• No results found

§ 7.3 Het chiliasme

8. Het beeld van Joden en het Jodendom

Wat is het beeld dat Costerus van Joden en het Joodse geloof schetst, en waarom? Het eerste deel van deze vraag kan beknopt worden beantwoord. Het geschetste beeld is zichtbaar negatief. Het Joodse volk wordt bijvoorbeeld gekenschetst als onbetrouwbaar en

onvriendelijk. Daarnaast presenteert Costerus Joden als onwetende en zielige mensen

286 D. M. Swetschinski, Reluctant cosmopolitans, 31, 33. 287 A. H. Huussen, jr., 'De Joden in Nederland', 119. 288 W. J. op 't Hof, De visie op de Joden, 50-51.

omdat zij de waarheid niet willen en niet kunnen zien door toedoen van de straf van God. Ook de beschrijvingen van het Jodendom zijn grotendeels negatief. Het Joodse geloof wordt afgebeeld als een vijandige religie met areligieuze rituelen, dwaalleringen en superstities.

§ 8.1. Was Costerus anti-Joods?

Was Costerus een intolerante predikant en is Historie anti-Joods? Om dit te beantwoorden is het belangrijk om niet alleen Costerus' beeld over Joden en het Jodendom te benoemen, maar ook de achterliggende beweegredenen van de predikant te begrijpen. Wilde Costerus een eerlijke beeld geven of had zijn weergave een doel? Kortom, welk beeld schetst

Costerus en waarom?

In zijn boek stelt Costerus herhaaldelijk dat het Joodse volk onbetrouwbaar is en de Joodse religie vijandig. Deze beschuldigingen lijken onweerlegbaar op intolerantie te duiden. Het is echter mogelijk dat hier geen sprake is van intolerantie of een anti-Joodse houding. Het is immers denkbaar dat Costerus een sociale en economische separatie tussen Joden en christenen wilde verwezenlijken door de animositeit en onbetrouwbaarheid te blijven beklemtonen en dit duidt niet perse op intolerantie. Het is eerder aannemelijk dat de predikant uit angst handelde. Costerus vreesde namelijk dat interreligieuze contacten zouden leiden tot dwaalleringen en de zuivere leer zou besmetten. Het is tot slot mogelijk dat Costerus meende dat zijn beschrijvingen over de onbetrouwbaarheid en vijandigheid van Joden en het Jodendom feitelijk en objectief zijn en aldus een eerlijk beeld weergeven.

Een feitelijk verhaal is echter niet perse objectief. Feiten kunnen immers vanuit een ideologisch perspectief geselecteerd zijn en informatie kan op verschillende manieren gepresenteerd worden. Het kan beargumenteerd worden dat Costerus ervoor kiest om Joden en het Jodendom herhaaldelijk als onvriendelijk, onbetrouwbaar en vijandig te

presenteren. Costerus maakt zich namelijk schuldig aan het bij gelegenheid kopiëren van

negatieve en vaak subjectieve teksten. Costerus' selectie en presentatie kunnen

daarentegen ook gestoeld zijn op het streven hetzelfde beeld te schetsen als Buxtorf en Margaritha. Historie is tenslotte grotendeels een samenstelling van Synagoga Judaica en

klakkeloos gekopieerd zijn. Voor een juiste beoordeling van Costerus is een analyse van deze bronnen daarom essentieel. Jaspers is negatief en meent dat Costerus' literatuur gekleurd is. Ook S. Burnett is niet positief. Hij betoogt in zijn revisie op Synagoga Judaica zowel de aanwezigheid van als het gebrek aan objectiviteit. De neutrale en eerlijke beschrijvingen geven bijvoorbeeld blijk van objectiviteit. De objectieve kennisgeving was echter niet uit respect voor Joden of het Jodendom.290 Volgens Burnett waren de accurate omschrijvingen tot het nut van christenen in theologische discussies.291 Burnett vindt tegelijkertijd dat Buxtorfs commentaar en sarcasme de objectiviteit aantasten en een eerlijke beeldvorming aldus tegenhouden. Burnett stelt bovendien dat Buxtorf aan selectieve verslaggeving doet met de intentie het Jodendom af te schilderen als een onzuivere religie.292 Dit alles kan tevens gezegd worden over Costerus en zijn werk.

