• No results found

De homolesbische beweging

5 Een tegendraads kind van zijn tijd De politiek van de ethiek in het vroege C.O.C.

5.1 Homoactivisme in het interbellum: het NWHK en Le vensrecht

Ondanks de nadruk op repressie die in de bestaande literatuur over de ho- mobeweging als belangrijke beperkende factor staat beschreven, stond Ne- derland na de oorlog onder homoseksuelen in het buitenland bekend als relatief tolerant ten opzichte van homoseksuelen.608Dat is deels terecht:

Nederland had onmiskenbaar een soepele wetgeving ten opzichte van ho- moseksuelen in vergelijking met andere westerse landen. Anders dan in Duitsland, waar homoseksualiteit onder mannen in het algemeen strafbaar was, werd er in Nederland niet ingegrepen in relaties tussen volwassenen. De wens tot algemene criminalisering van homoseksualiteit bestond in Nederland wel degelijk. Maar de voorstanders hiervan kregen dit noch in met de nieuwe zedelijkheidswetten voor elkaar, noch na de oorlog.609

EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

608 Rupp (2011), m.n.: 1023.

609 Niet alleen was er discussie om de Duitse homoseksuele vordering 81/40 na de bevrijding

te behouden, ook bepleitte in 1950 het Centrum voor Staatkundige Vorming een algeheel verbod op homoseksualiteit, hoewel deze nooit door het KVP werd overgenomen. Koen- ders (1995) Tussen christelijk réveil en seksuele revolutie, m.n.: 509-511, 551-552.

Het verschil tussen de Duitse en Nederlandse antihomowetgeving kan vol- gens historica Anna Tijsseling worden verklaard aan de hand van de uit- drukkelijke keuzes over de rol van de staat in de debatten over de zede- lijkheidswetgeving van . Hier werd onder meer besproken hoe borde- len, homoseksualiteit onder minderjarigen en kansspelen aan banden ge- legd konden worden.610In Nederland was tot ver in de negentiende eeuw

een klassiek-liberale staatsopvatting dominant: staatsinmenging in de pri- vésfeer van de burger was onwenselijk. Maar vanaf  begon deze staats- opvatting in het parlement aan populariteit te verliezen. De liberalen kre- gen concurrentie van confessionelen en socialisten. Maar ook de liberalen zelf werden moralistischer; sommigen verlieten het liberale idee van staats- onthouding en ondersteunden de invoering van sociale wetgeving.611Die

verschuiving betekende niet dat de klassiek-liberale staatsopvatting begin twintigste eeuw geheel was verdwenen, zeker niet. Staatsinmenging in het privéleven van volwassenen lag in Nederland nog steeds gevoelig. Para- doxaal genoeg is dat juist te zien aan de zedelijkheidswetgeving in . Ho- moseksualiteit bijvoorbeeld, werd in deze wet niet verboden. Wel was er een wetsvoorstel om de leeftijdsgrens voor homoseksueel contact te ver- hogen. Dit werd door de katholieke minister niet gezien als inmenging in het privéleven van volwassenen, maar als een middel om de jeugd te be- schermen.612

In die tijd dachten parlementariërs dat homoseksualiteit iets was wat over- gedragen kon worden als je er op jonge leeftijd mee in aanraking kwam: de zogenaamde draculathese. Jonge mannen moesten dan ook beschermd worden tegen de avances van oudere mannen. De parlementaire meerder- heid begreep jongens onder de  dan ook als slachtoffer en niet als verlei- der. Homoseksuele jongensprostitutie bestond in hun ogen alleen in de vorm van knapenhandel.613 Hoewel de discussie in het parlement enkel

over mannen ging, werd de wet bis, in navolging van een vergelijkbaar Zwitsers wetsartikel, sekseneutraal geformuleerd.614

De invoering van het artikel bis heeft, zoals ik reeds noemde, in Ne- derland het homoactivisme in de hand gewerkt. Je zag dit op meerdere vlakken. Zo werd in de literatuur het taboe van homoseksualiteit door- broken met romans als Levensleed en Het Masker. Hiernaast kwam het  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

610 Tijsseling (2009), 62.

611 Henk te Velde (1992) Gemeenschapszin en plichtsbesef. Liberalisme en nationalisme in Ne-

derland, 1870-1918. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen; Te Velde (1996), m.n.: 200-205.

