschappen niet te overdrijven vanwege het negatieve effect dat dat zou hebben op de sentimenten in de samenleving.732Luikinga was in

het C.O.C. niet onomstreden. Zijn acceptatie van de verleidingsthese van homoseksualiteit werd bekritiseerd en zijn begrip voor heteroseksuelen wanneer zij homoseksuelen discrimineerden, schoot bij velen in het ver- keerde keelgat. Luikinga nam van zijn kant tijdelijk afstand van het C.O.C. vanwege het, in zijn ogen, te ‘frivole’ karakter.733

Over het nut van het C.O.C. spreken in termen van het voorkomen van misdaden en opvangen van delinquenten was opportuun, zo zagen we al  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

728 Warmerdam en Koenders (1987), aldaar: 153. Zie ook: Boelaars (2008), 126; Oosterhuis

(1992), 136. Die strategie van de Nederlandse homobeweging zou overeenkomen met de ‘politics of respectability’ van de homo-organisaties in het buitenland.

729 Zie voor de discussie over de functie van fatsoen in de humanistische beweging hoofdstuk

2, 102.

730 Z.n. (1961) Zomerse perikelen. De Schakel, 8(79); BA (1961) Onze morele verplichtingen.

De Schakel, 8(80). NA, Archief van het COC: 2.19.038: 93.

731 Bob Angelo (1947) Bob Angelo sprak op de feestavond.

732 Commutator (1947) Plicht voor gemeenschap. Levensrecht, 2(5), 13.

733 Commutator (1952) Artikel 248bis wetboek van strafrecht en nog iets. Volgens mij, de-

cember 1952. Reactie Cor Huisman in Volgens mij, december 1952 en Arend van Santhorst in Volgens mij, januari 1953. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 94. Luikinga (pseudoniem Commutator) had in augustus 1948 het C.O.C. verlaten vanwege de nadruk op recreatie, zie: Koenders (1995), 537.

bij het contact van Engelschman met de zedenpolitie. Het C.O.C. zou, als alternatief voor kitten en urineplaatsen, homoseksuele prostitutie en het aantal overtredingen van wetsartikelen bis en  verminderen.734Met

dat argument hoopte het C.O.C.-bestuur in  de minister te kunnen over- tuigen dat het C.O.C. als rechtspersoon moest worden erkend. Dit argu- ment werd gestaafd met het vierde doel in het statuut van het C.O.C.: de strijd tegen homoseksuele prostitutie. Dit was een gelegenheidskeuze: in praktijk werd immers niet direct iets tegen die prostitutie ondernomen.735

Toch was er met deze ‘papieren tijger’ nog iets interessants aan de hand. Hoewel het C.O.C. dit statuut zeker had opgesteld om geaccepteerd te wor- den, en zelf uitgesproken voorstander was van monogame relaties, bracht het met het spreken over een strijd tegen homofiele prostitutie ook een an- der verhaal over homoseksualiteit naar voren. Met prostitutie werd in de volksmond automatisch heteroseksuele prostitutie bedoeld. Het C.O.C. had het nu over homoseksuele prostitutie.736 Daarmee problematiseerde het

C.O.C. de veronderstelling achter het wetsartikel bis, namelijk dat jon- ge mensen onder de  in homoseksueel contact altijd onschuldige slacht- offers waren. Nu bleken er genoeg jonge mannen actief te zijn als homo- seksuele prostitué, en daar geld mee te verdienen.737De (jonge) prostitué

verschijnt binnen de homobeweging dus als dader. Dat er volgens de ho- moactivisten jonge mensen zijn die gelijkgeslachtelijk seksueel contact be- drijven voor geld, is een heel ander verhaal over ‘homoseksualiteit’. Het staat lijnrecht tegenover het toentertijd gebruikelijke verhaal van de oude homoseksueel die jonge jongens verleidt tot seksueel contact.

Dat het C.O.C. niet actief en stelselmatig optrad tegen prostitutie betekent niet dat iedere functie van het C.O.C. die werd aangevoerd als wassen neus moet worden gezien. Het presenteren van het C.O.C. als een reclasserings- instantie was zeker niet alleen een imagostrategie, want het C.O.C. ving wel degelijk delinquenten op. In de eerste plaats omdat de reclasseringsinstel- lingen in de ogen van de homoactivisten steken lieten vallen op dit gebied, zoals door het weigeren van homoseksuele delinquenten.738De homoac-

EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

734 Bob Angelo (1949) Reclassering. Vriendschap 4(1), 3; Herman (1950) Nieuwjaarsrede van

Bob Angelo. Vriendschap Vriendschap 5(1), 3.

735 Tielman (1982b) 167-168.

736 Zie voor de gegendered benadering van prostitutie in het interbellum: Tijsseling (2009),

m.n. 47-54. Dat gold ook voor de naoorlogse periode. Een eerste zoektocht in kamer- stukken in de naoorlogse periode levert weinig op over mannelijke prostitutie, homosek- suele prostitutie en knapenhandel.

737 Akantha (1949) Brief uit Berlijn. Vriendschap 4(8/9), 10-11; Arent van Santhorst (1950) Het

Nationaal Comité van instellingen voor Zedelijke Volksgezondheid heeft niets geleerd.

