• No results found

De grenzen van de persvrijheid

Hoofdstuk 5: De ongewisse praktijk van de censuur

5.1 De grenzen van de persvrijheid

Hoofdstuk 5: De ongewisse praktijk van de censuur

De “vergrote persvrijheid”, zoals de censuurhervorming van Jozef II ook wel wordt aangeduid, betekende geen echte persvrijheid in de moderne zin van het woord. De censuur bleef actief in het bestrijden van verboden lectuur. De bedoeling van Jozef II was dan ook vooral de publieke opinie die hij zelf had geschapen, in te zetten om steun te krijgen voor andere maatregelen. Echter, in de loop der jaren verloor hij meer en meer de controle over het debat dat hij zelf had geïnitieerd. De frustraties die deze ontwikkelingen bij de keizer opwekten, zouden er uiteindelijk toe leiden dat de censuur weer aangescherpt zou worden. In dit hoofdstuk zal de praktijk van de censuur worden uiteengezet en hoe deze evolueerde in de loop der jaren.

5.1 De grenzen van de persvrijheid

Ontegenzeggelijk is het zo dat de maatregelen van Jozef II met betrekking tot de censuur een grote verandering inluidden. In het repressieve klimaat waar tot dan toe sprake van was, was er bijna niets toegestaan. Bijgevolg was er dan ook geen sprake van enige publieke discussie; de markt voor literair talent was navenant beperkt.140

In deze situatie bracht de hervorming van Jozef II een nogal radicale en plotselinge verandering. Vanuit het niets ontstonden levendige discussies over alle mogelijke onderwerpen, gestimuleerd door een stortvloed aan publicaties. De verloren tijd door jaren van afsluiting van de intellectuele ontwikkelingen in de rest van Europa werd, zo leek het, binnen zeer kort tijdsbestek goedgemaakt. In Wenen ontstond een bloeiende intellectuele scene, hoewel deze vooralsnog een beperkte omvang had.

Echter, de illusie van een echte vrijheid van de pers en van het geschreven woord was vals. Niet alleen bleef de censuur actief in het bannen van werken die de katholieke religie blasfemeerden, de staat ondermijnden, bijgeloof verspreidden of ingingen tegen de goede zeden.141 Jozef II zelf was ook onomwonden in zijn overtuiging dat de censuur zeker nog een doel diende, namelijk ter bescherming van het algemeen belang.

140

Bernard, Jesuits and Jacobines, 53. 141

54

Het probleem hiermee is natuurlijk dat het begrip “algemeen belang” op veel verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Samen met de dubbelzinnigheid die in een aantal van de Grundregeln naar voren komt had dit tot gevolg dat de censoren in de praktijk veel ruimte hadden om hun eigen oordeel te vellen, in plaats van simpelweg de werken te toetsen aan de regels. Daarbij komt nog dat de keizer nogal eens intervenieerde in de censuurpraktijk, zodat het duidelijk was dat de censuur een nogal persoonlijke exercitie bleef en daarmee uiteraard onvoorspelbaar. Rautenstrauch merkte het volgende op over de inconsistentie van de censoren:

“Einige beharrten bey ihren ehemaligen strengen Grundsaetzen, und strichen, trotz der erweiterten Freyheit, alle und jede stellen aus, die ihnen im mindesten anstoessig schiennen: andere hingegen liessen alles ohne Unterschied passiren, und so erschienen Skartekn, die man ohne Ruecksicht haette underdrucken sollen.”142

De contradicties kunnen het best worden geïllustreerd aan de hand van het bekende anonieme pamflet uit 1783, Der 42. Jahrige Affe. Ein ganz vermaledeites Märchen. Zoals al enigszins uit de titel kan worden afgeleid, was dit pamflet een vrijpostige aanval op de persoon van de keizer. Volgens de auteur miste hij elk vermogen om het Habsburgse Rijk fatsoenlijk te kunnen besturen. Hoewel deze kritiek werd gegoten in de vorm van een satire op Voltaire, een veelgebruikte stijlvorm in die tijd, was er geen enkele twijfel over het echte doelwit.143

Ondanks het dringende advies van zijn raadslieden weigerde de keizer om dit stuk te verbieden, ondanks het feit dat volgens de Grundregeln smaadschriften niet waren toegestaan.144 Zeker de vergelijking met de aap kan worden betiteld als smaad en anders had wel een ander argument gevonden kunnen worden om dit ondermijnende geschrift te weren.

