• No results found

De homolesbische beweging

5 Een tegendraads kind van zijn tijd De politiek van de ethiek in het vroege C.O.C.

5.3 De extern gerichte activiteiten van het C.O.C (1945-1960)

Tielman en Burgers en Franssen beschrijven de eerste tien à vijftien jaar van het naoorlogs homoactivisme als weinig politiek.670Daarmee bedoe-

len zij dat het C.O.C. weinig activiteiten ontplooide die gericht waren op het contact leggen met en beïnvloeden van buitenstaanders om maat- schappelijke omstandigheden te behouden of te veranderen. Ook andere  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

666 Herman (1951) Lustrumrede van Bob Angelo. Vriendschap 6(9), 5-7, m.n.: 6; BA (1950) De

vrijheid bedreigd. Vriendschap 5(4), 3.

667 Rapport van Hendrik Molenkamp, hoofdinspecteur van gemeentepolitie te Amsterdam,

aan gemeentepolitie te Amsterdam 4-10-1961.

668 Warmerdam, H. (2013) Engelschman, Nico (1913-1988) | in Biografisch Woordenboek van

Nederland. Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Laatst ingezien op 2 april

2016, via http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/engelschman.

669 Rapport rijksrechercheur Heydenrijk aan afdeling politie, bureau criminele voorlichting,

16-1-1948. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 151.

onderzoekers constateren een beperkte en ‘schoorvoetende’ gerichtheid van de homoactivisten op de maatschappij om de schuilkelder te bescher- men en om ‘schuchter’ en ‘nederig’ begrip te stimuleren ten aanzien van homoseksualiteit.671Zoals eerder gesteld zou de verklaring hiervoor het

repressieve klimaat zijn dat het optreden van de homoactivisten naar bui- ten toe sterk zou beperken.672Warmerdam en Koenders staan vrij alleen

in hun karakterisering van het C.O.C. vanaf begin jaren vijftig als een ‘strijdorganisatie’.673

Meer onenigheid in de bestaande literatuur is er over de strategie die het C.O.C. zou hebben gehanteerd in zijn beperkte handelen naar buiten toe. Volgens Tielman kan de externe gerichtheid van het C.O.C. het best be- schreven worden als ‘sleutelfigurenpolitiek’. Zijn these houdt in dat het C.O.C achter de schermen met de toppen van de vier ‘zuilen’ (de socialisti- sche, protestantse, katholieken en neutrale) overleg zou plegen om maat- schappelijke veranderingen in gang te zetten. Maar onderzoekers zijn sterk verdeeld over deze these.674In deze paragraaf ga ik in op het belang dat de

homoactivisten de eerste vijftien jaar toekenden aan het veranderen van de maatschappij via externe activiteiten. Daarnaast ga ik in op de vraag hoe het C.O.C. communiceerde met de buitenwacht om een verandering te bewerk- stelligen. Was het zo schuchter en nederig als de literatuur suggereert? Voorlichtingswerk, lobby en sociaal kapitaal

Welk belang hechtten homoactivisten aan het beïnvloeden van de buiten- wacht in de eerste vijftien jaar van het C.O.C.? Homoseksualiteit werd net als voor de oorlog nauwelijks vermeld in de naoorlogse Nederlandse me- dia, laat staan op positieve wijze. Het bieden van een tegengeluid was vol- gens Engelschman van onschatbare waarde en een van de redenen om Le-

vensrecht opnieuw uit te brengen.675Anders dan wat Duyvendak sugge-

reerde, bestempelden de homoactivisten ook in de eerste jaren de maat- schappij als het probleem.676De maatschappelijke vooroordelen over ho-

moseksualiteit moesten volgens hen bestreden worden.

Van meet af aan bevatte het tijdschrift artikelen die op basis van weten- schappelijke inzichten misvattingen over homoseksualiteit corrigeerden. EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

671 Judith Schuyf (2008) Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Tijdschrift voor Hu-

manistiek. 9(33/34), 26-33, m.n.: 27; Tielman (1982b), 160-163; Duyvendak (2006), m.n.148;

Van Stolk, m.n. 40.

