• No results found

DE KERNCENTRALE VAN CHOOZ: OPSTAP NAAR EEN COMMERCIËLE FASE?

CONCLUSIE DEEL

HOOFDSTUK 2: DE KERNCENTRALE VAN CHOOZ: OPSTAP NAAR EEN COMMERCIËLE FASE?

Uit het verhaal van de BR3 reactor weten we nu dus dat dit vooral gebruikt werd als een instrument om de bredere industrie, maar voornamelijk de elektriciteitsproducenten en distributeurs, in staat te stellen hun personeelsleden vertrouwd te maken met de technieken die komen kijken bij de exploitatie van een kernreactor. Dit betekent echter op geen enkele manier dat de Belgische industrie vanaf dan klaar was om zelf commerciële kerncentrales uit te bouwen en te exploiteren. Een reactor van het type BR3 met een uiterst klein vermogen van ongeveer 11,5 MW is simpelweg niet bruikbaar om op een rendabele manier elektriciteit te produceren voor consumptie door gezinnen en nijverheid. De reden hiervoor ligt bij de grote kosten die gepaard gaan bij de constructie van de centrale in combinatie met hoge exploitatiekosten. Deze kosten staan in verhouding tot de opbrengsten per kWh die de centrale produceert, hetgeen het voor een centrale van klein vermogen dus zeer moeilijk maakte om rendabel te zijn. De oplossing om tot een rendabele vorm van kernenergie te komen werd daarom gezocht in een uitbreiding van het vermogen. Dit zou de exploitant in staat stellen de kosten te drukken om zo niet langer verlies te lijden op de uitbating.

In de Verenigde Staten was het reeds in het midden van de jaren vijftig duidelijk geworden dat de toekomst van de kernenergie lag bij centrales met een groter vermogen. Begin 1961 waren daar reeds twee industriële kerncentrales aan het elektriciteitsnet gekoppeld door privébedrijven. Volgens de informatie van het B.E.N. was de exploitatie gedurende het hele jaar vlot verlopen, hetgeen gezien moest worden als een bemoediging voor de Belgische elektriciteitsproducenten.114 Op dit moment in de geschiedenis van kernenergie lijkt het er sterk op dat de Verenigde Staten een technische voorsprong van ongeveer vijf jaar hadden op Europa. Europa loopt op dit gebied namelijk ver achter op de Verenigde Staten. Zelfs in het midden van de jaren zestig zijn er binnen Europa amper kernreactoren gebouwd met een vermogen van meer dan 100 MW. De enige centrales die boven dit vermogen uitkomen zijn de drie reactoren van Enel in Italië en de Franse reactor Chinon 2 met vermogens die liggen tussen de 100 en 150 MW.115

De Belgische industrie volgde de ontwikkelingen over kernenergie in het buitenland op de voet en wist dus van de tendens tot centrales met een grote vermogen die zich in de Verenigde Staten ontwikkeld had.116 Het duurde daarna niet lang voordat ook in België werd nagedacht over een eerste test met een grote kerncentrale. De eerste stappen hiervoor werden gezet door drie Belgische elektriciteitsbedrijven, Interbrabant, Gaz et Electricité de Hainaut-Liège en Centrales Electriques de l’entre Sambre et Meuse et de la Région de Malmédy. Zij verenigden zichzelf in 1958 in de onderneming Centre et Sud met als doel het bestuderen van de mogelijkheden om een kerncentrale te bouwen met een vermogen van minstens 150 MW.117 Later zouden ook nog E.B.E.S., een dochter van Tractionel en Intercom, een dochter van Electrobel, zich bij het project voegen.118 Een project van deze omvang zou de financiële middelen van de drie originele bedrijven ver overstijgen en dus werd er contact gezocht

114 Jaarverslag van 1961: B.E.N., 24.04.1962 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Electrobel, 1582). 115 Tabel met karakteristieken van operationele kernreactoren, 1971 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA), Interministeriële commissie economie, 3736).