Maar de keizer beriep zich erop dat hij expliciet had vastgelegd dat kritiek iedereen mocht treffen, dus ook zijn eigen persoon. Dat dergelijke persoonlijke kritieken hem koud lieten getuigt van de bijzonder scherpe scheiding die hij aanbracht tussen persoonlijke aanvallen en aanvallen op de staat. Zelf schijnt hij te hebben opgemerkt dat een ieder over hem mocht schrijven wat hij wilde, als hij maar naar eigen inzicht zijn rijk mocht besturen. Het kan niet anders dan dat de keizer hiermee onderschatte hoezeer dit soort aanvallen, hoe kleingeestig en onwaardig ook, het prestige van de kroon konden aantasten. Het is duidelijk dat de logica van de publieke opinie, waarschijnlijk door een gebrek aan kennis, nog niet helemaal was doorgedrongen aan het Hof.

142

Joachim Schondorff ed., Aufklärung auf wienerisch (Wenen 1980) 46. 143

Bama Lutes Deal, The origin and performance history of Carl Maria von Weber’s Das Waldmädchen (1800) (Tallahassee 2005) 49.

144

55

Toen eenmaal duidelijk was dat de keizer niet zou optreden tegen dit soort aanvallen, durfden ook andere auteurs de spot te drijven met de regering. Zo iemand was Karl Franz Guolfinger, Ritter Steinsberg (1757-1806). Steinsberg was een bekende Praagse acteur, toneelschrijver en theatermanager, die nogal kritisch stond tegenover bepaalde aspecten van de hervormingen van Jozef II. In zijn Briefe aus Berlin en Blauen Esel, werden de keizer, zijn regering en vooral de censuur heftig en vooral bespottend op de hak genomen. Zowel in de Hofkanselerij als in de Staatsrat was men van mening dat deze pamfletten niet door de beugel konden en de belangen van de staat schaadden, maar wederom gaf de keizer niet thuis.

Zijn argument was dat er alleen over “goede zaken” wordt geweeklaagd en nooit over “diegenen die daarvoor te onbeduidend zijn”.145 Jozef II zag blijkbaar zulke heftige weerstand als bewijs dat de impact van zijn hervormingen werd gevoeld en dat hij dus op de goede weg was. Ook de vergelijking van zijn persoon met een ezel leek hem niet te deren. Hij merkte droogjes op dat dit er ook nog wel bij kon, aangezien hij al het voorwerp was geweest van vele negatieve vergelijkingen.

Afgezien van de algemene richtlijnen met betrekking tot verboden geschriften, was op een aantal specifieke terreinen nog strenge censuur van toepassing. Het betrof dan bijvoorbeeld aanvallen op buitenlandse heersers; Jozef II zorgde ervoor dat een krantenuitgever genaamd J.B. dal Sasso zijn bedrijf verloor vanwege een publicatie waarin hij claimde dat Groot Hertog Paul, de zoon van Tsarina Catherina II van Rusland, een coup tegen haar voorbereidde. Ook bleef onder zijn bewind een edict van kracht dat de geestelijkheid verbood om besluiten van de regering te bekritiseren.

Daarnaast handhaafde hij de bijzonder strikte censurering van toneelstukken en opera’s,146 aangezien hij van mening was dat het theater een “school van de moraal” was; alles wat in dat opzicht aanstoot kon geven, moest worden verboden. Hij legde vast dat in het hele rijk geen enkel stuk konden worden opgevoerd dat niet op de lijst van goedgekeurde toneelstukken voor Wenen was te vinden.147

In alle beslissingen en instructies van de keizer is er één constante rode draad te vinden waar het de toepassing van de censuur aangaat. Dit bestond erin een scherp onderscheid te maken tussen geschriften die alleen appelleerden aan de elite en goed opgeleide mensen en publicaties die ook het gewone volk konden bereiken. In het laatste geval diende er een veel striktere controle te worden uitgeoefend.148 Hij was van mening dat de onwetende massa’s in hun omgang met literatuur een scherp toezicht nodig hadden, aangezien zij vanwege hun gebrek aan opleiding en kennis makkelijk konden worden misleid. De consequentie hiervan was dat bijvoorbeeld novelles en folkloristische

145

Sashegyi, Zensur und Geistesfreiheit, 108-109. 146

Beales, Joseph II. Against the World, 93. 147

Ibidem, 466. 148