• No results found

Subsidiëring van sportinitiatieven

In document MARKIESSTRAAT BRUSSEL tel fax (pagina 36-0)

Hoofdstuk I : De afdeling Jeugd en Sport

C. Begrotingen 2001 en 2002

5. Subsidiëring van sportinitiatieven

EUR

2001 2002

Art. 33.33

Subsidies aan allerlei initiatieven i.v.m. sport

en internationale sportmanifestaties 2.974.722,00 2.603.000,00 Art.33.34

Susidies aan Instituut Topsport Vlaanderen 496.000,00 Art. 52.01

Subsidie voor particuliere

sportinfrastructuur 1.239.000,00 1.276.000,00

Art. 63.01

Subsidie voor sportinfrastructuur 1.239.000,00

SUBTOTAAL5 2.974.722,00 4.375.000,00

EUR

2001 2002

ALGEMEEN TOTAAL (1+2+3+4+5) 49.931.337,54 55.009.475,23

HET VLAAMSE JEUGDWERKBELEID HOOFDSTUK 2

A. Het Vlaamse niveau

1. Erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk

Op 2299 mmaaaarrtt 22000022 werd een nieuwe regeling goedgekeurd voor het landelijk jeugdwerk, opgenomen in hheett ddeeccrreeeett oopp hheett VVllaaaammss JJeeuuggddbbeelleeiidd. Het bijhoren-de uitvoeringsbesluit werd op 7 juni 2002 door bijhoren-de Vlaamse regering goedge-keurd.

a. Erkenning

Aantal erkende verenigingen

In artikel 65 van hoger genoemd decreet staat vermeld dat, behoudens de koe-pels van de landelijke jeugdverenigingen, alle verenigingen die erkend waren op basis van het decreet van 12 mei 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk bij de inwerkingtreding van dit decreet hun erkenning behielden. Dit was het geval voor 66 verenigingen.

Daarnaast werden10 verenigingen, die sinds 1 januari 2001 hun erkenning kwijt waren, in 2002 gesubsidieerd op basis van artikel 66 § 1 van het nieuwe decreet, dat stelt dat alle verenigingen die in 2001 op basis van het decreet van 12 mei 1998 gesubsidieerd zijn, een subsidie ontvangen die minimaal 102 % bedraagt van hun subsidie 2001 op voorwaarde dat hun werking op hetzelfde peil behou-den blijft.

Erkenningsaanvragen in 2002

Op 31 juli 2002 dienden de volgende verenigingen een aanvraag in voor erken-ning als landelijk georganiseerd jeugdwerk:

• Vlaamse Dienst voor Kinderopvang;

• Jediko;

• Wel Jong Niet Hetero;

• Natuur 2000;

• Ratjetoe;

• Activak

• Joka.

Wel Jong Niet Hetero en Activak werden uiteindelijk erkend en zullen in 2003 worden gesubsidieerd.

Op 31 december 2002 dienden de volgende verenigingen een aanvraag tot sub-sidiëring in:

• Ratjetoe;

• Joka;

• Bouworde;

• Vlaamse Federatie Gehandicapte Jongeren;

• Villa Basta;

• Clip vakanties;

• Vlaamse Dienst voor Kinderopvang.

Deze aanvragen werden behandeld in het voorjaar van 2003. De verenigingen die worden erkend, kunnen subsidies ontvangen vanaf 1 januari 2004.

Voorwaarden voor erkenning

Om in het decreet op het Vlaamse jeugdbeleid van 29 maart 2002 als landelijke jeugdvereniging te worden erkend, dienen de verenigingen naast de algemene erkenningsvoorwaarden, aan te tonen dat zij jaarlijks minstens zes modules realiseren.

Deze modules zijn :

• begeleiding van lokale jeugdverenigingen;

• activiteitenaanbod voor de jeugd;

• begeleiding of vorming van jeugdwerkers;

• productontwikkeling.

Eenmaal erkend, dient de vereniging om de 3 jaar een beleidsnota op te stellen.

Verder bezorgt ze jaarlijks een begroting, financieel verslag en voortgangsrap-port aan de administratie.

