• No results found

De 30-dagensterfte na ziekenhuisopname voor acuut hartinfarct of beroerte is in Nederland onge- onge-veer twee maal zo hoog als in Europese landen met de laagste 30-dagensterfte

3.8 Keuzevrijheid

Indicatoren

• Aantal mensen dat problemen heeft ondervonden bij het vinden van een huisarts

• Aantal personen met een persoonsgebonden budget

• Percentage verzekerden dat verandert van zorgverzekeraar

• Percentage verzekerden dat beperkingen heeft ervaren in hun keuzevrijheid ten aanzien van zorgverzekeringen

• Aantal mensen dat zoekt naar informatie over de zorg

Stand van zaken

Ruim 11% van de mensen ervaart problemen met het vinden van een huisarts; dat is minder dan in 2006

In een enquête onder zorgconsumenten gaf 11,2% aan problemen te hebben ondervonden bij het vinden van een huisarts. Dit zijn alleen de mensen die korter dan twee jaar ingeschreven stonden bij hun huidige huisarts. Ruim 20% van deze groep kwalificeerde dit probleem als groot. De overige 80% vond het een klein probleem. In 2006 was het percentage dat problemen ervoer met het vinden van een huisarts nog 14,5% (De Boer et al., 2007). Hoewel het vinden van een huisarts niet altijd vanzelf gaat, blijkt dat vrijwel iedereen staat ingeschreven bij een huisarts.

Het aantal gebruikers van een persoonsgebonden budget voor de Awbz blijft toenemen

Iedereen die door een ziekte, handicap of door ouderdom Awbz-zorg nodig heeft, komt in aanmerking voor een pgb-Awbz. Met dit pgb kiezen cliënten zelf hun hulpverlener en bepalen zij zelf op welk moment de zorg wordt verleend. Ook bepalen cliënten zelf welke Awbz-functies zij inkopen. Dat hoeven niet de geïndiceerde functies te zijn. Per 1 januari 2007 is de reikwijdte van de Awbz kleiner geworden. De financiering van huishoudelijke verzorging ging van de Awbz over naar de Wmo.

Sinds de invoering in 1998 en juli 2006 is het aantal pgb-houders voor Awbz-zorg toegenomen van 10.000 tot bijna 95.000. In 2007 nam dit aantal (exclusief pgb’s voor huishoudelijke verzorging) af tot bijna 90.000. Wanneer echter rekening gehouden wordt met de overheveling van budgethouders naar de Wmo, dan zou dit aantal ongeveer 30.000 meer bedragen. Tot 31 december 2008 nam het aantal pgb-houders weer toe tot 109.000 (zie figuur 3.8.1).

Figuur 3.8.1: Aantal houders van een persoonsgebonden budget, 1998-2008

0 20 40 60 80 100 120

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

aantal (* 1.000)

(Bron: VWS, 2007d; CVZ data, 2008; VWS, 2009a)

Eén op de drie budgethouders koopt met zijn pgb uitsluitend zorg in bij mantelzorgers. Eén op drie koopt zorg in bij zowel mantelzorgers als professionele hulpverleners of zorginstellingen. De rest koopt uitsluitend zorg in bij zorginstellingen. Het percentage jeugdigen met een pgb in de leeftijd tot en met 17 jaar is gestegen van 16% in 2003 tot 27% in 2006. In het eerste kwartaal van 2007 is het aandeel jeugdi-gen 4% van het totaal aantal budgethouders. Ongeveer 25% hiervan heeft de basisschoolleeftijd. Een mantelzorger die geld krijgt uit een pgb levert circa acht uur betaalde zorg per week en daarnaast veertien uur onbetaalde zorg. In 2009 bedraagt het subsidieplafond 2.281 miljoen euro.

Ongeveer 3,5% van de verzekerden veranderde in 2009 van zorgverzekering

In 2009 was het percentage mensen dat overstapte naar een andere zorgverzekeraar 3,5% Dat was gelijk aan het percentage in 2008 (zie figuur 3.8.2). In 2006 (het jaar van de invoering van de Zvw) veranderde 18% van de mensen van zorgverzekeraar. Dit was een hoog percentage, zowel ten opzichte van de voorgaande jaren als ten opzichte van de jaren erna.

Vektis geeft drie verklaringen voor de lage verzekerdenmobiliteit van de laatste jaren. Ten eerste kan de lage mobiliteit verklaard worden doordat de meeste verzekerden op dit moment tevreden zijn met hun huidige zorgverzekeraar (al lijkt men kritischer te kijken naar de aanvullende verzekering). Daarbij is het wel de vraag in hoeverre hier van tevredenheid gesproken kan worden. Het lijkt er volgens Vektis op dat zorgverzekeringen weer verworden zijn tot een ‘low involvement product’. Ten tweede zullen collectivi-teiten voor individuele verzekerden vermoedelijk ook leiden tot een daling van de verzekerdenmobiliteit.

Ten slotte zien de meeste verzekerden zowel qua prijs (het verschil tussen individuele jaarpremies is maximaal € 183,-) als qua product weinig verschil tussen de verschillende zorgverzekeraars (Vektis, 2009).

De verwachting voor de toekomst is dat verzekerden toch weer kritischer gaan kijken naar wat voor soort polis zij hebben. De tendens dat steeds meer individueel verzekerden geen aanvullende verzekering nemen (of een aanvullende verzekering met beperktere dekking) lijkt zich door te zetten. De zorgverzeke-raars hebben na de stelselwijziging getracht om door middel van concurrentie op de premie zoveel

mogelijk verzekerden binnen te halen. Uit eerdere mobiliteitsonderzoeken van Vektis blijkt echter dat de prijselasticiteit van zorgverzekeringen beperkt is. Tegelijkertijd is er weinig ruimte meer voor premiever-laging zonder verlies op de basisverzekering te lijden (Vektis, 2009). Volgens de laatste schattingen zal 4%

tot 5% van de Nederlanders in 2010 voor een andere zorgverzekering hebben gekozen (Vektis, 2009). Er bestaat geen consensus over een gewenst percentage voor de verzekerdenmobiliteit.

