• No results found

De homolesbische beweging

5 Een tegendraads kind van zijn tijd De politiek van de ethiek in het vroege C.O.C.

5.2 Het C.O.C als schuilkelder én een stap de openbaar heid in (1945-1955)

In  schetste Tielman het beeld van de Nederlandse homobeweging als een schuilkelder, als een plek waar homoseksuelen zich veilig konden voe- len en konden onderduiken.628Dit beeld appelleert uiteraard aan een klimaat

van oorlog en vervolging, en de keuze hiervoor moet wellicht worden be- grepen tegen de achtergrond van de hoogoplopende debatten over de er- kenning van homoseksualiteit als vervolgingsgrond in het kader van de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV) in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.629Dit aansprekende beeld werd daarna overgenomen door

latere onderzoekers als Burgers en Franssen, Duyvendak en Hekma.630Deze

paragraaf zal duidelijk maken dat het idee dat de vroege naoorlogse homo- beweging voornamelijk functioneerde als schuilkelder moet worden bijge-  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

626 Commutator [Ad Luikinga] (1947) Boekbespreking. Levensrecht 2(5), 18-20; Van der Meer

(2007), 388-391.

627 Tielman (1982b) m.n.: 282, 150, 160.

628 Tielman (1982b), m.n.: 163-166.

629 De WUV trad op 1 januari 1973 in werking. In maart 1974 startte het COC haar campag-

ne om homoseksualiteit erkend te krijgen als vervolgingsgrond. Dit debat zwengelde het onderzoek naar de geschiedenis van homoseksualiteit aan, met een sterke nadruk op re- pressie en vervolging. Zie hiervoor: Tijsseling (2009), 20-32.

630 Burgers en Franssen (1992), m.n.: 181-183; Duyvendak (1994), m.n.: 42; Duvendak (2006),

m.n.: 150; Hekma (2004), 115. Het gedenkboek van Warmerdam en Koenders (1987) over het COC kon aanleiding zijn voor enige bijstelling van dit beeld – zij karakteriseerden het COC vanaf het begin ook als ‘strijdorganisatie’ – maar dat gebeurde niet. Zie Warmerdam en Koenders (1987) Cultuur en ontspanning, het COC 1946-1966, m.n.: 343.

steld. Dit monolithisch beeld doet geen recht aan de verschillende wijzen waarop homoactivisten tussen  en  spraken over hun beweging. Onmiskenbaar was het creëren van een veilige omgeving voor homosek- suelen om elkaar face to face te ontmoeten een belangrijk doel van de na- oorlogse homoactivisten. Het verenigen van homoseksuelen werd immers als de reden voor Levensrecht en de Club aangevoerd. Waar het begon met het organiseren van bijeenkomsten op verschillende locaties, ontstond al snel het plan voor een eigen sociëteit. In de Albrechtshaven in Amsterdam vonden homoactivisten in  een eerste besloten gelegenheid waar ho- moseksuelen van boven de , indien zij lid van de Club waren, elkaar kon- den ontmoeten, lezingen konden bijwonen, konden kaarten, cabaret kon- den zien, konden luisteren naar klassieke concerten en soms konden dan- sen.631Lang voor het bestaan van de Albrechtshaven hadden homoseksu-

elen manieren gevonden om elkaar te vinden. Via annonces in tijdschrif- ten bijvoorbeeld, ontmoetten ze elkaar (vooral de mannen) in bars en open- bare gelegenheden zoals parken en toiletgebouwen.632Maar die ontmoe-

tingen waren riskant. Buiten en in de zogenaamde ‘kitten’, de openbare bars met veel homoseksuele clientèle, liepen homoseksuelen het risico per ongeluk iemand onder de  te benaderen. Daarmee liepen homoseksue- len het gevaar om gechanteerd of opgepakt te worden. Deze angst was ge- grond, zeker na de oorlog toen homoseksuelen als onderdeel van een al- gemeen zedenoffensief meer dan ooit werden vervolgd (op basis van bis of een andere zedenwet). Met de Albrechtshaven was er voor het eerst een gelegenheid waar homoseksuelen elkaar konden ontmoeten zonder be- ducht te hoeven zijn voor politie of chanteurs. Homoactivisten lieten in hun sociëteit namelijk alleen mensen boven de  toe. Bovendien werkten zij met een ballotagecommissie voor het lidmaatschap om onder andere mogelijke chanteurs te weren. Dit strenge toelatingsbeleid hielp de Club eveneens om door de Amsterdamse zedenpolitie toegestaan te worden. Homoactivisten presenteerden de Albrechtshaven in hun tijdschrift als vrijplaats: ‘Daar kunt U vrijuit spreken over alle dingen, die voor U van nature heel gewoon en toelaatbaar zijn.’633