672 Burgers en Franssen (1992), 181-183; Schuyf en Krouwel (1999), 162.

673 Warmerdam en Koenders (1987) 147-153.

674 Tielman (1982b), m.n.: 163.

675 Brief Niek Engelschman aan Jaap Van Leeuwen, 22 oktober 1945, geciteerd in: Warmer-

dam & Koenders (1987) 79.

676 Duyvendak (2006), 148 . Dat de maatschappij gezien werd als hét probleem, werd in de

meeste publicaties duidelijk. Een voorbeeld hiervan is Floris van Mechelen (1947) De ho- mosexualiteit in de samenleving. Levensrecht 2(5), 6-7.

Ook werd de godsdienstige veroordeling van homoseksualiteit geproble- matiseerd door het universele gebod van naastenliefde en Gods liefde voor elke mens te benadrukken.677Op de eerste plaats was dit wetenschappe-

lijk en godsdienstig ‘goedpraten’ van homoseksualiteit in het belang van homoseksuelen. Zij moesten loskomen van de heersende vooroordelen en misvattingen. Maar daar bleef het niet bij: homoactivisten gebruikten het tijdschrift ook om de opinie van de buitenwacht te beïnvloeden. Zo lezen we in :

‘Het [tijdschrift] zal moeten aantonen, dat de homosexualiteit niet beschouwd dient te worden als zonde of ziekte, maar als een natuurlijke, d.w.z. een ten al- len tijde, op iedere plaats voorkomende variatie en ook dat de subjectief be- trokkenen derhalve niet gemaand wensen te worden tot ,,bekering” of ,,gene- zing”. Zij willen door hun medemensen als homosexuelen aanvaard en begre- pen worden. De homosexualiteit wil nu eindelijk eens niet meer beschouwd worden als een ontbindingsverschijnsel van vroeger of later tijd, maar ge- waardeerd als een uitstekend, ja onmisbaar bindmiddel, niet alleen voor de klassieke oudheid, maar ook in de huidige maatschappij!’678

Homoactivisten stuurden het tijdschrift en andere C.O.C.-publicaties, naar artsen, psychiaters, wetenschappers, dominees, pastors, Tweede Kamerle- den en anderen die beroepshalve in aanraking kwamen met homoseksua- liteit en homoseksuelen.679En via de abonnees en advertenties in dag- en

weekbladen wisten homoactivisten een bredere groep mensen te bereiken dan enkel de abonnees. Al was het externe voorlichtingsdoel vanwege het dreigende verbod in  tijdelijk uit de statuten geschrapt en stelde de voorzitter al eerder dat het geen groots opgezette campagne voor recht en vrijheid kon gaan voeren; homoactivisten schroomden niet om in  hun abonnees op te roepen om brochures in hun eigen netwerk te verspreid- den om de kennis over homoseksualiteit te vergroten.680Voorlichting van

 DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

677 VdM (1947) Religieus besef en homosexualiteit. Levensrecht 2(1/2),7-8; Onno van Berghem

(1948) Wij en de kerk. Maandbericht 3(11), 2; Homo Catholicus (1950) De katholieke ro- man en de homophilie. Vriendschap 5(4), 6-8; K. (1951) Meester Johannes sprak over ho- mofilie. Vriendschap 6(4), 9.

678 Arent van Santhorst (1947) Terugblik op een recent verleden. Orgaan en Mededelingen-

blad, 2(10), 14-16.

679 Z.n.(1950) Nieuws van het Centraalbureau C.O.C. Vriendschap 5(8), 14.

680 Bob Angelo (1946) De weg die voor ons ligt. Levensrecht 1(7),13-14; Advertentie voor de

brochures met het verzoek om ze te verspreiden in: Voorlichting (1949). Vriendschap 4(8/9), 25 en in: De psychische verschillen en de overgangsvormen tussen man en vrouw (1950)

Vriendschap, (5)5: 14. Advertenties voor de brochure van Emde Boas stonden in verschei-

dene dag- en weekbladen zoals Het Parool, het Vrije Volk, De Groene Amsterdammer,

Leeuwarder Courant en studentenperiodieken. Zie: Het laatste nieuws, bijlage bij Vriend- schap, mei 1952. NA, Archief COC, 2.19.038: 94.