Vanuit de intentie om het Jodendom te weerleggen en de zuivere leer te waarborgen is het ten eerste vanzelfsprekend dat de tekst soms kritisch en soms sarcastisch is en is het ten tweede logisch dat alleen de vermeende 'fouten' in de Joodse leer geselecteerd en behandeld zijn. Dit doet naar mijn mening echter niet perse afbreuk aan de objectiviteit. De gedetailleerde beschrijvingen en het feit dat beide auteurs niet beschuldigd kunnen worden van het verspreiden van leugens geven bovendien blijk hun toewijding en het streven naar objectiviteit. Verder is het logisch dat het Jodendom negatief wordt weergegeven. Buxtorf en Costerus wilden namelijk geen interesse wekken noch bekeringen aanmoedigen onder christenen. Tengevolge is het mogelijk dat er geen eerlijk beeld is weergegeven, maar dit is niet vanwege intolerantie of anti-Joodse sentimenten. Tot slot betekent een eventueel gebrek aan objectiviteit niet zonder meer dat de auteurs doelbewust haat zaaiden of animositeit tegen Joden wilden bevorderen.

Beide oordelen over Costerus' bronnen worden vanuit een modern perspectief gedaan en zijn daarom onvolledig. Een beoordeling van het verleden vanuit hedendaagse idealen en opvattingen leidt tenslotte tot de zienswijze dat vroeger overal discriminatie, onderdrukking of intolerantie aanwezig was.293 De eigentijdse visie maakt de objectiviteit van Costerus' bronnen allicht discutabel, desalniettemin waren zijn bronnen toentertijd

290 S. G. Burnett, From Christian Hebraism to Jewish studies, 72. 291 Ibidem, 79.

292 Ibidem, 73.

academisch erkend en autoritair. De expertise van Margaritha was onbetwist. Hij was een omgedoopte Jood, stamde af van een joodse familie en zijn vader was bovendien een prominente rabbijn.294 Ook Synagoga Judaica was gezaghebbend. Sinds de publicatie in 1603 werd Buxtorf gezien als dé christelijke expert op het gebied van het Jodendom en het Joodse leven. De geschiktheid van Buxtorf was onder meer duidelijk in diens kennis van post-Bijbelse en Joodse literatuur, het professorschap en zijn veelzijdige, persoonlijke contacten met Joden.295 Buxtorfs' gebruik van Iuden Glaub voor zijn boek bevestigde bovendien de autoritaire status van Margaritha. Het is kortom niet vreemd dat Costerus zich voor zijn boek door deze gezaghebbende literatuur heeft laten leiden.

Historie is uiteraard niet slechts een samenstelling van andere bronnen. Er zijn ook

passages waar Costerus zelf spreekt. Dat deze teksten vaker negatief waren, voedt het narratief de predikant intolerant en anti-Joods was. Er zijn daarentegen ook voorbeelden van originele teksten waarin liefde en mededogen voor Joden wordt getoond. Costerus eindigt Historie bovendien met een persoonlijk gebed en het verzoek tot God Joden genadig te zijn en zalig te maken.296 Dergelijke passages ontkrachten het idee dat Costerus een intolerante en anti-Joodse predikant was.

Een argument tegen de stelling dat Costerus intolerant zou zijn geweest, is dat er nergens in Historie wordt gepleit voor strafoplegging, bekering, verdrijving of moord tegen Joden. Daarnaast duidt de kritiek in Historie niet noodzakelijkerwijs op een vorm van haat of verzet tegen Joden en is Costerus' afkeurende houding, hoe fel ook, geen bewijs voor intolerantie. Het is duidelijk dat Costerus het Jodendom niet accepteert, maar dit betekent niet dat hij intolerant was. Tolerantie is immers niet hetzelfde als acceptatie. Ook kan worden betoogd dat Costerus' kritiek niet persoonlijk, maar theologisch was. Het

commentaar in Historie is immers niet tegen Joden gericht, maar tegen de Joodse religie en in het bijzonder tegen de rabbijnen die het geloof hadden gecorrumpeerd.297 Ook negatieve beoordelingen over individuele Joden werden theologisch onderbouwd door Costerus die aldus geen anti-Joods label verdient.

