• No results found

De keizer en de ongewenste effecten van de censuurhervorming

Hoofdstuk 5: De ongewisse praktijk van de censuur

5.2 De keizer en de ongewenste effecten van de censuurhervorming

verhalen, die populair waren bij het gewone volk, strenger moesten worden beoordeeld dan werken die bedoeld waren voor een meer gecultiveerd publiek.

In het licht van dit alles is het de vraag hoe de auteurs en pamfletschrijvers met de onvoorspelbare praktijk van de censuur omgingen. In eerste instantie lijkt het lastig te bepalen hoe ver men kon gaan, gezien de persoonlijke invulling van de censuur en de regelmatige interventies van de keizer. Bij nadere inspectie blijkt echter dat men in de intellectuele kringen goed op de hoogte was van het functioneren van de censuurcommissie en de kans dat een bepaald stuk zou worden toegelaten. Dat kwam mede doordat verschillende leden van de censuurcommissie zelf (aspirerende) schrijvers waren en daarnaast dikwijls actief waren in de vrijmetselarij. Dit maakte het mogelijk hun collega’s op de hoogte te houden van de laatste ontwikkelingen op het gebied van de censuur. Het gevolg was dat de auteurs zichzelf een zekere mate van zelfcensuur oplegden, door precies zo veel te zeggen als op een bepaald moment was toegestaan,149 waardoor ze potentiële represailles konden vermijden.

5.2 De keizer en de ongewenste effecten van de censuurhervorming

Jozef II raakte al vrij snel teleurgesteld in bepaalde effecten van zijn censuurhervorming. Hij was bepaald niet te spreken over de Broschürenflut, vooral vanwege het bedenkelijke niveau van de meeste pamfletten. Al in oktober 1781 meldde de Hofkanselerij dat van de honderden pamfletten die al waren verschenen in hooguit een dozijn enige literaire waarde kon worden ontwaard. In een poging het aantal publicaties in te dammen werd een verbod ingesteld op anonieme pamfletten, maar dit had nauwelijks effect.150

De teleurstelling was des te groter vanwege de grote verwachtingen die de keizer koesterde. Echter, de opvatting van Jozef II over de pers was in essentie van aristocratische signatuur: door meer vrijheid te schenken konden de massa’s van bovenaf worden opgeleid, door goed opgeleidde en vooruitstrevende geesten. Deze Volksaufklärung kwam niet goed uit de verf, niet alleen vanwege het bedenkelijke niveau van vele pamfletten, maar ook omdat zijn hervorming een voor hem onverwachte dynamiek met zich meebracht: het ontstaan van een publieke opinie die zich in toenemende mate onafhankelijk opstelde ten opzichte van de regering.151

149

Bodi, Tauwetter in Wien, 54. 150

Bernard, Jesuits and Jacobines, 64. 151

57

Het probleem van de keizer met de Broschürenflut was echter niet helemaal te wijten aan het bedenkelijke niveau van de pamfletten. Meerdere tijdgenoten merkten op dat de keizer een fundamenteel gebrek aan respect voor intellectuelen tentoonspreidde. Zoals Johann von Alxinger, de leidende dichter van de Oostenrijkse verlichting, die het niet kon opbrengen om zijn gebundelde gedichten te laten voorafgaan door een ode aan de keizer, aangezien:

“Wer nicht die Musen liebt und ehrt, dem sey auch ihre Leyer lautlos wie ein Fisch.”152

Zelfs prins Kaunitz, de staatskanselier, en daarmee één van de naaste adviseurs van de keizer, bevestigde deze stelling. Hij beweerde dat de openlijke minachting van de keizer voor de wetenschap en de letteren een niet geringe rol speelde bij het ontstaan van een “geest van oppositie” tegen de regering. Deze houding werd aan den lijve gevoeld door de vele artiesten en schrijvers die op een bestaansminimum moesten zien te overleven. Staatspatronage van de letteren was vrijwel onbestaand tijdens het bewind van Jozef II; zijn vrekkigheid en rationele utilitarisme153 maakten hem blind voor de potentiële voordelen. 154

Aanvankelijk was de keizer van mening dat pamfletten van bedenkelijk niveau het beste genegeerd konden worden. Juist door pogingen zulke werken te onderdrukken zouden ze onverdiende aandacht krijgen, omdat er altijd nieuwsgierigheid bestaat naar het verbodene. Dit argument werd onder Jozef II vaak gebruikt om geschriften toe te laten. Onder het oude systeem had dit ook niet geholpen; vaak werden werken verboden die velen in hun bezit hadden, waardoor het verbod nauwelijks nut had. Hiermee erkende de keizer, impliciet, de beperkte effectiviteit die elke censuur heeft.155