de buitenwacht middels publicaties was dus ook in de eerste jaren na het dreigende verbod een belangrijke activiteit van de homoactivisten. Het grote belang van het veranderen van de mening van de buitenwacht wordt ook bevestigd door de discussie die begin jaren vijftig onder leden speelden over de te volgen strategie. Was het verspreiden van weten- schappelijke inzichten bij de elite de beste strategie of zou het C.O.C. be- ter kunnen werken vanuit ieders eigen netwerk om zo de kring van sym- pathisanten stapje voor stapje te vergroten?681 Beide strategieën waren

mogelijk en gingen in de beweging samen. Zo verscheen er een voor leken begrijpelijke brochure over homoseksualiteit om in eigen kennissenkring te verspreiden, maar werden er ook overdrukken van wetenschappelijk werk over homoseksualiteit verspreid om de opinie van intellectuelen te beïnvloeden.682

De ideologen van de beweging, Engelschman en Methorst, waren ervan overtuigd dat het beïnvloeden van de mening van de buitenwacht ook op internationale schaal opgepakt moest worden. De heersende opinie stond namelijk onder invloed van de ontwikkelingen in het buitenland. Strenge- re wetgeving in een buurland zou het goede voorlichtingswerk van het C.O.C. weer teniet doen.683Daarnaast zou zichtbaarheid van homoseksu- aliteit op internationaal niveau bevestigen dat homoseksualiteit een na- tuurlijke identiteit was die in elk land voorkwam, en niet, zoals sommigen meenden, een cultureel product was.684De homoactivisten waren in 

verheugd over de plannen van de Zwitserse homoactivisten om een inter- nationale conferentie te organiseren. Helaas bleef het bij plannen. Toen bleek dat de Zwitserse homoactivisten het niet voor elkaar kregen om een internationale conferentie in elkaar te draaien, trachtte het COCdit zelf te doen. In  slaagde het COChierin: zes West-Europese homo-organisa- ties kwamen bij elkaar en spraken samen met wetenschappers over ho- moseksualiteit.685Het resultaat van de conferentie was de oprichting van

het International Committee for Sexual Equality (ICSE).

EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

681 M. Zijn wij met onze voorlichting op de goede weg? Het laatste nieuws, juli 1952; Reactie

van Tine van Velde. Volgens mij, 1952. NA, Archief COC, 2.19.038: 94.

682 Ko Terpstra (1954) Open brief aan hen die anders zijn dan anderen. Amsterdam: het cen-

traal bureau van het C.O.C. NA, Archief COC, 2.19.038: 102; Zie de advertentie van H.C. Rogge (1950) De psychische verschillen en de omgangsvormen tussen man en vrouw (uit- gave C.O.C.) in Vriendschap, (5)5: 14; C. Emde Boas (1951) De sociogenese van de vitale af- keer tegen de homoseksualiteit. Amsterdam | Antwerpen: het centraal bureau van het C.O.C.; Alfred C. Kinsey, Wardel B. Pomeroy, Clyde E. Martin en Paul H. Gebhard (1954) Nor-

maal en abnormaal in het sexuele gedrag. (overdruk van artikel uit 1949). Amsterdam: het

centraal bureau van het C.O.C. NA, Archief van het COC: 2.19.038:102.

683 F.v.M (1953) Ontwikkelingen en huidige taak van het Internationaal Comité in het licht van

de geestelijke volksgezondheid. Vriendschap 8(11), 2-4, m.n.: 4.

684 Rupp (2011), 1017, 1026; David S. Churchill (2009) Transnationalism and Homophile Polit-

ical Culture in the Postwar Decades. 15(1),31-64.

Methorst en Engelschman (die een grote stempel op het ICSE drukten) meenden dat wetenschappers en bekende auteurs meer invloed zouden hebben op de publieke opinie dan een groepje onbekende activisten dat ook nog eens subjectief bij de zaak betrokken was. Met het ICSEwilden homoactivisten naast een transnationaal netwerk voor homo-organisaties ook een autoriteit zijn waar internationale ‘persoonlijkheden’ zich bij zou- den aansluiten om op diverse wijzen de sociale en wettelijke acceptatie van homoseksualiteit te bevorderen.686Het uitbreiden van sociaal kapitaal was

een bekende strategie van bewegingen en belangenorganisaties om meer kans te hebben om gehoord te worden. Ook het ICSEschreef meer en min- dere bekende namen aan waarvan zij wist dat zij hun zaak mogelijk wil- den steunen.687Dat betekende niet dat homoseksuelen geen podium kre-

gen. Engelschman en Methorst spraken met regelmaat zelf op de ICSE-con- ferenties, en ook biseksuele auteurs als Donald Webster Cory werden als deskundigen opgevoerd.688

