• No results found

256 J. Michman, 'Historiography of the Jews', 17.

257 J. Michman, 'Historiography of the Jews', 17; M. Heimand Gans, Memorboek, 27. 258 J. Michman, 'Historiography of the Jews', 21.

In zestiende eeuw en rond de eeuwwisseling was tolerantie het onderwerp van veel debatten.259 Dat het tolerantiedebat een aanzienlijk effect heeft gehad op de kersverse Republiek en de Nederlandse identiteit, blijkt bijvoorbeeld uit bewoordingen als 'in de geest van Erasmus' of 'de Erasmiaanse traditie' om de Nederlandse denkwijze te duiden. In deze paragraaf wordt daarom het tolerantiedebat van de vroegmoderne tijd belicht door de visies van bepaalde individuen en religieuze stromingen te bespreken. Een beschouwing op de historische context creëert bovendien de mogelijkheid om Costerus te situeren en te analyseren.

Desiderius Erasmus (1466-1536) geldt als een van de eerste verdedigers van

verdraagzaamheid.260 Voor intellectuelen uit de vroegmoderne tijd was Erasmus een

inspiratiebron voor tolerantie. Pleitte Erasmus echter voor tolerantie? Het antwoord is nee. Erasmus pleitte wel voor mildere straffen. Hij betoogde dat de vervolging op ketters niet te rijmen was met het christendom dat liefde predikt. Erasmus was daarentegen geen

voorstander van een pluriforme samenleving en had ook geen tolerante opstelling

tegenover Joden. Desondanks is zijn naam in de historiografie aan tolerantie verbonden.261 Ook Grotius is de geschiedenis ingegaan als een voorstander van tolerantie. Of Grotius werkelijk tolerant was, is echter discutabel. Enerzijds verdedigde Grotius tolerantie namelijk, bijvoorbeeld in Resolutie tot den vrede der kercken van 1614 - anderzijds pleitte hij voor inperking van de vrijheid van Joden.262

De historische herinneringen van Erasmus en Grotius lijken kortom niet aangetast te kunnen worden door hun intolerante standpunten. Afwijkingen tussen de

geschiedschrijving en de geschiedenis kan worden verklaard door onder andere de onvermijdelijke afbakening van een onderzoek alsook de persoonlijke voorkeur om

bepaalde thema's te belichten. De afbakening en voorkeur verklaren tevens waarom Grotius bijvoorbeeld om zijn tolerantie gewaardeerd wordt terwijl hij voorwaarden stelde aan een huisvestiging van Joden en waarom Costerus, die zulke eisen nooit gesteld heeft - onbemind is gebleven.

259 S. Zijlstra, ''Tgeloove is vrij'', 41.

260 M. Gijswijt-Hofstra, 'Een schijn van verdraagzaamheid', 15. 261 S. Zijlstra, ''Tgeloove is vrij'', 42.

De kijk op tolerantie verschilde per religieuze stroming. Zo werd onder humanisten, doopsgezinden en spiritualisten het geloof bijvoorbeeld als een innerlijke zaak gezien. Het was een gave Gods en kon niet worden opgelegd. Binnen deze zienswijze werd dwang afgekeurd en het uitmoorden van ketters verworpen. Deze standpunten werden gestoeld op bepaalde interpretaties van het Nieuwe Testament. Jezus zou namelijk verbieden andersdenkenden om te brengen.263

Tegenstanders van tolerantie zoals katholieken gebruikten het Oude Testament om hun visie te ondersteunen.264 Katholieken meenden bijvoorbeeld dat het tolereren van ketterse gedachte tot meer ketterij zou leiden en dat dwalingen bovendien een gevaar voor de eenheid van de samenleving vormden. Erasmus deelde deze zienswijze. Tegenstanders van tolerantie beargumenteerden dat dwang en moord soms noodzakelijke middelen waren om de besmetting van de kudde tegen te gaan en dit werd vaak gezien als taak van de overheid.265 Kerk en staat waren voor bepaalde geloofsstromingen, zoals het

katholicisme en het calvinisme - namelijk onlosmakelijk verbonden. Ook Johannes Calvijn (1509-1564) zag het geloof als onderdeel van de staat. Hij ontkende de autonomie van het individu met betrekking tot de keuze van religie en stelde dat de mens gestuurd wordt door sociale discipline en publieke ruimtes.266

Het is evident dat het bestuur van de Republiek zich deze taak niet toe-eigende. Vervolgingen waren daarom zeldzaam. Bovendien werd gewetensdwang verworpen als pauselijke uitvinding en waren klachten van de kerkenraad vaak tevergeefs.267 Een principiële drijfveer achter het tolerante beleid ontbrak echter. Het waren vooral

economische redenen en pragmatische doelen die het open beleid verklaren. Ook politieke belangen speelden een rol. Regenten verzekerden hun machtspositie namelijk door de invloed van de publieke kerk te beperken. Dit leidde tot een tolerant beleid omdat het tolereren van andere gezindten de calvinistische grip op de samenleving limiteerde.268 Tot slot werd het tolerante beleid selectief toegepast. Lutheranen werden bijvoorbeeld

getolereerd, terwijl doopsgezinden beperkt werden in het uitdragen van hun geloof. Hier is

263 S. Zijlstra, ''Tgeloove is vrij'', 44. 264 Ibidem, 43.

265 Ibidem, 48. 266 Ibidem, 45. 267 Ibidem, 58. 268 Ibidem, 49, 52.

geen sprake van willekeur. Stromingen die een bedreiging konden vormen, genoten minder vrijheden. Lutheranen waren een kleine minderheid en vormden aldus geen bedreiging. Doopsgezinden waren daarentegen groot in aantal.269 Deze uitleg verklaart ook waarom Joden relatief vrij waren in hun geloofsbelijdenis. Zij behoorden immers tot een kleine minderheid en waren bovendien uitgesloten van politieke ambten.

Samengevat wordt in deze nabeschouwing op het tolerantiedebat van de vroegmoderne tijd bovenal de veelheid aan standpunten en de diversiteit in de samenleving van de

Nederlandse Republiek zichtbaar. Daarnaast wordt door deze nabeschouwing de behoefte gecreëerd om Costerus opnieuw te situeren. In vergelijking met Erasmus en Grotius oogt de predikant immers niet intolerant(er). Costerus heeft zich bijvoorbeeld nooit tegen een pluriforme samenleving uitgesproken zoals Erasmus noch voor restricties op Joodse huisvestiging gepleit zoals Grotius. In vergelijking met de leer van Calvijn en diens ideeën over dwalingen en ketterij is Historie bovendien een gematigd en zeer genadig boek. Tot slot moet worden benadrukt dat Costerus niet door politieke of economische redenen tot een tolerantie houding werd gedreven. Hij was een theoloog en hoewel Historie soms sociale en politieke argumenten lijkt te geven, is het boek grotendeels en in eerste instantie een theologische benadering. Ook het bezwaar op de bouw van een synagoge is op

religieuze gronden gebaseerd. Calvijn meende immers dat de publieke ruimte invloed uitoefende op het individu en bepalend kon zijn voor de keuze van zijn of haar religie. Tegen die achtergrond is het oprichten van een niet-christelijk gebedshuis aldus een theologisch vraagstuk en volgens de calvinistische leer onverstandig.

De historische context maakt kortom duidelijk dat Costerus minder intolerant was, dan vaak wordt beweerd.