De verhullende naam van de vereniging, eerst de Shakespeare Club en la- ter het Cultuur Ontspannings Centrum, een verplicht lidmaatschap en bal- lotagecommissie en de mogelijkheid tot anoniem lidmaatschap versterken EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

631 Bob Angelo [N. Engelschman, N.] (1947) Bob Angelo sprak op een feestavond…. Orgaan

en Mededelingenblad 2(10), 1-7;. Z.n. (1947) Agenda Shakespeare Club afdeling Amster-

dam. Levensrecht 2(10), 17; Z.n. (1948) Juli Agenda, Afdeling Amsterdam, Maandbericht 3(7), 12. In begin jaren vijftig had het C.O.C. ook in andere steden (Den Haag, Groningen, Utrecht, Rotterdam) sociëteiten geopend. Een voorbeeld van de activiteiten, zie: Anoniem (1951) C.O.C.-tail, Vriendschap 5(2), 11.

632 Voor de ontmoetingsmogelijkheden voor vrouwen, zie Schuyf (1994), m.n.: 283-287.

het beeld van de homobeweging als schuilkelder. Het ondergrondse ka- rakter van de vereniging is ook zichtbaar in het pseudoniemengebruik in de vereniging. Slechts weinig homoactivisten participeerden onder hun ei- gen naam in het C.O.C..634Toch valt het pseudoniemengebruik niet een- duidig te verklaren uit angst voor zichtbaarheid. Weliswaar schreven drie belangrijke homoactivisten in die tijd, Engelschman, Last en Henri Methorst onder pseudoniem, maar eigenlijk hadden ze hier niet zo veel redenen voor. Hun werkbetrekking kwam door hun homoseksualiteit niet in gevaar, hun echte naam was bij de zedenpolitie reeds bekend en veel bekenden waren op de hoogte. Bovendien hadden Methorst en En- gelschman er geen moeite mee dat hun foto in het maandblad stond.635

Mogelijk gebruikten ze een pseudoniem om familie te sparen. Een ande- re mogelijke reden is dat ze hun homoactivisme wilden onderscheiden van andere activiteiten in de openbaarheid. Engelschman gebruikte zijn pseudoniem ook als een soort van artiestennaam. Zo schreef hij in  brieven op briefpapier waarop zijn eigen naam en adres afgedrukt stond, maar ondertekende hij deze met ‘Bob’.636Deels was het pseudoniemen-

gebruik ook een traditie, een voortzetting van een gebruik van voor de oorlog.637

Hoewel de voorzitter Engelschman een enkele keer zelf refereerde aan het C.O.C. als ‘schuil- en rustplaats’,638kenden homoactivisten ook andere be-  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

634 De penningmeesters en de administrateurs hadden daarin geen keuze. Zij moesten hun

eigen naam en adres opgeven om zo aan de voorwaarde voor een vereniging te voldoen. Zie voor een lijst van namen en pseudoniemen van bestuursleden en redactieleden, War- merdam en Koenders (1987), 378-380. Het pseudoniemengebruik binnen het tijdschrift en bij de bijeenkomsten, moet onderscheiden worden van de mogelijkheid voor leden om niet enkel een pseudoniem te gebruiken maar ook zich anoniem in te schrijven. Een prak- tijk, die ondanks de financiële negatieve consequenties bij wanbetalers, nog eind jaren vijftig in stand werd gehouden voor homoseksuelen die het anders niet aandurfde lid te worden. Zie: Notulen congrescommissie-vergadering Afd Amsterdam 28 jan 1957. NA; Ar- chief COC, 2.19.038: 183.

