• No results found

De 30-dagensterfte na ziekenhuisopname voor acuut hartinfarct of beroerte is in Nederland onge- onge-veer twee maal zo hoog als in Europese landen met de laagste 30-dagensterfte

3.4 Tijdigheid van acute zorg

eerstelijns-voorzieningen, zoals de huisarts en de apotheek. Het is dus niet zozeer het verschil tussen eerstelijnszorg en tweedelijnszorg dat het verschil in rijtijd verklaart, maar vooral het verschil in de frequentie van gebruik. In dat kader valt ook te verklaren waarom de eerstelijns verloskunde een langere rijtijd heeft dan de overige onderzochte zorgvoorzieningen.

De geanalyseerde rijtijden zijn netto-rijtijden. De feitelijke reistijd zal hoger zijn omdat geen rekening is gehouden met bijvoorbeeld de tijd die nodig is voor parkeren. De netto-rijtijd geeft wel heel goed de spreiding en de nabijheid weer van de zorgvoorzieningen. De nabijheid van de zorgvoorzieningen in de Randstad en de grote steden is groter dan in de rest van Nederland. Wanneer we de spreiding van huisartsen en de ziekenhuizen nu vergelijken met het verleden zien we dat de afstand tot beide zorgvoor-zieningen stabiel is gebleven.

tijdigheid van acute zorg wordt ook gekeken naar patiëntenervaringen. Voor verschillende onderdelen van de acute zorg bestaan er bereikbaarheidsnormen:

• Beleidsregels stellen dat een ambulance bij een spoedeisende situatie binnen 15 minuten na melding ter plaatse moet zijn. In berekeningen wordt uitgegaan van drie minuten meld- en uitruktijd; de netto reistijd is twaalf minuten (RIVM, Nationale Atlas Volksgezondheid, 2009). De algemeen aanvaarde norm is dat 95% van de spoedritten binnen deze norm ter plaatse moet zijn;

• Het ministerie van VWS heeft in haar beleidsvisie traumazorg aangegeven dat een traumateam (MMT) alleen meerwaarde heeft als het binnen 30 minuten ter plaatse kan zijn (VWS, 2005b);

• Voor spoedeisende hulpdiensten wordt een normtijd van 30 minuten met de auto gehanteerd. Dit is geen officiële norm;

• De IGZ noemt twee veldnormen voor wat betreft de aanrijtijden naar een huisartsenpost: 15 en 30 (auto)minuten (IGZ, 2006c). Deze veldnormen zijn door de zorgaanbieders zelf vastgesteld. Daarnaast geeft de IGZ aan dat ook de telefonische toegankelijkheid van huisartsenposten van belang is: een spoedoproep moet binnen 30 seconden beantwoord worden (IGZ, 2006c).

Indicatoren

• Percentage spoedeisende ambulanceritten dat de normtijd van 15 minuten overschrijdt

• Percentage mensen dat binnen 30 minuten door een mobiel medisch team bereikt kan worden

• Aantal inwoners dat per auto de dichtstbijzijnde spoedeisende hulpdienst binnen 30 minuten kan bereiken

• Aantal inwoners dat per auto de dichtstbijzijnde huisartsenpost binnen 30 minuten kan bereiken

• Telefonische bereikbaarheid van huisartsen voor spoedoproepen

• Percentage mensen met een acute hulpvraag dat niet de hulp kreeg die ze nodig hadden of wilden

De stand van zaken

In 2008 was 92% van de ambulances binnen de norm van 15 minuten ter plaatse

Acht procent van de spoedritten (A1-ritten) van ambulances was in 2008 niet binnen de gestelde norm van 15 minuten ter plaatse. Hiermee is de sector nog 3 procentpunten verwijderd van de algemeen aanvaarde norm. Deze stelt dat in geval van A1-ritten 95% van de ambulances binnen 15 minuten de patiënt bereikt moet hebben (AZN, 2009). De norm is opgebouwd uit twee minuten voor aanname door de MKA (meldkamer ambulancezorg), 1 minuut voor uitgifte en 12 minuten aanrijtijd. In 2006 was de sector nog 4 procentpunten verwijderd van de norm (AZN, 2007). Er is sprake van een A1-rit als het gaat om een levensbedreigende situatie (RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2008). Overschrijdingen ontstaan door een combinatie van factoren als onvoldoende beschikbaarheid, onvoldoende spreiding van standplaatsen en overmacht (RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2008). Bij het hanteren van de 15-minuten norm dient niet alleen naar de tijdigheid te worden gekeken, maar ook naar de kwaliteit en efficiëntie van de zorg. De drieminutennorm voor de aanname en uitgifte door de MKA draagt wel bij aan de tijdigheid, maar uit onderzoek is gebleken dat in een groot aantal gevallen een A1-rit ten onrechte wordt uitgegeven (Van Duin et al., 2009). Dit komt doordat de centralisten te weinig tijd hebben om de melding goed te kunnen beoordelen. Wanneer er meer tijd zou zijn, zouden zij in een aantal gevallen de urgentie anders hebben ingeschat.