Niet alleen het ICSEmaar ook het C.O.C. zocht bondgenoten in zijn strijd om misvattingen over homoseksualiteit te corrigeren. Daarvoor keken ze allereerst naar mensen die reeds sympathiseerden met hun zaak: buiten- landse wetenschappers als Henk Rogge en Alfred Kinsey die positief over homoseksualiteit publiceerden en prominente leden van de NVSH: de Am- sterdamse voorzitter Gé Nabrink, de psychoanalyticus Coen van Emde Boas en de advocate Lau Mazirel. De achterban legde op eigen gelegenheid ook contacten met potentiële sympathisanten om via hen het denken over homoseksualiteit positief te beïnvloeden.689Deze sympathisanten verzorg-

den lezingen in het C.O.C. en schreven publicaties die het C.O.C. mocht ge- bruiken in hun voorlichtingswerk.

Het C.O.C. nam daarnaast ook gericht contact op met mensen die be- roepshalve in aanraking kwamen met homoseksualiteit om de directe si- tuatie van homoseksuelen te verbeteren, zoals mensen werkzaam in de (geestelijke) gezondheidszorg of in de rechterlijke macht. Zo ging het C.O.C. in  een gesprek met reclasseringsinstanties aan om de ambtena- ren ‘juist’ voor te lichten op het gebied van ‘homofilie’. Dit gesprek met de reclassering werd urgenter door de castratieadviezen die reclasserings- ambtenaren, net als andere justitiële en medische autoriteiten, aan homo- seksuelen gaven. Het bestuur van het C.O.C. protesteerde fel tegen dit ad- vies, met een verwijzing naar mensenrechten, en spoorden homoseksue- len aan contact met het C.O.C. op te nemen wanneer zij hiermee gecon-  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

686 Z.n. (1951) Aims of the Commitee. ICSE Newsletter 1(1), 2; Rupp (2011), 1030-1034.

687 Correspondentie ICSE naar verschillende personen waaronder brieven aan Alfred Kinsey,

Simone de Beauvoir en Anna Blaman. NA, Archief COC: 2.19.038: 161-162.

688 This congress (1952) ICSE Newsletter 2 (February), 4-5, m.n.: 4.

689 Brief Leo Broeksmit aan Bob A., 1-9-1955; Heer Anton Dull aan Niek Engelschman, 2-5-

fronteerd werden of zich op andere gronden onheus behandeld voelden door de reclassering. Het bestuur verzamelde bewijsstukken en stuurde deze naar reclasseringsinstellingen.690Dat leidde tot enkele reacties, waar-

onder een positieve reactie van de Utrechtse buitengewoon hoogleraar cri- minele psychologie en sociologie G. Th. Kempe. Hij erkende het C.O.C. als expert in homoseksualiteit en bracht een dialoog op gang tussen het C.O.C. en de reclassering.691Vanaf  organiseerde het C.O.C. ook openbare bij-

eenkomsten voor familieleden van homoseksuelen, reclassering, confessio- nele organisaties voor geestelijke volksgezondheid en de pers.

Waren deze bondgenoten nu de ‘sleutelfiguren’ zoals Tielman heeft ge- suggereerd? In de betekenis dat het personen waren die een sleutelposi- tie in een van de ‘zuilen’ in Nederland innamen? Mijn onderzoek be- vestigt Wansinks conclusie dat deze voorstelling van zaken sterk genuan- ceerd moet worden en al helemaal wat de eerste tien jaar betreft.692De

doelgroep van het voorlichtingsmateriaal bestond, naast homoseksuelen en de eigen familie en kennissenkring, uit mensen die beroepshalve te ma- ken hadden met homoseksuelen. Mensen werden pas persoonlijk door homoactivisten aangeschreven als al duidelijk was dat zij (mogelijk) open stonden voor andere geluiden over homoseksualiteit of zelf die geluiden lieten horen. Mensen die over homoseksualiteit dachten in termen van zonde en ziekte werden niet benaderd door de homoactivisten. Het C.O.C. en de ICSE grepen, kortom, in die tijd elk bondgenootschap aan dat ze krijgen konden, zoals de seksueel hervormers en de vrijdenkers.693Deze

personen waren geenszins mensen die per definitie een ‘sleutelpositie’ in een ‘zuil’ (katholiek, protestants, socialistisch of liberaal) innamen. Laat staan dat deze bondgenoten de politieke toppen van de zuilen zouden be- EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