Op basis van deze beleidsnota wordt door de minister, op advies van een advies-commissie en de administratie, aan de verenigingen naast een basissubsidie van 50.000 euro per jaar, ook een variabel deel aan subsidies toegekend. De strate-gische en operationele doelstellingen en bijhorende resultaats-en inspannings-indicatoren, evenals het subsidiebedrag, worden dan vastgelegd in een driejaar-lijkse overeenkomst tussen de Vlaamse regering en de jeugdvereniging.

Proefbeleidsnota

In het voorjaar 2002 werd aan de verenigingen de kans gegeven een proefbe-leidsnota voor 2003 in te sturen. Deze proefbeproefbe-leidsnota’s , een dertigtal, wer-den door de administratie en de adviescommissie gelezen. De administratie bezorgde aan elke vereniging een advies over haar beleidsnota. De adviescom-missie formuleerde één algemeen advies.

Door de opgelopen vertraging bij de totstandkoming van dit decreet werd uit-eindelijk beslist de verenigingenin 2003 minstens 102 % van de subsidies 2001 toe te kennen en de nieuwe manier van subsidiëring op basis van een beleidsno-ta pas te laten ingaan in 2004. Veel verenigingen hadden echter al heel wat tijd en energie gestopt in de opmaak van een beleidsnota 2003.

Ten einde deze inspanningen maximaal te valoriseren voor alle partijen (vereni-gingen, administratie en adviescommissie) deed minister Anciaux op 25 februa-ri een oproep om de beleidsnota’s 2003 toch in te dienenbij de afdeling Jeugd en Sport.

De afdeling Jeugd en Sport heeft een eerste reeks beleidsnota’s met grote aandacht gelezen en besproken en de desbetreffende verenigingen haar advies bezorgd in de hoop op deze wijze bij te dragen aan de opmaak van de beleids-plannen 2004-2006.

Hieronder nemen wij enkele bbeellaannggrriijjkkee ooff ooppvvaalllleennddee vvaassttsstteelllliinnggeenn op :

• Er is meestal goed werk geleverd wat betreft de formulering van de missie en de visie. In een aantal gevallen wordt onvoldoende belicht waar men wil dat de vereniging naar toe wil, m.a.w. het langetermijnperspectief ontbreekt.

• De interne analyse is meestal verhelderend. Wel vragen wij een aantal vereni-gingen, wat hun geschiedenis betreft, een langere termijn te hanteren dan de laatste jaren. Bovendien is het belangrijk dat de verenigingen rekening hou-den met het feit dat de beleidsnota’s ook door buitenstaanders zullen wor-den gelezen en beoordeeld. Sommige verenigingsspecifieke terminologie wordt niet toegelicht.

• De afwezigheid van ledenaantallen of informatie over het publieksbereik is opvallend. Het verdient aanbeveling om op basis van deze informatie ook een publieks-, dan wel ledenanalyse te maken.

• “De beleidsnota moet tot stand komen na een democratisch proces in de ver-eniging en een bevraging van de doelgroep. In de beleidsnota worden de inspanningen gedocumenteerd die in dit verband werden verricht, alsook de resultaten van dit proces”. Er zijn meestal wel inspanningen gedaan om doel-groep en andere stake-holders te bevragen. Niet altijd wordt duidelijk wat de resultaten van dit proces zijn. Daardoor blijft het soms de vraag waarop de SWOT-analyse gefundeerd is (SWOT= strengths, weaknesses, opportunities, threats, ofwel: sterktes, zwaktes, kansen, bedreigingen).

• Vaak worden bepaalde zwaktes of bedreigingen wel aangegeven in de SWOT-analyse, maar wordt er om onduidelijke redenen niets mee gedaan.

• De verenigingen verwijzen vaak wel naar het Vlaams jeugdwerkbeleidsplan, doch dit gebeurt vaak nogal obligaat. Het is niet altijd duidelijk op welke wijze de vereniging zich verhoudt tot de uitgangspunten van het plan.

leerd (SMART = specifiek, meetbaar, aanvaard, realistisch, tijdsgebonden). Ook op het gebied van de indicatoren is nog heel wat werk.