In 2007 kon 98,2% van de bevolking overdag binnen 30 minuten bereikt worden door een mobiel medisch team

In 2008 is door het RIVM onderzoek gedaan naar het percentage mensen dat binnen 30 minuten door een mobiel medisch team (MMT) bereikt kan worden. Een MMT is onderdeel van een traumacentrum en levert specialistische acute medische zorg op de plek van een ongeval. Uit het onderzoek is gebleken dat 98,2% van de bevolking overdag binnen 30 minuten bereikt kan worden door een MMT. Er zijn geen nieuwe resultaten van dit onderzoek beschikbaar. Er kan echter vanuit worden gegaan dat het percentage mensen dat bereikt kan worden ten opzichte van 2007 stabiel is gebleven. Het aantal traumacentra is niet toe- of afgenomen en de locatie van de tien traumacentra is niet veranderd. Daarnaast kan er vanuit worden gegaan dat de spreiding van de bevolking gelijk is gebleven. In 2006 is een pilot uitgevoerd met nachtvluchten van de traumahelikopter van het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen. Op basis van deze pilot is besloten de paraatheid van de vier traumahelikopters van Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Nijmegen vanaf januari 2009 uit te breiden naar 7 keer 24 uur. Momenteel wordt nog onderzocht of uitbreiding op de huidige locaties mogelijk is binnen de milieuwetgeving van de betreffende luchthavens.

Het bereik van de helikopters is ’s nachts minder groot dan overdag. In de nacht ligt de gemiddelde snelheid lager dan overdag. Het aantal inwoners dat binnen 30 minuten bereikt kan worden is daardoor, afhankelijk van de stationering van de helikopter, 30% tot 45% lager ten opzichte van de dagsituatie (Zwakhals et al, 2008).

In 2009 woonde 0,7 % van de bevolking meer dan 30 minuten rijden van een spoedeisende hulpdienst

Op 1 januari 2009 waren er 103 SEH-afdelingen. In 2006 waren dit nog 107 locaties. De meeste mensen gaan op eigen gelegenheid naar een SEH-afdeling. Ongeveer 0,7% van de Nederlandse bevolking (106.905 mensen) woont meer dan 30 minuten rijden verwijderd van een SEH (zie tabel 3.4.1 en figuur 3.4.1).

Het gaat met name om de Waddeneilanden, Zeeuws-Vlaanderen, Schouwen-Duiveland,

Noordoostpolder en enkele delen van Friesland en Noord-Groningen. In tabel 3.4.1 is te zien dat tussen 2001 en 2008 de bereikbaarheid van de spoedeisende hulpdienst gelijk is gebleven. Door de sluiting van de SEH in Vlissingen is de bereikbaarheid in 2009 ten opzichte van voorgaande jaren wel enigszins verslechterd.

Figuur 3.4.1: Percentage van de bevolking dat met de auto een spoedeisende hulpdienst kan bereiken, per reistijdklasse, 2008

0 10 20 30 40 50 60 70

0-10 10-15 15-20 20-25 25-30 30-45 > 45

reistijdklassen (minuten)

percentage inwoners per reisklasse

(Bron: Deuning, 2009)

Tabel 3.4.1: Percentage van de bevolking dat in theorie niet binnen 30 minuten met de auto een spoedeisende hulpdienst kan bereiken, 2001-2009

2001 2005 2006 2008 2009

Aantal SEH’s 107 106 105 104 103

Bevolking (%) 0,5 0,6 0,6 0,6 0,7

Bevolking (aantal) 77.690 94.640 94.800 95.560 106.905

(Bron: Deuning, 2009)

Ongeveer 30.000 mensen moeten langer dan 30 minuten reizen naar de dichtstbijzijnde huisartsenpost

