• No results found

In deze paragraaf worden de volgende Joodse feestdagen in rangorde besproken: Pesach, Sjavoeot, Soekkot, Poerim, Rosj chodesj en Jom kippoer. Te beginnen met Pesach. Costerus start het hoofdstuk 'Van het Paesschen-feest' door de vijandigheid van Joden tegen

christenen tijdens deze feestdag te benadrukken. De predikant stelt dat Joden op deze dag tot God bidden en Hem vragen om heer en meester te mogen worden.171 Ook vragen zij God om hun vijanden te straffen zoals de Egyptenaren gestraft werden.172 Hoewel het niet expliciet wordt gezegd, meent Costerus dat christenen lijdend voorwerp zijn. Deze opmerking toont de invloed van Buxtorf en Margaritha.173 Zij maken immers hetzelfde verwijt. Hun invloed is tevens zichtbaar in Costerus' beschrijvingen van het

Loofhuttenfeest. Op deze feestdag zouden Joden opnieuw bidden voor de ondergang van hun vjianden. Costerus onderbouwt zijn stelling met een referentie naar het boek Gad

Hakkemach van rabbijn Bachja ben Asjer, waarin expliciet staat dat Joden hopen dat het

Roomse Rijk ten val komt en zij baas worden over christenen.174 Door de

literatuurverwijzing lijkt het erop dat Costerus het betreffende boek geraadpleegd heeft. Dit is echter niet waarschijnlijk. Het tekstfragment inclusief de boekreferentie is immers een letterlijke vertaling uit Synagoga Judaica.175

Ook de beschrijving van Poerim is grotendeels identiek aan Synagoga Judaica.176 Toch wijken delen soms af. Een voorbeeld hiervan is de afkeuring die Costerus toont omdat op deze feestdag veel gezopen wordt. Hij noemt alle Joodse feestdagen zelfs 'Bacchus- daghen'.177 Zowel bij Buxtorf als Margaritha ontbreekt deze uitspraak. Een voorbeeld waarbij er geen sprake is van Buxtorfs invloed, is in het elfde hoofdstuk. Dit hoofdstuk beschrijft de dagen waarop in het Jodendom gevast wordt. Costerus deelt mee dat op één van de vastendagen Joden de verwoesting van de tempel berouwen en dat christenen die dag meer dan normaal vervloekt worden, omdat zij hier schuldig aan worden bevonden. Buxtorf zegt hier niets over. Deze tekst in Historie toont daarentegen wel duidelijke overeenkomsten met het boek van Margaritha en is een van de weinige voorbeelden waarbij aantoonbaar is dat Costerus ook van Iuden Glaub direct gebruik heeft gemaakt.178

Dat Historie echter voornamelijk door Synagoga Judaica geïnspireerd is, wordt onder meer duidelijk in Costerus' beschrijving van het Maanfeest in het derde hoofdstuk

171 A. Costerus, Historie, 52-53 (177-178); J. Buxtorf, Synagoga, 350.

172 A. Costerus, Historie, 39-40 (164-165), 76 (201); J. Buxtorf, Synagoga, 433. 173 Zie Afbeelding 10.

174 A. Costerus, Historie, 46-47 (171-172); J. Buxtorf, Synagoga, 473-474. 175 Zie Afbeelding 11.

176 A. Costerus, Historie, 74 (199); J. Buxtorf, Synagoga, 565. Zie Afbeelding 12. 177 A. Costerus, Historie, 75 (200).

'Van het Feest der nieuwe Manen'. Ook hier wordt benadrukt dat christenen het object van het gebed zijn. Tijdens het gebed springen Joden ritueel drie maal omhoog en vragen nadien aan God hen te beschermen tegen vijanden. Hierachter schuilt symboliek. Zoals de maan niet kan worden geraakt door in de lucht te springen, hopen zij dankzij God niet geraakt te kunnen worden door hun vijanden.179 Wat Costerus hier niet vertelt en Buxtorf wel, is waarom Joden geloven dat de maan kleiner is dan de zon. Aangezien aberratie zeldzaam was, is het opvallend dat bepaalde delen uit Synagoga Judaica niet in het

corresponderende hoofdstuk van Costerus worden beschreven. Een tweede voorbeeld is in het hoofdstuk over de Joodse Messiassen. Buxtorf licht hier toe waarom Jezus niet als Messias wordt erkend. De Joodse kalender was namelijk vervalst. De rabbijnen zouden meer dan 200 jaar gesmokkeld hebben. Hierdoor zou Jezus volgens de voorspelling van de profeet Elias niet op de juiste tijd geleefd hebben.180 Costerus rept hier met geen woord over en benadrukt liever het gebrek aan spiritualiteit binnen het Jodendom. Joden zagen namelijk een wereldlijk leider in de Messias en dit was volgens Costerus onjuist. Christus is ten slotte een hemelse koning.181

Wat zou de reden zijn waarom Costerus kiest deze passages niet over te zetten? In beide gevallen is de verzaakte informatie immers waardevrij. Het weglaten van dergelijke neutrale berichtgevingen kan bijvoorbeeld aantonen dat Costerus slechts een beschrijving wilde geven van wat het Jodendom belichaamt en niet zozeer waarom bepaalde

overtuigingen tot stand zijn gekomen. Het is tevens mogelijk dat Costerus van Historie een overzichtelijk boek wilde maken en aldus geen volledige vertaling nastreefde maar eerder een samenvatting van Synagoga Judaica voor ogen had. Tot slot is het denkbaar dat

Costerus zulke uitleggevende verhalen niet wilde herhalen uit angst dat dit verspreiding van het Joodse geloof zou bevorderen.