635 Zie de foto’s van Niek Engelschman bij de artikelen: Lustrumrede van Bob Angelo (1951)

Vriendschap 6(10), 5; Meer dan 1000 bezoekers op het lustrum-festival (1951) Vriendschap

6(11), 5; Meer dan duizend gulden aan obligaties teruggeschonken (1952) Vriendschap 7(5), 5; Amsterdam heeft een nieuw tehuis (1952) Vriendschap 7(10), 3. Zie voor de foto van Henri Methorst: 2e Internat. Congres een groot succes! (1952) Vriendschap 7(10), 4.

636 Zie de afbeelding in Warmerdam en Koenders (1987), aldaar: 84. Het door elkaar gebrui-

ken van eigen naam en pseudoniem viel Warmerdam en Koenders op, maar ze verklaren het verder niet.

637 Boelaars (2008), 115. De literatuur constateert een breuk in pseudoniemengebruik in de

jaren zestig. Zo zouden alle medewerkers van het nieuw verschenen tijdschrift Dialoog in 1965 onder eigen naam schrijven. Dat bleek nog niet het geval te zijn. Een groot deel van de redacteuren schreef nog niet onder eigen naam in Dialoog. Maurice van Lieshout (1989) ‘Een wat ethische, bezorgde toon’. Het tijdschrift Dialoog 1965-1697. In G. Hekma e.a.

Goed verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Ne- derland (pp. 165-177). Amsterdam: Meulenhoff, aldaar: 167; Boelaars (2008), 201.

tekenissen toe aan hun vereniging. Een stap uit het verborgene, zo inter- preteerden een aantal homoactivisten de oprichting van hun vereniging. Het C.O.C. maakte volgens Methorst, activist van het eerste uur, het moge- lijk ‘dat wij elkaar op onze bijeenkomsten niet eens ontmoeten in het ge- heim, in het verborgene, en niet in de een of andere halfduistere ruimte – als de oude Christenen in de catacomben (…)’.639Dat het bestaan van hun

vereniging bij de autoriteiten bekend was en ‘gedoogd’ werd, zagen ho- moactivisten als een overwinning op de vijandige buitenwereld en op de ei- gen angsten. Het werd als een belangrijke stap voorwaarts gezien. Zo pre- senteerde bestuurslid Daan Tollenaar in  het ‘medeweten en medewer- king van de politie’ aan de bijeenkomsten van de Club als symbool van be- ginnende erkenning en tolerantie van homoseksualiteit.640

Homoactivisten zagen het lidmaatschap van de vereniging vaak als een ver- zetsdaad en als kleur bekennen. Een homoseksuele vrouw, die met in- stemming van de tijdschriftredactie vrouwen opriep om lid te worden, stel- de het in  als volgt:

‘Want zijn wij als enkeling ’t steentje, dat iedereen mag wegschoppen zonder zich pijn te doen, -met ons allen zijn we de grote kei, en iedereen die zich aan ons stoot, moet ,,au!” zeggen. Zover moet ’t eenmaal komen. Zijn wij dan de ,,steen des aanstoots”, goed, maar dan zal men zich niet meer pijnloos aan ons stoten. Het is feitelijk beschamend, dat er van alle clubleden maar  vrouwen zijn. Evenals ’t feitelijk een schande is, dat er in dit kleine land maar kleur durven te bekennen.’641

Vrij frequent was er in het tijdschrift kritiek op homoseksuelen zonder lid- maatschap.642Volgens homoactivisten sloten ‘gevoelsgenooten’ in het al-

gemeen zich niet aan bij het C.O.C. vanwege onbekendheid met het C.O.C. en de angst om zichtbaar te worden. Dat sommige mensen zich niet wil-

den identificeren als ‘homoseksueel’ en vraagtekens plaatsten bij het orga-

niseren op basis van seksuele identiteit, werd niet vermeld.643In het tijd-

EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

639 Floris van Mechelen [Henri Methorst] (1951) Het nest is goed. Fragment uit de Kerstrede

1950 van Floris van Mechelen. Vriendschap (6)12, 2-3.

640 Rapport Zedenpolitie aan bureau crimineele voorlichting, 17-4-1947. Den Haag: NA, Ar-

chief van het COC, (1940) 1946-1971, 2.19.038: 151. De politie was niet blij met deze uit- spraak over het verlenen van medewerking, zie: Verslag van een onderhoud tussen HIP Fremery Kalff en den Heer Engelschman, betreffende het maandblad Levensrecht en de Shakespeareclub, 26 -3-1947. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 151.