Zo’n 14,7 miljoen mensen kunnen binnen 15 minuten op een huisartsenpost zijn. Ongeveer 30.000 mensen moeten langer dan 30 minuten reizen naar de dichtstbijzijnde huisartsenpost (RIVM, Nationale Atlas Volksgezondheid, 2009). De langste reistijden zien we voornamelijk in een aantal gebieden in het noorden van het land (zie figuur 3.4.2). Voor een aantal mensen is de dichtstbijzijnde huisartsenpost niet de post waar men gebruik van kan maken. De patiënt moet namelijk naar de huisartsenpost waarbij de eigen huisarts is aangesloten. Er zijn geen recente gegevens beschikbaar over de verzorgingsgebieden van de huisartsenposten, waardoor hier niet voor gecorrigeerd kon worden. Ongeveer 98% van alle huisartsen is aangesloten bij een huisartsendienstenstructuur (HDS). Dat is een overkoepelende organi-satie die de administratieve zaken voor één of meer huisartsenposten regelt. Patiënten die een huisarts hebben die niet is aangesloten bij een HDS, kunnen niet terecht bij een huisartsenpost. De betreffende huisartsen organiseren zelf de diensten buiten kantooruren (VHN, 2007).

Figuur 3.4.2: Reistijd naar de dichtstbijzijnde huisartsenpost, 2008

••

• •••

• •

• •

• •

••

• •

• •

• •

• •

••

• •

• •

• •

• •

reistijd in minuten � - �� �� - �� �� - �� �� - �� �� - �� �� - �� > ��

locatie huisartsenpost provincies

(Bron: VHN; CBS; RIVM; AND)

Bij 37% van de telefonische spoedoproepen voldoet de bereikbaarheid van huisartsenpraktijken niet aan de norm van 30 seconden

Voor spoedoproepen moeten huisartsenpraktijken binnen 30 seconden drempelloos bereikbaar zijn. In 2008 heeft de IGZ een onderzoek gedaan naar de telefonische bereikbaarheid van huisartsenpraktijken voor normale (niet-spoedeisende) en spoedeisende oproepen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het bij 37% van de spoedoproepen langer dan 30 seconden duurt, voordat de beller iemand aan de telefoon krijgt. Meer dan een kwart van de patiënten heeft zelfs na 90 seconden (waarna KPN de verbinding automatisch verbreekt) niemand aan de lijn gekregen. De bereikbaarheid voor spoedoproepen is in groepspraktijken beter dan in duo- of solopraktijken. Aan het eind van de dag is de telefonische bereik-baarheid voor spoedoproepen het slechtst. Huisartsen moeten tijdens kantooruren continuïteit van zorg kunnen garanderen. Wanneer dit niet het geval is kunnen mensen geneigd zijn ook voor niet levensbe-dreigende situaties 112 te bellen (IGZ, 2008b).

7% van de mensen die acute zorg nodig hadden, kreeg niet de benodigde zorg en 11% kreeg deze hulp niet zo snel als ze wilde

Uit de Jaarrapportage Klantervaringen in de zorg 2008, waarbij patiënten naar hun feitelijke ervaringen met de zorg wordt gevraagd, blijkt dat 7% van de mensen die in de afgelopen 12 maanden meteen hulp nodig hadden voor een ziekte, verwonding of een aandoening, niet de hulp kregen die zij nodig hadden;

93% kreeg meestal (24%) of altijd (69%) de benodigde hulp. Van de mensen met één of meer keren een acute hulpvraag gaf 10,9% aan nooit of soms de hulp te hebben gekregen zo snel zij wilde (CKZ / NIVEL, 2010).

Conclusie

Ten opzichte van 2006 is de bereikbaarheid van acute zorg stabiel gebleven. We zien dat de bereikbaar-heid van de acute zorg op een aantal punten goed scoort. Toch zijn er enkele kritische kantekeningen te maken. De norm voor aanrijtijden van ambulances wordt nog niet in 95% van de gevallen gehaald. Ten opzichte van 2006 is er wel een lichte stijging te zien. Landelijk gezien is de geografische spreiding van SEH’s goed. In de meeste gebieden liggen vaak meerdere ziekenhuizen met een afdeling spoedeisende hulpverlening. Wel zijn er nog landelijke gebieden waar in sommige gevallen maar één ziekenhuis met SEH in de buurt van de plaats van ongeval ligt. Door fusies van ziekenhuizen kan de bestaande spreiding van ziekenhuizen onder druk komen te staan waardoor ook de spoedeisende hulpverlening in de knel kan komen. Dat speelt met name in landelijke gebieden.

In 2008 bleek uit onderzoek van de IGZ dat de telefonische bereikbaarheid voor spoedoproepen van huisartsenpraktijken sterk verbeterd moet worden om aan de voorwaarden van verantwoorde zorg te voldoen.