116 Jaarverslag van 1961: B.E.N., 24.04.1962. 117 Jaarverslag van 1958: B.E.N., 28.04.1959. 118 Brion en Moreau, Tractebel, 200.

met Electricité De France, het staatsbedrijf dat naast de C.E.A., of Commissariat à l’Energie Atomique de leiding had over het Franse kernprogramma. De gesprekken tussen deze twee leidden al snel tot een akkoord, want samen richtten ze niet veel later Le Société d’Energie Nucléaire Franco-Belge des Ardennes (S.E.N.A.) op. Het doel was het onderzoeken, bouwen en uitbaten van een kerncentrale met een vermogen dat verhoogd was tot 200 MW nabij Chooz aan de Frans-Belgische grens.119

De verdeling van de kosten en opdrachten gerelateerd aan deze centrale werden gelijk verdeeld tussen Centre et Sud en Electricité de France. Centre et Sud van zijn kant koos de studiebureaus van Ecetra en Sofina om zijn belangen te behartigen en studies over de centrale te maken. Aangezien de studiebureaus van Ecetra en Sofina niet veel ervaring hadden in het nucleaire domein droegen ze hun studies en andere opdrachten in dit gebied over aan het B.E.N. Dit is niet onlogisch aangezien zowel Ecetra als Sofina nog steeds een aandeel van 25% hadden in het B.E.N.. Daarnaast werd ook ongeveer 20% van de taken inzake de klassieke installaties die nodig waren voor de kerncentrale overgedragen aan de studiebureaus van Electrobel en Tractionel, die elk 10% van deze opdrachten op zich namen.120

Na het voorbereidende werk werd er gedurende 1961 besloten door de S.E.N.A. om de centrale daadwerkelijk te bouwen.121 Over het exacte jaar waarin beslist werd de centrale te bouwen is onenigheid. Volgens Gabrielle Hecht werd er beslist tot de bouw in 1960, een jaar eerder in vergelijking met wat er in de bronnen van het B.E.N. genoteerd staat.122 Ik ben in dit geval geneigd om de bronnen van het B.E.N. te volgen, ze bevestigen ook dat de bestellingen voor de centrale, zowel voor de nucleaire als niet nucleaire delen geplaatst werden op 25 september 1961. Dit sluit echter niet uit dat de beslissing toch genomen was in 1960, maar is moeilijker te begrijpen door de onverklaarbaar lange periode die er dan zou geweest zijn tussen de beslissing om de centrale te bouwen en het plaatsen van de bestellingen. Er werd opnieuw gekozen voor een reactor van het type P.W.R., hetzelfde type als de BR3 reactor, met een nettovermogen van 242 MW.123 Later werd dit vermogen nog verhoogd tot 266 MW124. Er werd niet vermeld bij welke leverancier de reactor bestelt werd, maar waarschijnlijk was dit opnieuw het Amerikaanse Westinghouse gezien de goede relatie die de Belgische kant van S.E.N.A. reeds had opgebouwd met het concern in verband met de BR3 reactor. De keuze voor het type PWR duidt op een grote invloed van de Belgische industrie in het hele project. De Fransen hadden namelijk geen ervaring met dit soort kernreactor en hadden in het verleden steeds de voorkeur gegeven aan reactortypes met een koeling op basis van gas, die in Frankrijk van de grond af aan ontwikkelt waren door Franse ingenieurs en wetenschappers.125

De werken rond de centrale werden aangevat in januari 1962.126 Er werden bijvoorbeeld toegangswegen aangelegd naar de site van de centrale en er werd begonnen met het uitgraven van een holte in de rotsen aan de Maas waarin de reactorkern zou geïnstalleerd worden. De grootste bouwwerkzaamheden werden tegen het einde van 1964 afgerond waarna men kon beginnen met het

119 Contract tussen S.E.N.A. en de Franse en Belgische studiebureaus, geen datum (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Electrobel, 3010).

120 Conventie tussen Centre et Sud en Ecetra-Sofina, 31.03.1961 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Electrobel, 3010).