Tot slot het argument dat de schrijfstijl van Historie een uiting kan zijn van Costerus'

294 S. G. Burnett, 'Distorted Mirrors', 280.

295 S. G. Burnett, From Christian Hebraism to Jewish studies, 54. 296 Zie Afbeelding 7.

intolerantie. De schrijfwijze is namelijk fel en op zijn minst onvriendschappelijk te noemen. De felle stijl is echter een signatuur van de polemische literatuur uit de zeventiende eeuw.298 Bovendien leidt een beoordeling van Costerus op basis van Historie alleen tot een onjuiste conclusie. De felheid in Historie was namelijk geen uitzondering. Costerus was fel tegen alle religieuze stromingen. Costerus streed bovendien niet expliciet tegen Joden of het

Jodendom, maar voor het behoud van de calvinistische leer. De anti-Joodse stempel is daarom verwerpelijk.

Het is kortom duidelijk dat Costerus' beeld van Joden en het Jodendom bovenal negatief is. Dit komt ten eerste omdat Buxtorf en Margaritha van grote invloed zijn geweest. Ten

tweede is het beeld dat Costerus over het Jodendom schetst verbonden aan wie hij is en hoe hij wil overkomen. Ook hier is een negatieve weergave aldus vanzelfsprekend. Costerus is tenslotte predikant en het is waarschijnlijk dat hij zijn ijver voor het geloof en zijn

strijdbaarheid voor de zuivere leer wil bewijzen. Afkeuring van de Joodse leer is hier een onderdeel van. Tot slot is het is mogelijk dat Costerus bewust een negatief beeld heeft geschetst om separatie te verwezenlijken. De motivatie hiervoor is simpel. De predikant was namelijk bang dat christenen zich tot het Jodendom zouden bekeren en dat

interreligieus contact zou leiden tot de verspreiding van dwalingen binnen het

christendom. Ondanks Costerus' negatieve beeld van Joden en het Jodendom is het naar mijn mening nog altijd onterecht om de predikant weg te zetten als intolerant of anti-Joods. Het beeld dat Costerus schetst, is immers beïnvloed door anderen, afhankelijk van self- fashioning en gemotiveerd door angst. Bovendien is het hebben van een negatief beeld niet gelijk aan intolerantie of anti-Joodse sentimenten.

Conclusie

Het doel van dit onderzoek is te weten te komen welk beeld van Joden en het Jodendom door Abraham Costerus in Historie der Joden wordt geschetst. Het beeld dat Costerus schetst is nauw verweven met zijn bredere theologische programma en dat moet meegewogen worden om een eerlijk oordeel over Costerus en diens boek te vellen.

Costerus' schrijflust werd gedreven door drie theologische motieven. Costerus wilde ten eerste het Jodendom weerleggen en ten tweede het christendom affirmeren. Tot slot wilde Costerus zijn beoogde christelijke lezers waarschuwen voor Joden en ze afschrikken van de Joodse leer. Deze motieven spelen een grote rol in het beeld dat Costerus van Joden en het Jodendom schetst. Zo benadrukt Costerus sporen van vijandigheid in Joodse gebeden tegenover christenen en wordt de suggestie gewekt dat Joden een maatschappelijke

bedreiging vormden. Costerus zag de aanwezigheid van Joden primair als een theologische bedreiging vanwege de mogelijke verspreiding van dwalingen. Costerus is vanuit dat perspectief tegen een synagoge en is ervan overtuigd dat er sprake is van ontheiliging van Christus in Joodse gebedshuizen. Tot slot beweert Costerus dat Joden onbetrouwbaar waren. Het beeld van Costerus is kortom dat Joden onbetrouwbaar zijn en het Jodendom vijandig en bedreigend is. Het is duidelijk dat dit negatieve beeld resulteert uit Costerus' doel het Jodendom te weerleggen en zijn lezers daartegen te waarschuwen en daarvan af te schrikken.