641 K.A.R.W. (1949) Vrouwen alle hens aan dek! Vriendschap 4(2), 12.

642 B.A. (1949) Domme angst. Vriendschap 4(8/9), 24-25; Bob Angelo (1949) Joden, negers en

homophielen. Vriendschap 4(10), 6-7. Z.n. (1950) U bent geen lid maar voelt u zich hier thuis? Vriendschap 5(5),11.

643 Die vraagtekens werden gesteld door Anna Blaman, zie haar brief aan Floris van Meche-

schrift werd het geen lid zijn geïnterpreteerd als een gebrek aan zelfver- trouwen en zelfaanvaarding. Mensen zouden zich niet durven te identifi- ceren als homoseksueel. Voor lidmaatschap zou ‘een bepaald gevoel van zelfbeschikkingsrecht’ nodig zijn, iets waaraan het volgens Tine van der Velde in  bij veel vrouwen nog aan schortte.644Of zoals Engelschman

het in  verwoordde: ‘zijn de velen, die buiten onze rijen staan nog nim- mer tot in het diepst van hun eigenwaarde gekwetst om eindelijk te dur- ven getuigen van het recht op leven, op een eigen ethiek der vriendschaps- liefde, kortom een manmoedige houding met uitbanning van zelfzucht en lafheid?’645

Op verscheidene plekken presenteerden homoactivisten in de eerste tien jaar hun werk als een strijd, en wel een voor (mensen)rechten en recht- vaardige behandeling.646Het tijdschrift zelf moest er volgens Engelschman

komen, zo schreef hij aan Van Leeuwen vijf maanden na de bevrijding, om- dat ‘Ons levensrecht (…) nog altijd een alom omstreden recht’ is.647De

Tweede Wereldoorlog had een onmiskenbare invloed op de strijdbaarheid van de homoseksuelen.648Sinds de oorlogsverschrikkingen stonden in het

burgerschapdiscours de onvervreemdbare mensenrechten van ieder mens centraal. Dit discours creëerden ook voor homoseksuelen een kans en ze maakten er gebruik van. Jef Last, een bekende linkse schrijver die naam had gemaakt in het verzet, wees in het eerste naoorlogs nummer op de ver- volging van homoseksuelen in Duitsland. Niet zozeer om medelijden met  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

644 Tine van der Velde (1953) Wat betekent de vrouw voor het COC en wat betekent het COC

voor de vrouw? Vriendschap 8(2), 3-5.

645 Angelo (1949) Joden, negers en homophielen, m.n.: 7.

646 Floris van Mechelen (1957) Witboek. Inzake werkzaamheden en resultaten van het ICSE in

het afgelopen jaar 1956. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 160; Floris van Mechelen (1952) Perspectives of the movent for sexual equality. It’s ways and means. ICSE newslet-

ter 2(2), 2-3; Bob Angelo (1951) Rede van Bob Angelo op het internationale congres. Vriendschap 6(6), 5-6; Commutator (1948) Rechten Maandbericht 3(4), 3-7; Herman (1951)

5 jaar journalistiek in dienst der homophilie. Vriendschap 6(9), 11-12.

647 Brief Niek Engelschman aan Jaap Van Leeuwen, 22 oktober 1945 in Warmerdam & Koen-

ders (1987), aldaar: 79.

648 Er zijn aanwijzingen dat net als in Duitsland (zie Dagmar Herzog (2005) Sex after fascism.

Memory and morality in twentieth-century Germany. Princeton: Princeton University Press,

2005) en Amerika (Whisnant (2012) Male homosexuality in West Germany, 22), in Neder- land de oorlog voor homoseksuelen veelal een verademing was. Zie voor de perceptie van ‘betrekkelijke veiligheid’ in de WO II: Jaap van Leeuwen (1952) Een halve eeuw van strijd 1896/1946. De strijd in Nederland. Vriendschap 7(8), 10-11. In contrast daarmee staat de herdenking van de gevallen homoseksuelen tijdens de oorlog in het 5-mei Vriendschap nummer uit 1950 met de tekst: ‘aan onze doden, gebrandmerkt met de “lila driehoek”, en omgekomen in de martelkampen tussen 40-45’, hoewel het mogelijk is dat de homo- activisten hiermee vooral aan de Duitse omgekomen homoseksuelen dachten. Het is in ie- der geval duidelijk dat de wettelijke verscherping van antihomoseksuele bepaling onder Duitse bezetting niet geleid heeft tot die klopjacht op homoseksuelen in bezette jaren in Nederland zoals sommige historici en latere homoactivisten meenden. Tijsseling (2009) 23- 31, 71-78.

