• No results found

Het hervormingsplan van de keizer

Hoofdstuk 3: De verruiming van de persvrijheid door Jozef II

3.1 Het hervormingsplan van de keizer

Hoewel de ideeën van de keizer over de censuur algemeen bekend waren in regeringskringen, was de voortvarendheid waarmee hij de censuur aanpakte wel verrassend. Hij bleek al behoorlijke concrete plannen te hebben uitgewerkt. De betreffende voorstellen, getiteld “Grundregeln zur Bestimmung einer ordentlichen künftigen Bücher-Zensur”, liet hij al in december 1780 circuleren onder de leden van de Staatsrat.57

Om te beginnen behelsde dit plan een sterke centralisering van de uitoefening van de censuur. De aparte censuurcommissies in de Oostenrijkse provincies dienden te verdwijnen; hun taken konden dan worden overgenomen door een centrale censuurcommissie in Wenen. Doel was

56

Briefe nach Göttingen über die neuesten Schriftsteller Wiens (Wenen 1781).

57

Het in 1761 ingestelde hoogste adviesorgaan van de Habsburg-monarchie (dus niet het Heilige Roomse Rijk). Het bestond uit zes leden, drie afkomstig uit de ridderstand en drie uit de adelstand. Hoewel door de tijd heen zijn invloed en verantwoordelijkheden nogal fluctueerde, had dit lichaam over het algemeen de taak belangrijke besluiten voor te bereiden in het administratieve en wetgevende domein. Echter, de Staatsrat had geen bevoegdheden met betrekking tot buitenlandse zaken, financiën en het leger.

30

een eind te maken aan het eindeloze geharrewar tussen de centrale regering en de provincies, aangezien de verschillende regeringen nogal eens tegengestelde beslissingen namen over al dan niet verbieden van boeken, wat de effectiviteit van de censuur uiteraard ondermijnde.58

Bij de opstelling van de nieuwe censuurwet probeerde keizer een balans te vinden tussen aan de ene kant een strenge invulling van de censuur, waardoor waarschijnlijk veel goede werken zouden worden onderdrukt, en aan de andere kant een meer liberale benadering, wat dan weer als negatieve consequentie de proliferatie van “pulp” zou kunnen hebben.59

Een goede middenweg meende hij te hebben gevonden door het voorschrift dat tegen slechte werken, zonder inhoud of kwaliteit, hard diende te worden opgetreden. Daarentegen zouden werken die kennis en kunde tentoonspreiden soepeler kunnen worden benaderd.60 Deze uitgangspunten zijn uiteraard in hoge mate subjectief, aangezien de praktische uitvoering sterk samenhangt met hoe men deze interpreteert.

Ongeacht het voorgaande bepaalde Jozef II dat met betrekking tot godsdienst in elk geval een stevige lijn diende te worden gevolgd. Geen enkel werk dat de christelijke godsdienst, zowel katholiek als protestants, systematisch aanvalt of er de spot mee drijft kon worden geduld. Wat betreft de protestantse geschriften: deze mochten vrij worden verhandeld in gebieden waar veel protestanten woonden (zoals Hongarije en Silesië), maar daarbuiten alleen onder uiterst strenge voorwaarden.61 Dit laatste voorschrift was bedoeld om de verspreiding van het protestantisme in de overwegend katholieke delen van het rijk tegen te gaan.

In de politieke context van de achttiende eeuw is de derde Grundregel van Jozef II toch wel het meest opvallend. Deze weerspiegelt namelijk een denkwijze die tegenwoordig als vanzelfsprekend wordt beschouwd, maar toentertijd als behoorlijk vooruitstrevend kan worden beschouwd:

“Kritiken, wenn es nur keine Schmähschriften sind, sie mögen nun treffen, wen sie wollen vom Landesfürsten an bis zum untersten, sind nicht zu verbiethen, besonders wenn der Verfasser seinen Namen dazu drucken Läβt, und sich also für die Wahrheit der Sache dadurch als Bürger darstellt; fur jeden Wahrheit liebenden muβ es eine Freude sein, wenn ihm selbe auch auf diese Art zukommt.”62

58

Sashegyi, Zensur und Geistesfreiheit, 16-18. 59 Ibidem, 19. 60 Ibidem, 19. 61 Ibidem, 19. 62

Harm Klueting, Der Josephinismus. Ausgewählte Quellen zur Geschichte der theresianisch-josephinischen

31

Vrij vertaald betekent dit voorschrift dat kritiek iedereen mag treffen, van de eenvoudige landarbeider tot aan de keizer zelf. Dat is een haast revolutionaire gedachte voor die tijd, waarin de heersers door het overgrote deel van de bevolking nog werden gezien als plaatsvervangers van God op aarde, en daarmee eigenlijk boven elke kritiek verheven.