612 Tijsseling (2009), 62.

613 Tijsseling (2009), m.n. 47-54.

614 Maarten Salden (1980) Artikel 248bis wetboek van strafrecht. De geschiedenis van een

strafbaarstelling, Groniek 14(6), 38-48, m.n.: 43. Er zijn ook enkele vrouwen op grond van 248bis veroordeeld. Tussen 1951 en 1960 waren dat er 16. Cf. J. Schuyf (2011) Vrouwen en artikel 248bis. In Bewaar me voor de waanzin van het recht. (pp.177-189).

eerste activisme op: meerdere individuen bepleitten met beroep op weten- schappelijke inzichten gelijke rechten voor homoseksuelen. In  werd de eerste Nederlandse homorechtenorganisatie opgericht: het Nederland- se Wetenschappelijk Humanitair Komittee (NWHK). De oprichter van het NWHK, de openlijke homoseksuele jonkheer Jacob Schorer, trachtte de overtuiging dat homoseksualiteit overdraagbaar was onderuit te halen met bewijzen van het aangeboren karakter van homoseksualiteit. Daartoe was hij geïnspireerd door het Duitse Wissenschaftlich-humanitäre Komitee (WHK, opgericht in ), zoals de keuze van de naam van zijn organisatie ook duidelijk laat zien. Op basis van het argument van een aangeboren ho- moseksuele identiteit vroeg het Komitee in het interbellum om gelijke rechten voor homoseksuelen.615

Schorer baseerde zijn eis voor gelijke rechten voor homoseksuelen op de derde-sekse-theorie die in de seksuologie circuleerde. Deze theorie was be- dacht door de Duitse rechter Karl Heinrich Ulrichs in  en daarna ver- der ontwikkeld door de Duitse arts Magnus Hirschfeld met zijn WHK. Aangezien in de naoorlogse periode variaties op deze theorie in de homo- beweging doorwerkten, is het goed om even bij de derde-sekse-theorie stil te staan. De theorie stelt dat de foetus in de eerste drie maanden nog bi- seksueel is in de betekenis van dubbelgeslachtelijk om zich daarna tot één geslacht, man of vrouw, te ontwikkelen. Bij iedereen zouden kenmerken van het andere geslacht, zowel fysieke als psychische, in meer of mindere mate aanwezig blijven.616Onder invloed van de zogenaamde kliervorming

konden in het embryo tussenvormen ontstaan, zoals hermafrodieten en homoseksuelen.617Een mannelijke homoseksueel, in deze theorie ook wel

uraniër of urning genoemd, was een in fysiek opzicht overwegend ‘man- nelijke’ man met een overwegend ‘vrouwelijk’ innerlijk. Ervan uitgaande dat liefde enkel tussen tegenpolen kon ontstaan, zou deze urning vanwe- ge zijn ‘vrouwelijke’ geest zich alleen seksueel en romantisch aangetrok- ken voelen tot een ‘mannelijke’ geest, over het algemeen een andere man. Schorer had ook psychoseksuele ontwikkelingstheorieën uit het interbel- lum kunnen gebruiken om de besmettingsthese die aan bis ten grond- slag lag ongegrond te verklaren. Volgens psychoanalytici (op grond van een bepaalde lezing van Freud) werd iemands seksualiteit pas ontwikkeld in de jonge kinderjaren door identificatie met vader of moeder. Als de identificatie goed ging, zou het kind heteroseksueel worden. Anders werd het kind homoseksueel. Ook in deze theorie werd homoseksualiteit niet als zonde beschouwd of als een ziekte waarmee je ‘besmet’ kon worden. EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

615 Theo van der Meer, (2007) Jonkheer Jacob Anton Schorer (1866-1957) Een biografie van

homoseksualiteit. Amsterdam: Schorer Boeken, m.n. 115-116, 146-152, 171-177.