Vriendschap 5(6), 4. Anne Salva (1954) Over het boek Cora chez les hommes sans femmes, Vriendschap 9(11), 163-166, m.n. 164; Arendt van Sandhorst (1940) Boekbespreking, De Ho-

moseksuelen. Levensrecht 1(1),12-15, m.n.: 13.

tivisten ontplooiden meerdere activiteiten om homoseksuelen na detentie op te vangen en hen weer maatschappelijk in het zadel te helpen. Zo ga- ven zij juridische hulp aan homoseksuelen die verdacht werden van een ze- denwettelijke overtreding. In een enkel geval gaf het C.O.C. financiële hulp aan de verdachte en bemiddelden de bestuursleden met werkgevers. Soms werd iemand tijdelijk aangesteld voor het verenigingswerk om zo de per- soon in kwestie financieel te helpen. Ook probeerde het C.O.C. met gratis advertenties voor werkgevers en voor werkzoekenden die buiten hun schuld waren ontslagen, homoseksuelen te ondersteunen.739

Niet alle vermaningen tot fatsoen kunnen gelezen worden als een strate- gie om acceptabel te ogen voor de buitenwacht. Een tweede motivatie voor homoactivisten om leden aan te spreken op hun gedrag was om het ver- enigingsleven zelf goed te houden. Zo spoorden zij homoseksuelen aan tot groepsbewustzijn, saamhorigheid en solidariteit. Engelschman zelf, bij- voorbeeld, drukte de leden vaderlijk op het hart niet te roddelen, niet in relaties te stoken en vetes te vermijden. Tevens vermaande hij de leden om respectvol met elkaar om te gaan, eenzamen in de eigen kringen op te ne- men en brieven op contactadvertenties te beantwoorden.740 Homoacti-

visten maakten zich zorgen om bepaalde types onder de bezoekers en le- den. Zo waren er de in de liefde ‘teleurgestelden’ die het C.O.C. verlieten, maar ook de ‘jagers’ of ‘onevenwichtigen’ die de geest in de sociëteiten ver- pestte en intern veel klachten opleverden. Daarnaast stoorde het C.O.C. zich aan de criminele en ernstig gestoorde homofielen die er voor zouden zorgen dat goede leden de plek gingen vermijden.741

Ten derde was er een groep aansporingen die de verantwoorde zelfont- plooiing van homoseksuelen moest bevorderen. Homoactivisten meenden vooral een opdracht te hebben ten behoeve van de jongere generatie ho- moseksuelen (van boven de  jaar): het C.O.C. moest hen ‘helpen met hun innerlijke morele opbouw, het aankweken van gemeenschapzin en de ver- groting van het verantwoordelijkheidsbesef ’.742Met regelmaat klonken er

 DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

739 Z.n. (1953) Werkzoekenden mogen gratis adverteren. Vriendschap 8(12), 11; Correspon-

dentie centraal bureau C.O.C. aan Heer Fr Blind, 2 juni 1955: 15. Brief Niek Engelschman aan de heer H van Haaren, 8 juni 1955, 14 juni 1955. Correspondentie Niek Engelschman 2 mei 1955. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 15.

740 BA (1952). Stijl. Het laatste nieuws 1(6), NA, Archief C.O.C.: 2.19.038: 94; BA (1959) Slechte ma-

nieren. De Schakel (februari); BA (1957) Rotnichten. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 92.

741 BA (1957) Een kerk voor het onderlijf. De Schakel (december), NA, Archief van het COC,

2.19.038: 92 ; COC Kongres 1957, NA : Archief van het COC, 2.19.038: 183; A. (1953) brief

Volgens mij (april), NA, Archief van het COC, 2.19.038: 94; Brief van J. Bert aan centraal

bureau, 28-12-1955. NA, Archief van het COC 2.19.038: 15. Zie voor een discussie in hoe- verre het gebrek aan verantwoordelijkheid onder homoseksuelen wezenlijk is: Bob M./ Jacques Remo (1955) Liefde, Grootheid en Leed. Vriendschap 10(4), 235-238; F.v.M. (1955) Naschrift. Vriendschap 10(4), 238-239.

742 Hoofdbestuur (1952). Werkgroep voor jongeren, Volgens mij, november 1952. NA, Archief

in het interne discussieorgaan zorgen om het zedelijk peil van de vereni- ging. Er woedde een felle discussie tussen de leden over de waarde van de dans- en baravonden versus de inhoudelijke discussiebijeenkomsten. Droeg het dansen daadwerkelijk bij aan de zelfontplooiing van homosek- suelen? En hoe kon er kameraadschap en gemeenschapszin gekweekt wor- den onder homoseksuelen die alleen voor een partner of een dansje naar de sociëteit kwamen?743Engelschman hield homoseksuelen die zich (nog)

niet fatsoenlijk gedroegen vaak de hand boven het hoofd. Hun zelfver- trouwen was nu eenmaal verwrongen en dat herstel had zijn tijd nodig. Veel gedrag werd verklaard door dit gebrek aan zelfvertrouwen. Het dra- gen van opvallende kleding bijvoorbeeld, kon een uiting van het vrouwe-