Aan deze voor die tijd liberale voorschriften waren echter wel verschillende voorwaarden verbonden. De belangrijkste voorwaarde was dat de auteur zich met naam en toenaam bekend moest maken en instaan voor de waarheid van het geschrevene. Dit had consequenties voor een andere voorwaarde, namelijk dat kritiek toegestaan is, maar smaad niet. Het probleem is dan natuurlijk: waar wordt in de praktijk de grens getrokken tussen gerechtvaardigde kritiek en smaad?

Hoe het ook zij, deze nieuwe censuurvoorschriften waren voor die tijd vooruitstrevend te noemen. De vraag is natuurlijk waarom de keizer op eigen initiatief instemde met voorschriften die zouden kunnen resulteren in een intellectueel klimaat waarin ook kritiek op de keizer en de regering mogelijk zou worden. De totstandkoming van een publieke opinie waarin ook een echt debat kon worden gevoerd over allerlei zaken, niet in het minst regeringszaken, zou de speelruimte van de keizer niet bepaald groter maken. In een dergelijke context zou het steeds belangrijker worden om het beleid te rechtvaardigen.

Op het eerste gezicht lijkt Jozef II hiermee dus tegen zijn eigen belang in te gaan. De notie, gepropageerd door sommige historici, dat hij deze hervorming invoerde uit ideële overwegingen (omdat hij echt geloofde hij in het “vrije woord”) is naar mijn overtuiging niet geloofwaardig en gaat voorbij aan de specifieke karaktereigenschappen van deze complexe persoonlijkheid.63 Dat Jozef II een revolutionair van bovenaf was, zoals Saul Padover betoogde in zijn erudiete biografie over Jozef II is naar mijn mening een bijzonder speculatieve these.64

Jozef II was namelijk in de allereerste plaats zakelijk, rationeel en praktisch ingesteld. Dat uitte zich bijvoorbeeld in een zuinigheid die veel weg had van kleingeestigheid. Een lugubere illustratie daarvan is zijn besluit in 1785 om de overledenen niet langer te begraven in doodskisten maar in zakken. Hiervoor werd een doodskist ontworpen waarvan de bodem half open kon (Klappsarg), zodat de lichamen in het graf konden worden gedumpt. Ook werd alle ceremoniële pracht en praal bij de uitvaart afgeschaft. Hoewel hij deze verordening al na korte tijd moest intrekken vanwege hevige protesten, maakt dit voorbeeld wel duidelijk hoe ver de keizer ging in zijn streven naar economisering65, zonder zich daarbij al te zeer bewust te zijn van de gevoeligheden van andere mensen.

63

Bodi, Tauwetter in Wien, 153-166; Beales, Joseph II, 306-337. 64

Saul Padover, The revolutionary emperor. Joseph II of Austria (2e druk; Londen 1967). 65

32

Bij de censuurhervorming was dit niet anders. Voor hem speelde de opinie van het volk geen enkele rol, noch hoe het erop zou reageren. Het ging om de versterking van de staat. In het specifieke geval van de censuurhervorming komt daar nog iets anders bij. Deze was in belangrijke mate een hulpmiddel, bedoeld om zijn andere hervormingen te ondersteunen. Hij veronderstelde namelijk dat de pers volgzaam zou zijn en zijn hervormingsplannen zou verdedigen, vooral tegen de aanvallen die werden verwacht van de kant van de aristocratie en de geestelijkheid. Deze groepen hadden namelijk het meeste te verliezen, daar Jozef II een verregaande centralisering van de staat voorstond en van plan was de privileges van de kerk in te perken, zodat deze ondergeschikt zou worden aan de staat.66

Jozef II en zijn adviseurs hoopten dat er een soort informele alliantie te smeden was met de niet-geprivilegieerde groepen in de samenleving, zodat de staat sterk genoeg zou staan om de aristocratie en geestelijkheid aan te pakken. De basis hiervoor was al gelegd gedurende het bewind van Maria Theresia; in de jaren vijftig van de achttiende eeuw werden de universiteiten grondig hervormd, zodat studenten voortaan werden geïnstrueerd in de nieuwste politieke theorieën, waaronder het natuurrecht. Deze groepen, die sterk waren beïnvloed door de ideeën waaraan ze waren blootgesteld, hadden tegen de tijd van de alleenheerschappij van Jozef II een belangrijke positie verworven in het keizerlijke regeringsapparaat. Ook ontsproten vele pamfletten en andere geschriften uit deze kringen.