616 Theo van der Meer, (2007) Jonkheer Jacob Anton Schorer (1866-1957), m.n. 118-119.

Maar homoactivisten gaven een voorkeur aan de derde-sekse-theorie. De natuurlijkheid en onomkeerbaarheid van homoseksualiteit was beter ge- fundeerd met het plaatsen van homoseksualiteit in de fysieke ontwikke- ling van het kind in de baarmoeder. De onomkeerbaarheid was lastiger te beargumenteren met een theorie waarin de psychoseksuele ontwikkeling van het kind in zijn eerste levensjaren homoseksualiteit verklaart. Homo- seksualiteit als feitelijk en aangeboren onderdeel van een individu was een belangrijk punt om te maken. Sommige psychoanalytici verkondigden na- melijk nog de mening dat homoseksualiteit met therapie te veranderen was.618

In de derde-sekse-theorie werd homoseksualiteit niet gezien als een zon- de of een ontwikkelingsstoornis, maar als een natuurlijke variatie. Hier- mee werd een homoseksuele identiteit geconstitueerd: homoseksuelen vormden een ‘soort’ mens.619Ondanks dat de theorie ook homoseksuali-

teit onder vrouwen verklaarde – een vrouwelijke homoseksueel had dan vooral een ‘mannelijk’ karakter en een ‘mannelijk’ verlangen naar een ‘vrouwelijke’ vrouw – werd deze theorie vooral uiteengezet voor manne- lijke homoseksualiteit.620Volgens zijn biograaf Theo van der Meer noem-

de Schorer wel altijd het bestaan van vrouwelijke homoseksualiteit in zijn publicaties, maar ging hij daar nooit diep op in.621

Het NWHKfungeerde als meer dan slechts een lobbyorganisatie voor de af- schaffing van bis. Doordat de NWHKjaarverslagen aan eerstejaarsstu- denten verstuurde, wist een groep homoseksuelen het NWHK te vinden voor vragen en steun. Soms fungeerde het NWHKbedoeld of onbedoeld – Schorer heeft zijn bemiddeling tussen homoseksuelen altijd aseksueel ge- noemd – als datingbureau voor homoseksuelen. Het bestaan van het NWHK en de verspreiding van het beeld van homoseksualiteit als een natuurlijke variatie, hebben onmiskenbaar effect gehad op het zelfbewustzijn en zelf- beeld van homoseksuelen in Nederland. Maar voor het NWHKwas het be- reiken van homoseksuelen en het versterken van hun zelfbewustzijn se- cundair aan het primaire doel van wetswijziging.

In het interbellum ontstonden andere initiatieven om homoseksuelen te verenigen. Voor een bespreking van de naoorlogse homobeweging is voor-  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

618 Rogge hamerde er na de oorlog met regelmaat op dat Freud zelf zijn idee dat psychoa-

nalyse homoseksualiteit kan veranderen, had herroepen. Zie: H.C. Rogge (1949) Boekbe- spreking, Vriendschap, 4(11), 14-15; Van Santhorst (1949) Dr. H.C. Rogge, Vriendschap, 4(10), 15.

619 Van der Meer (2007), 284-299; Tijsseling (2009), 152-155.

620 Anna Ruling hield in 1904 op verzoek van Hirschfeld een lezing ‘mannen, vrouwen, ho-

moseksuelen’ waarin ze een pleidooi hield voor een koppeling van feministisch activisme met seksuele hervorming. Mirjam Everard (1984). Vier feministen en het Nederlandsch We- tenschappelijk Humanitair Komite. Socialisties-Feministiese Teksten 8, 149-175.

al het tijdschrift Levensrecht van Niek Engelschman uit  van belang. Engelschman had dit tijdschrift opgericht samen met zijn partner Han Diekman en een goede vriend van Schorer, Jaap van Leeuwen. De titel was waarschijnlijk een variatie op de titel van de homoerotische roman Le-

vensleed. Levensrecht werd verspreid via het persoonlijk netwerk van ho-

moseksuelen. De oprichters wilden met dit blad ‘subjectief belangheb- benden’ en ‘onze menschen’ binden. Met ‘onze menschen’ werden men- sen met gelijkgeslachtelijke liefdegevoelens en verlangens bedoeld. Men- sen die seks met iemand van hetzelfde geslacht hadden, werden in dit tijd- schrift niet automatisch als homoseksueel bestempeld. Er zouden name- lijk ook mannen zijn die slechts voor het geld seksueel contact met man- nen hadden.622De inhoud en de vorm van het tijdschrift (de artikelen en

illustraties) verraadden een overduidelijke mannelijke bias. Toch was het tijdschrift in principe ook op vrouwen gericht.