Deze paragraaf sluit af met Jom Kippoer of Grote Verzoendag, een dag waarop vergiffenis een centrale rol speelt. Costerus stelt echter dat zelfs op de dag van genade haat tegen christenen werd geuit.182 Ook wordt beschreven dat Joden op deze feestdag door de rabbijn worden vrijgesteld van alle beloften, contracten en eden die zij dat jaar gedaan of

179 A. Costerus, Historie, 28 (153); J. Buxtorf, Synagoga, 492. 180 J. Buxtorf, Synagoga, 643.

181 A. Costerus, Historie, 58-60 (178-180).

afgesloten hadden en niet waren nagekomen.183 Joden waren daarom onbetrouwbaar volgens Costerus, die deze conclusie duidelijk uit zijn bronnen heeft gehaald.184 De invloed van Buxtorf en/of Margaritha is ook zichtbaar in Costerus' beschrijvingen van de Joodse rituelen. Traditioneel worden op Jom Kippoer alle zonden overgedragen op een haan, die vervolgens wordt gedood.185 Waarom een haan en niet een kikker of aap wordt gebruikt, is omdat de stam van het Hebreeuwse woord voor haan gelijk is aan het woord voor man. Tijdens het ritueel worden de volgende woorden in het Hebreeuws gesproken: “Dit (i.e. de haan) is voor mij inwisselbaar, dit is mijn plaatsvervanger, dit is mijn verzoening – deze kip (voor een vrouw), of haan (voor een man), zal de dood ingaan en ik zal een lang en goed leven ingaan, in vrede.”

Costerus beweert dat dit ritueel soms op christenen werd uitgevoerd. Hanen waren namelijk niet goedkoop, waardoor arme Joden vaak geen plaatsvervanger konden betalen. Joden zouden daardoor nietsvermoedende christenen om hulp vragen tegen een kleine vergoeding. Als de christen instemde, werden tegen hem dezelfde woorden als tegen de haan gesproken.186 Ook Margaritha betoogt dat christenen als plaatsvervanger werden gebruikt, terwijl Buxtorf hier niets over schrijft. Het is aldus duidelijk dat deze informatie rechtstreek uit Iuden Glaub afkomstig is en illustreert wederom het directe gebruik van voor Historie.187

§ 5.2. Sabbat

Ter ere van God en Zijn schepping moeten Joden op Sabbat rusten en zijn bijna alle

activiteiten verboden. Voorbereidingen voor deze dag worden daarom dagen van te voren getroffen, waaronder koken en zelfverzorging. Costerus meent dat Joodse gebruiken in aanloop naar de Sabbat in bijgeloof gedrenkt zijn en noemt enkele voorbeelden zoals dat het water waarmee men zich wast een bepaalde temperatuur moet hebben, dat het slijpen van messen ruzie aan tafel zou voorkomen of dat het knippen en verwijderen van nagels op

183 'Kol Nidre' in: The Jewish Encyclopedia Vol. VII, 539. 184 Zie Afbeelding 14.

185 https://www.piepvandaag.nl/kippen-erbarmelijke-dood-jom-kippoer/;

https://www.onderwijsenisrael.nl/jodendom/feesten-en-symbolen/jom-kippoer-grote-verzoendag_194/. 186 A. Costerus, Historie, 57 (182).

een specifieke manier moet worden voltrokken.188 Dit zijn overigens feitelijke bezwaren. Soortgelijke rituelen vinden immers nog steeds plaats.189

Ter onderbouwing van de genoemde voorbeelden verwijst Costerus naar het Oude Testament190 en de Talmoed.191 Het is echter onwaarschijnlijk dat de deze bronnen zijn geraadpleegd. De tekst inclusief bronverwijzingen toont namelijk opnieuw onmiskenbare gelijkenissen aan passages uit Synagoga Judaica. De overeenkomsten over Sabbat zijn aanzienlijk. Ook de indeling is gelijk in beide boeken. Zo wijdt Costerus de eerste twee opvolgende hoofdstukken aan Sabbat en besteedt Buxtorf het tiende en elfde hoofdstuk hieraan. Afwijkingen van de tekst uit Synagoga Judaica zijn hier zeer schaars. Het is daarom opmerkelijk dat Jaspers stelt dat Costerus hier Iuden Glaub volgt en hij noemt het knippen van nagels expliciet als voorbeeld voor deze stelling.192 Dit is echter incorrect. Margaritha wijdt hier namelijk weinig tot geen woorden aan. Er is bovendien een inhoudelijk en tekstueel verschil tussen beiden. Een vergelijking van alle drie de corresponderende tekstfragmenten toont juist de onbetwistbare invloed van Buxtorf.193