Ondanks deze evident negatieve beeldvorming is het echter onwaarschijnlijk dat Costerus erop uit was fysieke en sociale haat tegen Joden te verspreiden. Nergens in

Historie wordt immers gepleit voor beperking, beboeting, bekering, verdrijving of

vervolging of enige andere vorm van intolerantie tegenover Joden. Het verwijt dat Costerus anti-Joods of intolerant zou zijn, is daarom niet zonder meer terecht. Costerus bekritiseert bovenal het Joodse geloof en hij kan daarom vooral als een overtuigd anti-judaïst worden gekarakteriseerd. Kritiek op Joodse individuen beperkt zich namelijk tot de genoemde vertrouwenskwestie en ook dit verklaart Costerus weer op basis van de Joodse religie. Het Jodendom is volgens Costerus misschien vijandig en belachelijk, maar individuele Joden mogen niet worden gelasterd. Zij worden meestal gepresenteerd als blinde, dove en daarom vooral zielige mensen. Verder getuigen Costerus' gebeden van zijn emotionele

betrokkenheid met individuele Joden en is een anti-Joods label daarom onverdedigbaar. Ook zijn oppositie, commentaar en convicties leveren geen bewijs aan voor een

daadwerkelijk intolerante of anti-Joodse houding, maar demonstreren enkel dat het

Jodendom volgens Costerus een dwaalleer is. Tot slot worden er in Historie niet doelbewust onwaarheden verspreid. Zijn selectie en presentatie zijn weliswaar niet objectief, maar dit maakt Costerus niet meteen generiek intolerant of anti-Joods.

Deze conclusie verschilt van eerdere studies. In eerdere literatuur is Costerus namelijk - steevast getypeerd als een intolerante predikant. Een nadere analyse van Costerus heeft onder meer duidelijk gemaakt dat er een opvallend eenduidig perspectief heerst binnen de historiografie, namelijk de contrasterende aanname dat remonstranten tolerant waren en contraremonstranten intolerant. Dit onderzoek laat - door de nuances te bedrukken - zien dat zulke duidelijke contrasten niet bestonden. Om dergelijke contrasten echter definitief aan te tonen of te ontkrachten is meer onderzoek naar en een frisse kijk op individuele contraremonstranten dringend gewenst. Deze scriptie geeft alleen een analyse van Historie, maar er zijn meerdere onderzoeken met een gelijksoortig thema nodig om in de toekomst mogelijkerwijs algemene conclusies te trekken over de zienswijzen van

verschillende groepen in de zeventiende eeuw. Het is thans prematuur om zonder meer uit te gaan van dergelijke contrasten in de zeer diverse vroegmoderne Nederlandse

samenleving.

Tijdens dit onderzoek werd de afwezigheid van historisch onderzoek naar de interactie tussen Joden en Nederlanders in de vroegmoderne Republiek evident. Op juridisch en economisch gebied zijn de verhoudingen tussen de twee bevolkingsgroepen rijkelijk geanalyseerd. Analyses naar theologische relaties - deels door Op 't Hof besproken - zijn echter schamel en onderzoek naar sociale verhoudingen tussen de autochtone

bevolking en Joden ontbreken volledig. Beide thema's lenen zich aldus voor toekomstig onderzoek.