homoseksuelen op te wekken, maar om homoseksuelen zelf op hun pre- caire situatie en de urgentie van de strijd te wijzen. Hij meende dat nu de tijd was aangebroken om ook voor het ‘levensrecht’ van homoseksuelen als onderdeel van de mensenrechten te strijden.649Ook Engelschman re-

fereerde met regelmaat aan andere minderheden en hoe zij (ook) onrecht- vaardig behandeld waren. Hij benoemde de noodzaak voor minderheden om zich aaneen te sluiten om zich te kunnen verdedigen.650Dat er vaker

een parallel tussen homoseksuelen en joden werd getrokken dan tussen homoseksuelen en andere ‘minderheden’, had niet alleen met de oorlogs- ervaringen te maken en met de (gedeeltelijke) joodse achtergrond van en- kele homoactivisten, maar had ook diepere wortels. Joodse mannen en ho- moseksuele mannen werden volgens George Mosse gebruikt als constitu- tieve ander van de natie. Zij deelden dezelfde stereotypen als verwijfd, neu- rotisch, seksueel pervers en lichamelijk gedeformeerd.651Homoseksuelen

en joden hadden dus te maken met een vergelijkbare vorm van discrimi- natie waartegen gestreden moest worden.

Het beeld van de Club als een ongevaarlijke schuilplaats werd door de ho- moactivisten ook uit tactisch oogpunt geconstrueerd. Engelschman was zelf naar de Amsterdamse zedenpolitie gestapt om over zijn sociëteit te praten om daarmee een eventueel verbod te voorkomen. Hij meende dat de Nederlandse overheid net als de Zwitserse geen wettelijke grond had om bijeenkomsten en een tijdschrift voor homoseksuelen (Der Kreis/Le

Cercle) te verbieden.652In gesprekken met de Amsterdamse zedenpolitie

benadrukte Engelschman het ondergrondse en onzichtbare karakter van de Club en het tijdschrift. Het tijdschrift werd alleen in eigen kring ver- spreid en de Club stond alleen open voor leden. Homoseksuele propa- ganda, iets waarvan de vooroorlogse NWHKbeschuldigd werd, zou volgens Engelschman niet het doel van zijn club zijn. Sterker nog, de Club zou juist helpen om homoseksualiteit onzichtbaar te maken voor de buiten- wacht. De Club zou homoseksuelen er van weerhouden hun heil te zoe- ken in de openbaarheid, in de ‘kitten’, parken en bij toiletgebouwen. Bo- vendien was het een waardig alternatief. Het zou in de sociëteit namelijk om de platonische vriendschap gaan en niet om het seksuele contact.653

EEN TEGENDRAADS KIND VAN ZIJN TIJD. DE POLITIEK VAN DE ETHIEK IN HET VROEGE C.O.C. 

649 Corydon [J. Last] (1946) Slachtoffers en zondenbokken. Levensrecht 1(5), 1-3.

650 Angelo (1947) Bob Angelo sprak op een feestavond….; Angelo (1949) Joden, negers en

homophielen; Angelo (1951) Rede van Bob Angelo op het internationale congres. Vriend-

schap, 6(6), 5-6.

651 Zie voor deze coarticulatie in het heden: Stefan Dudink (2011) Homosexuality, Race and

the Rhetoric of Nationalism. History of the Present, 1(2), 259-264.

652 Rapport Politie te Amsterdam, Centrale Recherche zedenpolitie, 5-2-1947. De zedenpoli-

tie vergeleek vervolgens het blad Der Kreis met Levensrecht, zie: Rapport bureau crimi- nele voorlichting, 19-3-1947. NA, Archief van het COC, 2.19.038: 151.