• Sommige verenigingen proberen het geheel van hun werking in doelstellingen te vertalen. Dit is niet altijd haalbaar of aangewezen. We menen dat er altijd een deel overhead zal blijven, dat zich slechts op een zeer artificiële wijze in doelstellingen laat vertalen.

• Bij de kostenberekening per doelstelling of actie wordt niet of onvoldoende rekening gehouden met de benodigde personeelsinzet. De vermelde kosten vormen dan ook vaak slechts een marginaal deel van de totale kostprijs voor de realisatie van de doelstelling.

• Sommige verenigingen verwerven aanzienlijke middelen van andere over-heidsdiensten (al dan niet binnen de Vlaamse overheid). In dat geval is het noodzakelijk om ook (in de mate van het mogelijke) aan te geven bij welke over-heidsdienst wordt aangeklopt voor de financiering van de desbetreffende doelstellingen.

• Het is niet voor alle verenigingen duidelijk wat de bedoeling is van de hoofd-stukken over het beheer. In een aantal gevallen worden hier nieuwe doelstel-lingen geformuleerd, die logischerwijze eerder aan bod dienden te komen. In andere gevallen inventariseert men een aantal acties, zonder deze te situe-ren in de uitgezette beleidslijnen. In het kader van het “kwaliteitsbeleid” heb-ben wij erop aangedrongen dat de verenigingen aangeven hoe ze aan perma-nente kwaliteitszorg gaan doen. In het kader van het personeels- en vrijwilli-gersbeleid hebben wij aandacht gevraagd voor een competentiebeleid.

b. Subsidiëring Algemeen

In 2002 waren er 76 gesubsidieerde landelijke jeugdverenigingen.

Hieronder vindt u een overzicht van de laatste 5 jaar van het aantal gesubsidi-eerde landelijke jeugdverenigingen :

Jaartal 1998 1999 2000 2001 2002

Aantal 93 89 85 80 76

De algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begro-tingsjaar 2002 stelde een budget van 17.863.000 euro ter beschikking voor het subsidiëren van deze 76 landelijke jeugdverenigingen.

De berekening van de subsidie gebeurde conform het decreet op het Vlaams jeugdbeleid van 29 maart 2002 .

In artikel 66 §1 van dit decreet staat vermeld dat alle verenigingen die in 2001 op basis van het decreet van 12 mei 1998 houdende de erkenning en

subsidië-ring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk gesubsidieerd zijn, in 2002 een subsidie ontvangen gelijk aan 102 procent van die van 2001, op voorwaarde dat hun werking op hetzelfde peil is gebleven.

Eén nieuwe vereniging, namelijk Nature vzw, in 2001 erkend op basis van het decreet van 12 mei 1998, ontving in 2002 een subsidie van ten minste 50.000 en ten hoogst 100.000 euro, zoals bepaald in artikel 66 § 2 van hoger genoemd decreet.

Deze subsidies worden vanaf 2002 toegekend aan de verenigingen in de vorm van een eennvveellooppppee voor de basis-, personeels,-en werkingskosten.

Administratieve formaliteiten

Ten gevolge van de invoering van voornoemd decreet en de ermee gepaard gaande enveloppefinanciering werden een aantal administratieve formaliteiten vereenvoudigd.

De landelijk georganiseerde jeugdverenigingen moeten niet meer voor elke vor-mingscursus die zij inrichten een nummer aanvragen, noch een aanvraag, ver-slag en deelnemerslijst indienen bij de afdeling Jeugd en Sport. Dit dient enkel nog te gebeuren voor de cursussen die leiden tot het uitreiken van een attest.

Aanvragen, verslagen en deelnemerslijsten voor vormingscursussen, activitei-ten en meerdaagse verblijven van bbiijjzzoonnddeerree ddooeellggrrooeeppeenn dienden eveneens niet meer te worden ingestuurd.

Ook alle personeelsgegevens zoals aanvragen nieuwe personeelsleden, melding ontslag, ziekte, vervangingen, enz. moeten niet meer naar de afdeling Jeugd en Sport worden gestuurd.