Dit nieuwe initiatief eindigde abrupt door de Duitse inval. Net zoals Scho- rer het NWHKontbond en het archief verbrandde toen de Duitsers bin- nenvielen, ontdeed de groep activisten zich voor de zekerheid maar van de abonneeadministratie en van de drie nummers van hun tijdschrift.623Na

de oorlog wilden Engelschman en Van Leeuwen snel verder gaan met Le-

vensrecht, zeker toen er concurrentie dreigde van anarchisten die ook het

plan hadden een homo-erotisch tijdschrift op te richten.624In september

werd het vierde nummer van Levensrecht verspreid onder de abon- nees van wie Van Leeuwen zich de naam en het adres nog kon herinneren. Maar alleen een tijdschrift was voor Engelschman niet meer voldoende. Hij wilde, geïnspireerd door de lezerskring rond het Zwitserse tijdschrift

Der Kreis/Le Cercle uit , homoseksuelen ook middels bijeenkomsten

verenigen. Die wens werd werkelijkheid, toen op een avond in Amsterdam in  honderdvijftig homoseksuelen kwamen luisteren naar de schrijver Jef Last die sprak over eros in Griekenland. Dezelfde avond werd een ver- eniging voor dergelijke literair-wetenschappelijke bijeenkomsten voor ho- moseksuelen gelanceerd: de Wetenschappelijk Cultureel en Ontspan- ningsvereniging, de Shakespeare Club.625

De Shakespeare Club, al snel C.O.C. genoemd, werd de organisatie waarin EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

622 Arendt van Sandhorst [Jaap van Leeuwen] (1940) Boekbespreking: De Homoseksuelen, Le-

vensrecht, 1(1), 13.

623 Van der Meer (2007), 352-358; Warmerdam & Koenders (1987), 71.

624 Dat initiatief ging uit van Tom Rot en Piet Meertens van de Vlam. Uiteindelijk sloten zij

zich aan bij Levensrecht als abonnee. Koenders (1995), aldaar: 519-520.

625 Maks Banens (1981) De eerste jaren van het COC. Homojaarboek 1. Artikelen over eman-

cipatie en homoseksualiteit (pp.133-160). Amsterdam: Van Gennep, m.n.: 135-136. Met de

naamkeuze voor hun vereniging speelden de homoactivisten met de homo-erotische sub- text van Shakespeares sonnetten. De Nederlandse overheid heeft naar aanleiding van de gekozen naam nog een onderzoek naar de vermeende homoseksualiteit van Shakespea- re ingesteld. Zie: Koenders (1995), 523.

het Nederlands homoactivisme verder vorm kreeg. Schorer had na de be- vrijding geen energie meer om de NWHKopnieuw op te richten en hield het homoactivisme na het schrijven en verspreiden van een laatste strijd- bare folder tegen bis in  voor gezien. Dat was niet omdat hij in de Shakespeare club meteen een waardige opvolger van de NWHK zag. Schorer stond kritisch tegenover het doel van de Club om ‘erotisch ande- ren te verenigen’ en had als jonkheer moeite met het middenklassekarak- ter van de Club en de linkse, uit een arbeidersnest afkomstige Engel- schman. Schorer hoopte wel dat zijn oude strijdmakkers Van Leeuwen en Ad Luikinga de NWHK-traditie in de Shakespeare Club zouden versterken en de strijd voor het recht, via de wetenschap, voort zouden zetten.626Iets

wat volgens Tielman maar beperkt gebeurde aangezien de Shakespeare Club zich primair als een schuilkelder ontplooide.627In de volgende twee

paragrafen wordt duidelijk in hoeverre het beeld dat Tielman schetste cor- rect is.

5.2 Het C.O.C. als schuilkelder én een stap de openbaar-