653 Rapport Politie te Amsterdam, Centrale Recherche zedenpolitie, 5-2-1947. NA, Archief van

Zijn aseksuele en apolitieke presentatie van de vereniging was een tactische zet om de zedenpolitie zo ver te krijgen dat de vereniging toegestaan werd. Engelschman koos deze strategie met een reden: in het interbellum was een soortgelijk initiatief nog de kop ingedrukt.654Engelschman liet de politie

ook nog fijntjes weten dat als zij de Club en Levensrecht zou verbieden, hij met een nieuw initiatief de openbaarheid op zou zoeken.655

In het contact met de Amsterdamse zedenpolitie verhulden homoacti- visten dus opzettelijk het politieke doel van hun vereniging zoals het voor- lichten van de buitenwacht over homoseksualiteit. Dat terwijl het beïn- vloeden van de buitenwacht sinds  als tweede doel in de statuten van de Club beschreven stond. De Club zou, net als de vooroorlogse NWHK, wetenschappelijk onderzoek willen bevorderen ten dienste van recht- vaardige behandeling. Daartoe werden ook al acties ondernomen. Zo had- den homoactivisten, tot ongenoegen van de politie, Levensrecht aan vier- honderd psychiaters gestuurd.656Daarnaast stonden in het tijdschrift zelf

artikelen met een politieke strekking. Deze artikelen waren er op gericht de strijdbaarheid onder homoseksuelen te versterken. Zoals hier boven vermeld, verschenen er regelmatig artikelen die de gelijke (mensen)rech- ten van homoseksuelen benadrukten. Illustratief hiervoor is ook de titel van het tijdschrift, die tot september  werd gebruikt.657

Dat Engelschman de politieke betekenis van de Club onder het tapijt schoof, vermoedde de zedenpolitie wel degelijk. De zedenpolitie hield de bijeenkomsten, het tijdschrift en de homoactivisten (hun echte naam was bij de politie bekend) nauwlettend in de gaten.658De Amsterdamse Offi-

cier van Justitie zocht een grond om de bijeenkomsten en het tijdschrift te verbieden onder het mom van ‘bederf der goede zeden’, maar vond die niet gemakkelijk.659De Club was officieel niet strafbaar omdat zij personen

onder de  weerde. De zedenpolitie had reeds in burgerkleding de bij- eenkomsten bezocht om dit (met medeweten van Engelschman) te chec- ken. Daarnaast lette zij op schendingen van de openbare eerbaarheid en op de gemeentelijke verordeningen, die indertijd het zedelijk leven op lokaal niveau moesten beschermen (zoals het verbod op travestie en onzedelijke  DEEL II DE HOMOLESBISCHE BEWEGING

654 Van der Meer (2007), m.n. 204-221.

655 Verslag van een onderhoud tussen HIP Fremery Kalff en den Heer Engelschman, betref-

fende het maandblad levensrecht en de Shakespeareclub, 26-3-1947.

656 Brief hoofdcommissaris van politie Kaasjager aan de Officier van Justitie te Amsterdam,

17-1-1948. NA, Archief van het COC , 2.19.038: 151.

657 Vanaf september 1947 verscheen het tijdschrift onder een andere naam: Het orgaan en

mededelingenblad van het wetenschappelijk, cultureel en ontspanningscentrum Shake- speare Club.

658 Centrale recherche zedenpolitie, Rapport Politie te Amsterdam, 22-1- 1947. NA, Archief

van het COC, 2.19.038: 151.

659 Brief van Officier van Justitie te Amsterdam aan hoofdcommissaris van politie te Amster-

dansvertoningen).660Lange tijd bleek er geen grond tot politioneel ingrij-

pen. De Amsterdamse Officier van Justitie kreeg in  een kans, nadat hij was gewezen op een mogelijke grond: de inhoud van het tijdschrift, met name de persoonlijke contactadvertenties erin, zou ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’ en ‘zinnenprikkelend voor de jeugd’ zijn.661 Engelschman

werd op het matje geroepen.

De politie dreigde in een gesprek met Engelschman met een verbod op het tijdschrift. In eerste instantie reageerde de voorzitter strijdbaar op het drei- gement: hij wilde het op een gerechtelijke uitspraak laten aankomen. Toch bond Engelschman in. Er werd geen volgend nummer van het tijdschrift uitgegeven om het bestaan van de Club niet op het spel te zetten.662Om