Samenvattend is Costerus' beeld van Joden en het Jodendom gemotiveerd door zijn

beweegredenen Historie te schrijven en dat biedt bovendien inzicht in zijn perspectief. Het beeld dat Costerus schetst, is dat het Jodendom een dwaze, onzuivere, vijandige en profane religie is en dat Joden in onwetendheid verkeren. De oorzaak van Costerus' onvriendelijke benadering en afwijzende convicties was ten eerste omdat Costerus in religieuze strijd was met het Joodse geloof en het Jodendom wilde weerleggen en ten tweede ten gevolge van zijn angst dat de invloed van de Joodse leer op christenen tot dwalingen en bekeerlingen zou leiden. Tenslotte dacht Costerus waarschijnlijk dat eventuele verspreiding van de Joodse leer door negatieve beeldvorming over Joden en het Jodendom kon worden gestopt of op zijn minst beperkt. Tegenover individuele Joden toont Costerus emotionele

betrokkenheid. Hiervoor zijn twee verklaringen te geven. Costerus wilde ten eerste zijn christelijke geloof tentoonspreiden door te getuigen van naastenliefde en ten tweede wilde hij zijn lezers bewust maken van de onheuse situatie waarin Joden gevangen zaten,

namelijk onwetendheid. In tegenstelling tot christenen waren Joden volgens Costerus immers niet verlicht en zij zouden ook niet zalig worden. Op hun positie moest daarom met mededogen gereageerd worden, hoezeer het theologische debat ook in alle felheid gevoerd werd. Costerus was, kortom, scherp tegen het Jodendom, maar niet onbewogen met de individuele Jood.

Literatuurlijst

Alleman, C., De Jood in de literatuur van de zeventiende en achttiende eeuw; een onderzoek

Alleman, C., De positie van de 'vreemdeling' in de literatuur in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1984).

Bloom, H. I., The economic activities of the Jews of Amsterdam in the seventeenth and

eighteenth centuries (Williamsport 1899).

Bodian, M., Hebrews of the Portuguese nation: conversos and community in early modern

Amsterdam (Bloomington 1948).

Brugmans, H., A. Frank ed., Geschiedenis der Joden in Nederland (Amsterdam 1940). Burnett, S. G., 'Distorted Mirrors: Antonius Margaritha, Johann Buxtorf and Christian Ethnographies of the Jews' in: Sixteenth Century Journal Vol. 25.2 (1994) 275-287.

Burnett, S. G., From Christian Hebraism to Jewish Studies. Johannes Buxtorf (1564-1629) and

Hebrew learning in the seventeenth century (Leiden 1996).

Cools, H., 'Tolerantie gevat in een contract. De pacificatie van Gent (1576)' in: J. Tollebeek, Velde, H. te, Het geheugen van de Lage Landen (Ieper 2009) 19-26.

Cordes, R., Jan Zoet, Amsterdammer 1609-1674: leven en werk van een kleurrijk schrijver (Hilversum 2008).

Da Silva Rosa, J. S., Over de verhouding tusschen Joden en niet-Joden in de Republiek der

Vereenigde Nederlanden gedurende de 17e en 18e eeuw (Amsterdam 1922).

Dillen, J. G. van, 'De economische positie en betekenis der joden in de Republiek en in de Nederlandse koloniale wereld' in: Geschiedenis der joden in Nederland (Amsterdam 1940) 561-616.

Frijhoff, W., 'Religious toleration in the United Provinces: from 'case' to 'model'' in: Po-Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed., Calvinism and religious toleration in the Dutch Golden Age (Cambridge 2002) 27-52.

Fuks, L., 'Een rechtsstrijd onder Amsterdamse Sefardim in de 17e eeuw' in: 't Exempel

dwinght: Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. I. Kisch ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag (Zwolle 1975) 175-189.

Fuks-Mansfeld, G., De Sefardim in Amsterdam tot 1795. Aspecten van de ontwikkeling van een

joodse minderheid in een Hollandse stad (Wilp 1989).

Gans, M. H., Memorboek. Platenatlas van het leven der Joden in Nederland van de

middeleeuwen tot 1940 (Baarn 1971).

Gijswijt-Hofstra, M., 'Een schijn van verdraagzaamheid. Proeven uit vijf eeuwen Nederlands verleden' in: Gijswijt-Hofstra, M. ed., Een schijn van verdraagzaamheid. Afwijking en

tolerantie in Nederland van de zestiende eeuw tot heden (Hilversum 1989) 9-40.