2. Evolutie subsidiëring landelijk georganiseerd jeugdwerk

Op een zaterdagochtend in november 2002 schrok Vlaanderen zich en hoedje toen het uit de krant vernam dat de jeugdbewegingen bijna failliet waren. Laat ons even kijken naar ddee ggrrooeeii vvaann hheett ttoottaallee bbeeggrroottiinnggsskkrreeddiieett voor de onder-steuning van het landelijk georganiseerd jeugdwerk. De gegevens zijn gebaseerd op de cijfers vermeld in de Kronieken van wat nu de afdeling Jeugd en Sport van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is. Daarom beginnen we in 1979; het eerste jaar waarover de afdeling (toen nog het “Bestuur voor Jeugdvorming”) zo’n jaarverslag uitbracht.

Zoals de lezer ziet ggrrooeeiiddee het begrotingskrediet sinds 1979 met ongeveer 1133,,88 m

miilljjooeenn eeuurroo, of ongeveer 4,8 keer het begrotingskrediet 1979.

De stijging was niet het gevolg van een groeiend aantal verenigingen. In tegen-deel, in de tachtiger jaren schommelde dit rond de honderd, sinds het midden van de negentiger jaren zakte het aantal (feitelijke erkenningsstop) om dan ver-der te zakken na 1998 (nieuw decreet). De vaststelling dat hierdoor het jeugd-werklandschap dreigde te verschralen, was een van de redenen om te komen tot het decreet van 29 maart 2002 op het Vlaamse jeugdbeleid.

Bovenstaande grafiek laat zien hoe de ggeemmiiddddeellddee ssuubbssiiddiiee ppeerr vveerreenniiggiinngg evo-lueerde. Hieraan hebben diverse factoren een bijdrage geleverd. Opmerkelijk is dat de beperkingen ingesteld bij wijze van overgangsmaatregel voor de vereni-gingen die niet erkend konden worden op basis van het decreet van 1998, maar toch verder zouden worden gesubsidieerd, het globale beeld niet wezenlijk ver-anderen.

De grafiek maakt ook de vergelijking met de ssttiijjggiinngg vvaann ddee iinnddeexx ddeerr ccoonnssuummpp- -t

tiieepprriijjzzeenn over dezelfde periode. Hieruit blijkt dat waar deze index in de refe-rentieperiode met 125 % steeg, de gemiddelde subsidie per vereniging in die-zelfde periode steeg met 478 %. Concreet, waar de gemiddelde vereniging in 1979 iets minder dan 42.000 euro kreeg, krijgt ze in 2002 meer dan 230.000 euro. Dit is gedeeltelijk het gevolg van de vermindering van het aantal vereni-gingen, maar slechts zeer gedeeltelijk, daar het totaal beschikbare begrotings-krediet steeg met bijna 350 %.

Als we de evolutie gedurende de laatste 10 jaar bekijken, dan zien we dat de index der consumptieprijzen in de periode 1993 – 2002 steeg met 18 %, terwijl de gemiddelde subsidie per vereniging in diezelfde periode groeide met 105 %.

Bovenstaande grafiek toont de evolutie van de ggeemmiiddddeellddee ssuubbssiiddiiee ppeerr vveerreennii- -g

giinngg in vergelijking met het voorgaande jaar en vergelijkt deze evolutie met de s

sttiijjggiinngg vvaann ddee iinnddeexx. De tabel bevestigt dat sinds 1995 de subsidies elk jaar (veel) sterker stegen dan de kosten.

De gevolgen bleven niet uit. Vanaf de goedkeuring van de eerste decretale rege-ling voor het landelijk georganiseerd jeugdwerk waren er steeds onvoldoende middelen voor de uitvoering ervan. In de periode 1979 – 1980 kon dit decreet slechts voor 62 % uitgevoerd worden. Vanaf 1995 kende het uitvoeringspercen-tage een ccoonnttiinnuuee ssttiijjggiinngg, waardoor sinds 2000 de volledige uitvoering van het decreet kon worden gerealiseerd.