Figuur 3.8.2: Percentage verzekerden dat veranderde van zorgverzekeraar, 2001, 2003, 2005-2009

0 5 10 15 20

2000/2001 2002/2003 2004/2005 2005/2006 2006/2007 2007/2008 2008/2009

percentage

(Bron: Laske-Aldershof en Schut, 2005; NZa, 2006; NZa, 2007a; Vektis, 2009)

Van de verzekerden geeft 5% of minder aan dat hun keuzevrijheid sterk beperkt werd door hun zorgverzekeraar

Uit secundaire analyses op data die verzameld zijn met de CQ-index Zorg en Zorgverzekering (Zwijnenberg et al., 2009) blijkt dat 9,3% van de respondenten in het voorgaande jaar wel eens heeft moeten wachten op toestemming van de zorgverzekeraar voor een bepaalde vorm van zorg. Ongeveer 39% van de respondenten die hebben moeten wachten blijkt dat een groot probleem te vinden. Dat betekent dat 3,6% van het totaal aantal respondenten het wachten op toestemming daadwerkelijk als groot probleem heeft ervaren.

Tevens gaf 6,1% van de ondervraagden aan een zorgverlener te hebben bezocht die geen contract had met hun zorgverzekeraar. Door 20% van deze mensen werd dat als een groot probleem ervaren. In totaal ging het dus om 1,2% van de ondervraagden.

Ten slotte gaf 61,9% van de ondervraagden aan dat zij in het voorgaande jaar een eigen bijdrage moesten betalen voor ontvangen zorg. Van deze mensen ervoer 8% dit als een groot probleem. Dat is dus 5% van de ondervraagden.

Figuur 3.8.3: Percentage verzekerden dat aangeeft door de zorgverzekeraar beperkt te zijn in hun keuze-vrijheid, 2008

percentage

0 20 40 60 80 100

Wachten op toestemming Zorgverlener zonder contract Eigen bijdrage

Niet aan de orde Geen probleem Klein probleem Groot probleem

(Bron: CKZ / NIVEL, 2010)

Er zijn nog steeds barrières voor een effectief gebruik van kwaliteits- en keuze-informatie op het internet

79% van de bevolking heeft wel eens informatie gezocht op internet over gezondheid, medicijnen, gezondheidsklachten of over bepaalde ziekten en behandelingen. Rond 90% van de bevolking staat positief tegenover het zelf zoeken van informatie hierover via internet en 95% van de bevolking vindt het belangrijk om zelf te kunnen kiezen naar welke zorgverlener men gaat. Een derde tot de helft van de bevolking zou de geboden informatie ook daadwerkelijk gebruiken om een keuze voor een zorgaanbie-der of instelling te maken. Bovenstaande gegevens zijn afkomstig van een TNS NIPO onzorgaanbie-derzoek in opdracht van kiesBeter.nl (Van Wensveen en Brouwer, 2010).

In 2006 werd internet nog maar weinig gebruikt bij het kiezen van een ziekenhuis (10% soms, 1%

meestal) of een medisch specialist (12% soms, 1% meestal) (SCP, 2006). Hoewel de resultaten door een andere onderzoeksopzet niet helemaal te vergelijken zijn, zijn de percentages uit 2010 beduidend hoger:

67% gebruikt internet bij het zoeken naar informatie over een ziekenhuis. Bij de zoektocht naar informa-tie over specialisten gebruikt 63% internet. Het gebruik van internet als bron van informainforma-tie over zorg en gezondheid lijkt dus sterk toe te nemen.

De websites die kwaliteits- en keuze-informatie bieden over zorgverzekeringen en zorgaanbieders blijken nog niet helemaal te bieden wat ze beogen. Er worden veel vergelijkingsmogelijkheden en veel informa-tie geboden, maar juist de hoeveelheid blijkt vaak een barrière te zijn voor gebruikers. Ook blijkt de interpretatie van gedetailleerde informatie die beschikbaar is, voor problemen te zorgen (Damman et al., 2009).

Conclusie

De verruimde keuzevrijheid binnen het nieuwe zorgverzekeringsstelsel heeft (samen met de concurrentie tussen zorgverzekeraars) geleid tot een toename van verzekerdenmobiliteit in 2006. Daarna is de verzekerdenmobiliteit echter weer afgenomen. Verzekerden ervaren over het algemeen weinig beperkin-gen in hun keuzevrijheid ten aanzien van zorgverzekeraars en zorgverzekerinbeperkin-gen. Het aantal mensen dat kiest voor een pgb blijft toenemen. Eén op de zes Nederlanders die langdurige zorg nodig hebben, kiest nu al voor een pgb. Het internet wordt een steeds belangrijkere bron bij de zoektocht naar kwaliteits- en keuze-informatie over zorgaanbieders. De ontsluiting van deze informatie is echter nog volop in ontwikkeling. De hoeveelheid en pluriformiteit van de informatie is een belangrijke barrière.

Op een aantal punten zijn er sinds de vorige Zorgbalans positieve ontwikkelingen op het gebied van keuzevrijheid. Er is echter nog weinig zicht op de vraag wat voor verschillende groepen burgers een optimale mix is van enerzijds keuzemogelijkheden en de daarbij behorende keuze-informatie en anderzijds de hoogte van de verzekeringspremies.