690 Redactie (1952) R.K. Reclasseringsambtenaar stelt zekere ‘voorwaarden’ alvorens hulp te

verlenen aan homophielen Vriendschap 7(4), 2; A. de N. (1952) Geen castratie? Dan geen hulp! Idem: 2-3; M.F.S. de G. (1952) Prot. Reclasseringsambtenaar adviseerde tot castratie.

Idem: 3-4. Z.n.(1952) Wij verlangen verbod van castratie-adviezen. Nog meer zonderling

gedrag van Reclasseringsambtenaren. Vriendschap 7(5), 2-3; J.L. (1952) Ambtenaar lichtte familie en werkgever in. Idem: 3-4; J.C.H. (1952) Slechts een “kleine operatie”. Idem: 4: C.O. Corbeau (1952) “Neem een vrouw”. Idem: 4. Vrijwillige en therapeutische castratie bleef in deze tijd niet beperkt tot homoseksuelen. In de TBR klinieken werd het als remedie voor zedelijke problematiek beschouwd waarvan homoseksualiteit een van de uitingsvormen van was. Zie: Theo van der Meer (2009) Vrijwillige en therapeutische castratie van TBR-ver- pleegden 1938-1968. Een veroordeling tot TBR in 1934 en de verdere lotgevallen van de verpleegde. In E.C. Coppens (red.) Fabrica Luris. Opstellen over de ‘werkplaats van het

recht’ aangeboden aan Sjoerd Faber (pp. 303-329) Nijmegen: GNI.

691 Prof dr. G. Th. Kempe (1953) Reclassering en homophilie. Vriendschap 8(1), 7

692 Hans Wansink (1985) Verzuiling en homo-emancipatie, m.n. 188-189.

693 Brief aan Foris van Mechelen van Bernardino del Boca di Villaregia, 4-08-1953 over het uit-

nodigen van seksuele hervormer Nabrink na overleg met dr. Storm. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 161-162; Het ICSE congres kreeg bijvoorbeeld aandacht van de Dageraad. MP (1952) Sexuele rechtsgelijkheid. De Vrijdenker, 29(41), 6. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 158. Zie ook Wansink (1985), 188-189.

zetten, iets wat Tielman suggereert wanneer hij ‘sleutelfigurenpolitiek’ in- terpreteert als een strategie van overleg met de toppen van de zuilen om achter de schermen de situatie van homoseksuelen te verbeteren.694

Met een groeiende acceptatie van homoseksualiteit in de samenleving van- af eind jaren vijftig kreeg het C.O.C. wel de mogelijkheid selectiever te werk te gaan in het zoeken van bondgenoten en past de beschrijving ‘sleutelfi- gurenpolitiek’ beter bij de werkwijze van de homoactivisten. Zo overleg- de Engelschman eind jaren vijftig met vertegenwoordigers van de geeste- lijke gezondheidszorg van protestante en katholieke zijde om de situatie van homoseksuelen te verbeteren. Maar ook hier gold dat het C.O.C. geens- zins overleg had met verschillende politieke partijen die als top van een zuil fungeerden: die positie had het C.O.C. in die tijd niet.

Naast het voorlichtingswerk en het zoeken naar bondgenoten was ook het direct lobbyen voor maatschappelijke verandering een activiteit van het C.O.C. in de eerste tien jaar. Begin jaren vijftig vond er in het C.O.C. een dis- cussie tussen voor- en tegenstanders plaats over een directe politieke lob- by tegen het wetsartikel bis. In  circuleerde er een conceptbrief aan de minister. Uiteindelijk werd de lobby door de homoactivisten uitgesteld vanwege de lage kans van slagen. Dit gebeurde waarschijnlijk op het ad- vies van Kempe.695Hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat het