Bovenstaande tabel laat de resultaten zien van het subsidiebeleid sinds 1999.

Waar in de periode 1999-2002 de index steeg met 7 %, groeide de gemiddelde subsidie met 26 %. Of anders gesteld: elk jaar steeg de index met 2 tot 3 pro-centpunten, terwijl de gemiddelde subsidie toenam met 8,5 tot 9 procentpun-ten. Kortom ook tijdens de huidige legislatuur namen de subsidies voor het lan-delijk georganiseerde jeugdwerk veel sterker toe dan dat de kosten stegen.

3. Attesten

Sinds 1 april 2000 zijn er nieuwe aangepaste criteria van kracht voor het ttooee- -k

keennnneenn vvaann aatttteesstteenn aaaann jjeeuuggddwweerrkkeerrss. Deze criteria zijn in de eerste plaats bedoeld om de kadervormingscursussen kkwwaalliittaattiieeff te onderbouwen. De krachtlijnen zijn de volgende:

• de cursussen worden gegeven door erkende landelijke jeugdverenigingen;

• elke cursus wordt geleid door gekwalificeerde jeugdwerkers;

• de organiserende vereniging dient vooraf een vormingsprogramma ter goed-keuring aan de afdeling Jeugd en Sport voor te leggen, waarin ze aangeeft hoe ze de thema’s die in de criteria bepaald zijn, concreet invult;

• de cursisten volgen naast het theoretisch programma ook een stage in het jeugdwerk.

Op basis van deze criteria kan de afdeling Jeugd en Sport 4 soorten attesten uitreiken : animator (A) (= het vroegere basisattest), hoofdanimator (HA), instructeur (I) en hoofdinstructeur (HI).

Het aantal te volgen uren, de domeinen, de stage-aanpak, enz. verschilt van-zelfsprekend naargelang van het attest waartoe het programma moet leiden.

U

Uiittggeerreeiikkttee aatttteesstteenn

In 2002 werden door de afdeling Jeugd en Sport het volgende aantal attesten uitgereikt:

Animator 5.137

Hoofdanimator 1.123

Instructeur 300

Hoofdinstructeur 24

TOTAAL 6584

In 2001 bedroeg het totaal aantal uitgereikte attesten 7077.

4. Terbeschikkingstelling van leerkrachten

Op basis van de wet van 29 maart 1965 betreffende de terbeschikkingstelling van leden van het onderwijzend personeel ten behoeve van jeugdorganisaties kunnen mmaaxxiimmuumm 6600 vvaassttbbeennooeemmddee lleeddeenn vvaann hheett oonnddeerrwwiijjzzeenndd ppeerrssoonneeeell vvoooorr m

maaxxiimmuumm 66 jjaaaarr tteerr bbeesscchhiikkkkiinngg ggeesstteelldd wwoorrddeenn vvaann llaannddeelliijjkkee jjeeuuggddvveerreenniiggiinnggeenn om er de leiding en de opleiding van het kader of de pedagogische inrichting op zich te nemen.

De betrokken leerkrachten blijven hun salaris ontvangen van het departement Onderwijs. De loonkosten voor dit contingent worden nadien door het

departe-ment Onderwijs aangerekend aan het departedeparte-ment Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

In 2002 werd er 1.535.000 euro terugbetaald.

Deze regeling loopt echter ten einde , aangezien in artikel 64 § 2 van het decreet op het Vlaamse jeugdbeleid van 29 maart 2002 vermeld staat dat de wet van 26 maart 1965 betreffende de terbeschikkingstelling van leden van het onderwij-zend personeel ten behoeve van jeugdorganisaties wordt opgeheven oopp 11 sseepp- -t

teemmbbeerr 22000033.

5. Regularisatie DAC projecten

a. Regularisatie

Het Vlaamse regeerakkoord stelt de rreegguullaarriissaattiiee vvaann ddee tteewweerrkksstteelllliinnggsspprroo- -g

grraammmmaa’’ss als prioriteit voorop. Het doel is de omzetting van structurele arbeidsplaatsen in reguliere werkgelegenheid. Op die wijze kunnen de eigenlijke tewerkstellingsprogramma’s voorbehouden blijven voor tijdelijke tewerkstelling met het oog op de doorstroming van laaggeschoolde langdurige werklozen naar reguliere tewerkstelling.