Glassman, B., Anti-semitic stereotypes without Jews. Images of the Jews in England 1290-1700 (Detroit 1975).

Hof, W. J. op 't, De visie op de Joden in de Nadere Reformatie tijdens het eerste kwart van de

zeventiende eeuw (Amsterdam 1984).

Huussen, A. H. jr., 'De Joden in Nederland en het probleem van de tolerantie' in: Gijswijt- Hofstra, M. ed., Een schijn van verdraagzaamheid. Afwijking en tolerantie in Nederland van

de zestiende eeuw tot heden (Hilversum 1989) 107-130.

Huussen, A. H., H. J. Wedman, 'Politieke en sociaal-culturele aspecten van de emancipatie der Joden in de Republiek der Verenigende Nederlanden' in: Documentatieblad Werkgroep

Israel, J. I., 'The economic contribution of Dutch Sephardi Jewry to Holland's golden age, 1595-1713' in: Tijdschrift voor geschiedenis, 96 (1983) 505-535.

Jaspers, G. J., 'Schets van Abraham Costerus' leven en werken' in: Nederlands Archief voor

Kerkgeschiedenis Vol. 57(1) (1977) 31-61.

Judith, P., 'The bond of Christian piety: the individual practice of tolerance and intolerance in the Dutch Republic' in: Po-Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed., Calvinism and religious

toleration in the Dutch Golden Age (Cambridge 2002) 53-71.

Kaplan, B. J., Divided by faith. Religious conflict and the practice of toleration in early modern

Europe (Cambridge 2007).

Kaplan, B. J., ''Dutch' religious tolerance: celebration and revision' in: Po-Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed., Calvinism and religious toleration in the Dutch Golden Age (Cambridge 2002) 8-26.

Koen, E., 'The earliest sources relating to the Portuguese Jews in the manicipal archives of Amsterdam up to 1620' (Assen 1970) 25-42.

Koenen, H. J., Geschiedenis der Joden in Nederland (Utrecht 1843).

Kooi, C., Calvinist and Catholics during Holland's Golden Age: heretics and idolaters (Cambridge 2012), 95.

Levie, H., Jodocus Hondius en Hugh Broughton: Bijdrage tot de kennis der eerste Hebreeuwse

uitgaven in Amsterdam (Den Haag 1929).

Lucassen, J., R. Penninx, Nieuwkomers nakomelingen Nederlanders. Immigranten in

Nederland 1550-1993 (Den Haag 1994).

Michman, J., 'Historiography of the Jews in the Netherlands' in: Dutch Jewish history (Jeruzalem 1984) 7-29.

Michman, J., H. Beem, D. Michman, Pinkas. Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in

Nederland (Amsterdam 1999).

Morgenstein, S. W., R. E. Levine, The Jews in the age of Rembrandt (Washington 1982). Nierop, H. F. K. van, 'Sewing the bailiff in a blanket: Catholics and the law in Holland' in: Po- Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed., Calvinism and religious toleration in the Dutch

Golden Age (Cambridge 2002) 102-111.

Po-Chia Hsia, R., 'Introduction' in: Po-Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed., Calvinism and

religious toleration in the Dutch Golden Age (Cambridge 2002) 1-7.

Pollmann, J., 'The bond of Christian piety: the individual practice of tolerance and

intoleance in the Dutch Republic' in: Po-Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed., Calvinism

and religious toleration in the Dutch Golden Age (Cambridge 2002) 53-71.

Prak, M., 'The politics of intolerance: citizenship and religion in the Dutch Republic (seventeenth to eighteenth centuries)' in: Po-Chia Hsia, R. en H. F. K. Nierop, van ed.,

Calvinism and religious toleration in the Dutch Golden Age (Cambridge 2002) 159-175.

Price, J. L., Nederlandse cultuur in de gouden eeuw (Utrecht 1976).

Reijnders, C., Van ,,Joodsche natiën'' tot Joodse Nederlanders. Een onderzoek naar getto- en