121 Jaarverslag van 1961: B.E.N., 24.04.1962. 122 Hecht, The radiance of France, 95.

123 Jaarverslag van 1961: B.E.N., 24.04.1962.

124 Jaarverslag van 1962: B.E.N., 30.04.1963 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Electrobel, 1582).

125 Gabrielle Hecht,”Political designs: nuclear reactors an national policy in postwar France,” Technology and Culture 35, nr. 4 (1994): 668.

plaatsen van de reactor en bijhorende installaties.127 De centrale werd opgeleverd in 1966 en produceerde in dat jaar ook zijn eerste kettingreactie, waarna de werking uitvoerig getest en bestudeerd werd. Een jaar later in 1967 werd hij aan het Franse elektriciteitsnet gekoppeld om vanaf dan geëxploiteerd te worden.128

2.1. CHOOZ EN TECHNOPOLITIEK?

De kerncentrale van Chooz had niet dezelfde doel als de BR3 reactor. Bij de centrale in Chooz lag het zwaartepunt niet bij het experimenteren met een bepaald reactortype of de opleiding van gekwalificeerd personeel. De focus lag meer op het onderzoeken van de rendabiliteit en haalbaarheid van een kerncentrale op industriële schaal. Een soort van oefening waarmee getest kon worden of het vergroten van het elektrisch vermogen van de centrale een positive impact had op de kosten per geproduceerde Kwh en dus ook op de winstgevendheid ervan. Als experiment was het aftoetsen van deze studie in aan de realiteit natuurlijk van groot belang, maar dat neemt niet weg dat er nog steeds een verlies werd gemaakt op de uitbating van de centrale. De eerste drie jaren van de exploitatie waren dan ook verlieslatend, hetgeen waarschiijnlijk te wijten is aan een ongeval dat gebeurde in 1968.129 Daardoor werd er pas vanaf 1970 werd voor het eerst een kleine winst geboekt.130 Maar zelfs met een kleine winst zou het ettelijke jaren duren voordat de grote kosten die gemaakt werden om de centrale te kunnen bouwen terugbetaald konden worden. De leningen die aangegaan werden aan zowel Franse als Belgische kant beliepen ook nog eens enkele honderden miljoenen Belgische franken. Kort gezegd was dit dus zonder meer een zeer kostelijke oefening, maar wel degelijk een oefening die bewees dat de uitbreiding van het geleverde vermogen daadwerkelijk een positieve impact had op de totale kosten. Die bevestigende trend wordt ook elders bevestigd. Vooral in de Verenigde Staten werd er overgegaan tot de bestelling van kerncentrales die allemaal een vermogen hadden van 500 MW of zelfs meer. Dit stelde de centrales daar zelfs al in staat om competitief te zijn met de klassieke elektriciteitscentrales op steenkool, petroleum en gas.131 Deze trend, in combinatie met de ervaring die de Belgische industrie had opgedaan met de bouw van de centrale in Chooz, en het personeel dat opgeleid was in de verschillende instellingen leidde tot de beslissing van de Belgische industrie om ook in België over te gaan tot de bouw van twee kerncentrales van groot vermogen voor de commerciële productie van elektriciteit. De eerste kerncentrale met één reactor van 740 MW zou gebouwd worden in de nabijheid van Tihange, terwijl de tweede zou opgericht worden in Doel met twee reactoren van elk 364 MW.132 Tegen het einde van de jaren zestig had de Belgische industrie dus enerzijds de nodige ervaring en kennis over kerncentrales en reactoren opgedaan en anderzijds was de nieuwe technologie eindelijk in een stadium terecht gekomen waarbij de elektriciteitsproductie competetief was met de klassieke centrales. Dit leidde tot het begin van een nieuwe, commerciële fase van kernenergie in België vanaf de jaren zeventig.

127 Jaarverslag van 1964: B.E.N., 27.04.1965 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Electrobel 1582). 128 Brion en Moreau, Tractebel, 200.

129 Jaarverslag van 1968: S.E.N.A., 1969 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Tractionel, 4813). 130 Jaarverslag van 1970: S.E.N.A., 1970 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Tractionel, 4813).

131 Jaarverslag van 1965: Belgonucléaire, 28.04.1966 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Tractionel, 1596). 132 Jaarverslag van 1967: Belgonucléaire, 25.04.1968 (Algemeen Rijksarchief 2, Brussel (ARA2), Tractionel, 1596).

HOOFDSTUK 3: BELGSICHE REACTORONTWIKKELING: DE