C.O.C. in deze jaren niet streed voor gelijke rechten. Dat is te kort door de bocht. Het politieke lobbywerk gebeurde via het ICSE. Officieel was het C.O.C. slechts een organisatie aangesloten bij de ICSE, maar de Nederland- se stempel op de filosofie en activiteiten van dit transnationale netwerk was onmiskenbaar. Niet alleen zaten Methorst en Engelschman beiden in het bestuur, de eerste als voorzitter, de tweede als secretaris, het C.O.C. maak- te ook het ICSEfinancieel mogelijk.696Met een beroep op de verklaring van de rechten van de mens stelde het ICSEeen petitie op, gericht aan de Ver- enigde Naties om gelijke mensenrechten te claimen. Daarnaast verzamel- den de homoactivisten bewijsstukken van discriminatie en schreven ze di- verse brieven aan regeringen om te protesteren tegen het algemene verbod op homoseksualiteit.697

 DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

694 Tielman (1982b), m.n. 163-164; Tielman (1987) Dutch Gay Emancipation History, m.n.: 12.

695 Kongresrede Algemeen Voorzitter, 28 april 1956, NA, Archief COC, 2.19.038:183; Con-

ceptbrief. NA, Archief COC, 2.19.038:131; Notulen hoofdbestuur 12 oktober 1952. Idem; Notulen hoofdbestuur 21 december 1952. Idem. Sommige homoactivisten vonden dat de consensusleeftijd voor heteroseksuelen én homoseksuelen op 18 jaar voortaan moest gaan liggen. Het C.O.C.-bestuur had problemen met dat voorstel. Zie: Hoofdbestuur (1954) Me- dedelingen van het Hoofdbestuur. Vriendschap 9(8), 101; Bob Angelo (1954) Artikel 248bis moet verdwijnen. Vriendschap 9(9) 122-123.

696 Witboek, inzake werkzaamheden en resulaten van het ICSE in het afgelopen jaar 1956 op-

gesteld tbv het hoofdbestuur van het COC 1957, F.v.M. NA, Archief COC, 2.19.038: 160.

697 Rupp (2011),1030-1034. Dat het ICSE een belangrijk voertuig was voor het COC voor hun

De communicatiestijl

Tot slot een antwoord op de vraag hoe homoactivisten zich opstelden in het contact met de buitenwacht. Duyvendak concludeerde op basis van de bestaande historiografie het volgende:

‘Als zij zich al publiekelijk gingen manifesteren – zoals het COC dit zeer schuchter begon te doen na de tweede wereldoorlog – dan toch op bijna ver- excuserende toon: homoseksualiteit werd niet voorgesteld als iets normaals dat de meerderheid moest accepteren, nee, men vroeg om meer consideratie en be- grip voor iets dat betrokkenen zelf ook nog nauwelijks als normaal be- schouwden.’698

Vroegen homoactivisten in deze jaren ‘nederig’ begrip aan de buitenwacht? De politieke lobby van de ICSEwaarin mensenrechten geëist werden staat in schril contrast met deze schets. Homoactivisten beschouwden homo- seksuelen als mensen met rechten en niet als afwijkingen die de meerder- heid vanuit de goedheid van hun hart zou moeten gedogen. Zo stelde En- gelschman in de openingsrede op de eerste conferentie van het ICSEdui- delijk:

‘We willen de hoogste instantie der samenwerkende verenigde volkeren - de Ver. Naties - op de hoogte brengen van onze nood en onze stem doen horen, opdat ook aan ónze rasdiscriminatie een einde wordt gemaakt.’699

Wel gebruikten homoactivisten wetenschappelijke inzichten om hun eis meer kracht bij te zetten. Dat gebruik van wetenschap en deskundigheid moet niet opgevat worden als een gebrek aan lef of een zich verschuilen achter de mening van anderen, maar als een strategische keuze. Methorst meende dat homoseksualiteit eigenlijk geaccepteerd diende te worden als een kwestie van seksuele vrijheid, maar zolang de maatschappij nog niet zo ver was, konden homoactivisten wetenschap gebruiken om de natuur- lijkheid van hun bestaan te bewijzen.700Het C.O.C. had zelfs in  het ini-

tiatief genomen tot de oprichting van het Studiecentrum voor Speciële Sexuologie waarin wetenschappers homoseksualiteit zouden onderzoe- ken.701Homoactivisten stonden in die tijd niet alleen met hun sterke ge-

EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 