De censuurhervorming gaf deze groepen de mogelijkheid om in het openbaar de privileges van de aristocratie en vooral de geestelijkheid aan te vallen. Op deze manier diende het benodigde draagvlak te worden gecreëerd voor de andere hervormingen van Jozef II. Deze kunnen worden samengevat onder de noemers rationalisering en gelijkschakeling. Vooral de politieke en economische structuren moesten worden aangepast aan de realiteit van de achttiende eeuw, wat bijvoorbeeld betekende dat de resterende feodale rechten en plichten67 geen plaats meer hadden, omdat deze de economische dynamiek fnuikten. Ook de versnippering van het Habsburgse Rijk, waarin bijna elk gebied een eigen bestuursstructuur heeft met aparte regels, was de keizer een doorn in het oog.

Zoals al eerder gezegd kende de tolerantie van de keizer ook zeker beperkingen. Aanvallen op de fundamenten van de christelijke godsdienst stond hij niet toe, net als het verspreiden van deïstische, agnostische en atheïstische ideeën. Deze zag als gevaar voor de moraal van het volk. Ook van spiritualisme, alchemie en “kwakzalverij” moest hij niets hebben. Auteurs en uitgevers van deze

66

E. Wangermann, From Joseph II to the Jacobin trials (2e druk; Oxford 1969) 5-6. 67

Men denke bijvoorbeeld aan de robot. Deze hield in dat de boeren verplicht waren om een aantal dagen per jaar werk te verrichten voor hun landheer.

33

categorieën werden dan ook gedurende zijn heerschappij genadeloos onderdrukt en vervolgd, vaak resulterend in zware straffen.

Een aspect van de censuur dat Jozef II het meest irriteerde en hij bijzonder schadelijk vond voor de belangen van het rijk, was de praktijk dat de boeken van reizigers werden geconfisqueerd als deze op de verboden lijst stonden. Dit was schadelijk voor de reputatie van Oostenrijk in het buitenland en bovendien ineffectief, omdat het alleen maar de nieuwsgierigheid zou opwekken en de mensen in de verleiding brengen hoge sommen neer te tellen voor het verwerven van de verboden vruchten.68 Hij verordonneerde dan ook de onmiddellijke beëindiging van deze schadelijke praktijk; reizigers konden voortaan literatuur naar keuze meenemen, op voorwaarde dat ze niet meer dan één exemplaar van hetzelfde werk in hun bezit zouden hebben.69

Ook in het geval van de tijdschriften en andere periodieken werd de censuur verlicht. Gehele uitgaven hoefden niet langer verboden te worden alleen vanwege het enkele feit dat er één of enkele ontoelaatbare opmerkingen in ontdekt waren. Voorwaarde was dan weer wel, zoals zo vaak bij deze keizer, dat de rest van het betreffende nummer “nuttige kennis” bevatte. Ten slotte, één enkel nummer van een tijdschrift kon uit de circulatie worden genomen wanneer op “aanstootgevende wijze” de godsdienst, de goede moraal of de staat zou worden aangevallen of ondermijnd.70

Juridische, medische en militaire werken werden in principe helemaal vrijgesteld van de censuur. Echter, ook in dit geval zijn er weer complicerende uitzonderingsregels aan toegevoegd. Naast de al eerder genoemde werken van alchemisten en kwakzalvers ging het om het geestelijke recht en het Duitse staatsrecht. Daarbij kwam een meer algemeen verbodsvoorschrift, welk voor verschillende interpretaties vatbaar was. Het betreft hier dan werken die “onhebbelijke” en “gevaarlijke” zinnen bevatten.71 Wederom werd hier veel ruimte overgelaten voor de praktische invulling.

Alle werken die het staatswezen en de politiek raakten moesten in ieder geval wel aan de censuurcommissie onderwerpen worden, in welk geval tevens de Staatskanselarij diende te worden ingelicht.72 Hieruit is uiteraard niet op te maken in hoeverre de keizer wenste dat dergelijke werken gecensureerd zouden worden, maar uit andere bronnen is al duidelijk geworden dat hij openbare discussies over het staatswezen niet gewenst achtte.

De bestaande Catalogus Librorum Prohibitorum (lijst van verboden boeken) moest worden aangepast aan de nieuwe censuurvoorschriften, zodat alle boeken van deze lijst zouden verdwijnen

68

Derek Beales, Joseph II. Against the World (Cambridge 2009) 89. 69

Klueting, Der Josephinismus, 217. 70

Ibidem, 216-217. 71

Sashegyi, Zensur und Geistesfreiheit, 20. 72