Geleidelijk verloor de keizer echter zijn geduld met de beschamende kwaliteit van de meeste manuscripten en de slechte en nutteloze ideeën die hiermee, in zijn beleving, werden verspreid. In 1784 kwam hij met het idee dat auteurs zes Dukaten moesten betalen, voordat ze hun werk ter goedkeuring konden voorleggen aan de censor. Deze som zou worden teruggegeven als het werk eenmaal was goedgekeurd. Was dit echter niet het geval, dan werd het geld aan de armenzorg gegeven. Jozef II hoopte dat door deze maatregelen de censoren scherper zouden optreden tegen de publicaties van “rommel”.156

152

J.B. von Alxinger, Sämmtliche poetische Schriften (Leipzig 1784) 12. 153

Wat betekent dat de morele waarde van een handeling wordt afgemeten aan de bijdrage die deze levert aan het algemeen nut. Onder “algemeen nut” wordt verstaan het welzijn en geluk van alle mensen.

154

Bernard, From Joseph II to the Jacobin trials, 25-26. 155

Sashegyi, Zensur und Geistesfreiheit, 225. 156

58

De Hofkanselerij en de censuurcommissie slaagden er deze keer in om de keizer van zijn plan af te brengen. Ze beargumenteerden dat hierdoor ook goede werken zouden worden getroffen en dat het auteurs zou dwingen hun heil te zoeken in het buitenland. Als alternatief werd besloten werken van verwaarloosbare kwaliteit als “typum non meretur” (niet waard om gedrukt te worden) te typeren, alvorens de publicatie te verbieden.157

De keizer irriteerde zich ook aan kranten zoals de Wiener Zeitung en Die Post, die zich voorzichtig begonnen te ontwikkelen tot opiniemakers. Dit was niet in overeenstemming met zijn idee van de functie van kranten, die er volgens hem uit bestond de maatregelen van de keizer te publiceren en feitelijke nieuwsberichten af te drukken. Daarom besloot hij dat kranten het nieuws niet langer mochten becommentariëren en dat over zijn eigen persoon niet mocht worden bericht.

Aan de andere kant werd de preventieve censuur in het midden van de jaren tachtig van de achttiende eeuw tijdelijk opgeheven, ongetwijfeld als maatregel om geld te besparen. De hieruit resulterende anarchie maakte de publicatie van vele pamfletten mogelijk die anders zouden zijn verboden. Uitgevers die de grenzen van de persvrijheid opzochten maakten van deze buitenkans gebruik door hun persen op volle sterkte te laten draaien.158

Deze ontwikkelingen veranderden in wezen niets aan de kern van de censuurvoorschriften; de relatieve vrijheid bleef min of meer bestaan. Het intellectuele klimaat begon echter te veranderen in het midden van de jaren tachtig van de achttiende eeuw. De blijvende beperkingen aan de persvrijheid waren nu voor iedereen duidelijk geworden. Velen hadden in 1781 verwacht dat de eerste aanzet was gegeven tot een evolutie in de richting van volledige persvrijheid. In plaats daarvan waren de eerste aanwijzingen voor terugtrekkende bewegingen te zien. Men was duidelijk te optimistisch geweest.

Ook werd in de pamfletten een meer kritische benadering van de keizer en zijn hervormingen zichtbaar. Dit was het gevolg van zowel het wegebben van het enthousiasme over Jozef II, dat zo kenmerkend was voor de periode rondom zijn troonsbestijging, en een zekere emancipatie in het publieke domein van de invloed van het Hof. De vroege publicisten waren nogal eens ambtenaren of geleerden die nauwe banden met de regering hadden.159

Dat de censuur vanaf 1784/85 toch als strenger werd ervaren komt vooral doordat vanaf dat moment de bestaande regels strikter werden gehandhaafd. In de eerste jaren werden de regels over het algemeen vrij laks toegepast, mede door toedoen van de censuurcommissie.

Echter, verschillende auteurs droegen zelf bij aan de ondermijning van het principe van de persvrijheid. Verschillende “Verlichte” intellectuelen waren zo overtuigd geraakt van de absolute

157

Ibidem, 169. 158

Bodi, Tauwetter in Wien, 260. 159