Deze regularisatie gebeurt in verschillende fasen.

Per 1 januari 2002 werden bij de door de Vlaamse Gemeenschap erkende lande-lijke organisaties en hun lokale en regionale afdelingen, die ressorteren onder de bevoegdheid Cultuur, Jeugd en Sport, 660022,,44 VVTTEE geregulariseerd (de eerste regularisatiegolf).

Met het oog op de continuïteit van de werking en van de werkzekerheid voor de werknemers werd bij de regularisatie de tewerkstelling van alle DAC-werkne-mers behouden. Ook de op dat ogenblik rechtsgeldige vacatures werden in de regularisatie meegenomen.

Deze DAC-regularisatie houdt concreet in dat de vroegere arbeidsplaatsen binnen het Derde Arbeidscircuit omgezet zijn naar reguliere arbeidsplaatsen met een volwaardig statuut voor de betrokken werknemers. Alle algemene, sec-torale en bedrijfsregelingen die van toepassing zijn op de andere werknemers binnen de organisatie worden dus ook van toepassing op de gewezen DAC-werknemers. De arbeidsverhouding tussen de werkgever en de betrokken werk-nemers verschilt in niets meer van deze van de andere werkwerk-nemers. Het arbeidscontract wordt daarom ook in die zin aangevuld of er wordt een nieuw arbeidscontract afgesloten.

De VDAB treedt vanaf de datum van regularisatie niet langer op als ‘vereffenaar van de loonkosten’ voor de vroegere DAC-werknemers die in de organisatie werkzaam zijn. Aangezien de tewerkstelling binnen het vroegere DAC-tewerk-stellingsproject vanaf het ogenblik van de regularisatie een gewone tewerkstel-ling is geworden binnen de betrokken vzw’s , moeten deze laatste als werkelijke werkgevers voortaan het loon van hun werknemers uitbetalen. Als tegemoetko-ming in de verplichte loonkosten voor de geregulariseerde DAC’ers ontvangen de betrokken organisaties rechtstreeks subsidies van de administratie Cultuur.

Voor de aanwerving van deze personeelsleden is de werkgever ook niet langer gebonden door de voorwaarden op het vlak van werkloosheid die binnen de DAC-regeling werden gesteld.

b. Naar een nieuwe regeling

Door middel van eeeenn ddeeccrreeeett oopp aaaannvvuulllleennddee ssuubbssiiddiiee vvoooorr tteewweerrkksstteelllliinngg iinn ddee c

cuullttuurreellee sseeccttoorr, dat zich in 2002 nog in een ontwerpstadium bevond, wordt ernaar gestreefd een van oorsprong tewerkstellingsinstrument op termijn in te passen in het cultuurbeleid. Daarnaast wordt ook een toekomstige evenredige en billijke verdeling van het beschikbare DAC-contingent over alle in aanmerking komende organisaties en instanties in de diverse deelsectoren beoogd, zodat de huidige ad hoc verdeling van het DAC-contingent in overeenstemming kan worden gebracht met het cultuurbeleid. Door de vrijgekomen arbeidsplaatsen evenredig te herverdelen over de organisaties op basis van objectieve en rele-vante parameters zoals deze voor de verschillende sectoren in decreten vervat zijn, is het de bedoeling de uit het verleden bestaande ongelijkheid weg te wer-ken.

Enerzijds zullen de organisaties die in het verleden geen beroep konden doen op DAC-ondersteuning, in de toekomst bij het uitstippelen en verwezenlijken van een beleid de mogelijkheid tot aanvullende subsidie voor bijkomende

Enerzijds zullen de organisaties die in het verleden geen beroep konden doen op DAC-ondersteuning, in de toekomst bij het uitstippelen en verwezenlijken van een beleid de mogelijkheid tot aanvullende subsidie voor bijkomende

In document MARKIESSTRAAT BRUSSEL tel fax (pagina 36-0)