• No results found

Echelon 1: IndividuEchelon 2: CZSK

4. Oorzaken van onderrealisatie

4.3. Inzicht in oorzaken van onderrealisatie

In de volgende subparagrafen worden vier knelpunten genoemd die leiden tot onderrealisatie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de beschrijving van de

munitielogistieke keten uit 3.2. De oorzaken en gevolgen worden aangetoond met behulp van de parameters uit paragraaf 2.2 en het DRP-schema uit paragraaf 4.2.

4.3.1. Verwerving door DMO

Het CZSK maakt middels het munitieplan jaarlijks de CVM-behoefte aan de DMO bekend. Voor SSM-munitie geldt dit echter maar gedeeltelijk: de materiaalplanner SSM is

verantwoordelijk voor voorraad van MunMag in Den Helder en geeft input aan het munitieplan. Deze voorraad komt uit de centrale DMO voorraad (het vroegere

munitiebedrijf van de Koninklijke Landmacht). Deze centrale DMO gaat echter niet of te laat akkoord met het munitieplan. De materiaalplanner van SSM weet aan het begin van het jaar niet of de centrale DMO gedurende het jaar voldoende munitie gaat leveren (bron: sectie Wapens en Munitie).

Dit uit zich in het leveringspercentage van SSM-munitie aan het MunMag. In 2005 werd het 43,3 procent van de SSM-munitie daadwerkelijk geleverd.

In paragraaf 2.2.2 worden twee spanningsvelden genoemd die betrekking hebben op de vooraf vastgestelde parameters. In dit geval zijn de twee implicaties die uit dit knelpunt volgen:

• Het minimum van de maxima is de fysiek beschikbare voorraad:

o De eenheden zijn ontevreden omdat zij minder munitie krijgen dan de behoeftestelling.

o Het budget dat het CZSK over heeft voor munitie, kan naar beneden gesteld worden.

• De maximum fysiek beschikbare voorraad kan kleiner zijn dan het verbruik dat de operationele gereedheid waarborgt. Omdat deze laatste parameter niet

vastgesteld is, kan dit niet aangetoond worden.

A ant a l v an mu ni ti e so o rt Æ

1: Maximum behoeftestelling door het CZSK aangegeven

3: Maximum fysiek beschikbaar gesteld door de DMO

4: Minimum operationele gereedheid opgeteld voor alle eenheden 5: Realisatie verbruik met onvoorspelde omstandigheden

2: Maximum budget door het CZSK beschikbaar gesteld aan de DMO

Toewijzing van munitie voor het CZSK

Figuur 15 Onderrealisatie doordat op strategisch niveau te weinig munitie fysiek beschikbaar is

Dit knelpunt is weergegeven in Figuur 15. Het aggregatieniveau is het gehele CZSK, het planningsniveau is strategisch en het tijdstip is het begin van het jaar. De toewijzing die

het CZSK heeft gedaan aan eenheden is groter dan de fysiek beschikbare munitie. Dit betekent dat het CZSK geld gereserveerd heeft voor de realisatie van munitieverbruik, dat niet gerealiseerd kan worden. Een aanbeveling voor het verbeteren van dit proces staat in paragraaf 5.1.1.

4.3.2. Beschikbaarheid munitie

Wanneer een toewijzing voor eenheden is bepaald, komt het voor dat deze niet fysiek op elk moment aan een eenheid geleverd kan worden. Het komt nu dus voor dat een eenheid CVM aanvraagt waar zij recht op heeft, maar het niet geleverd kan worden.

Echelon 3 wordt verdeeld over het jaar bevoorraad. Een gedeelte daarvan gaat naar het munitiemagazijn in Den Helder, het MunMag. De hoeveelheid wordt per

munitiesoort in het begin van het jaar afgesproken. Het totaal aantal munitiesoorten dat aan het MunMag in 2005 geleverd is, is 87. Daarvan waren van 75 munitiesoorten de levering afgesproken, er zijn dus 12 munitiesoorten die geleverd zijn die niet in het begin van het jaar afgesproken waren. Aan het eind van 2005 waren 52 compleet van de 75 munitiesoorten compleet geleverd. In 2005 is Figuur 16 het aantal leveringen dat compleet is geleverd per periode weergegeven. De leveringen aan de DMO vinden gedurende het jaar plaats. Dit wordt hieronder met behulp van een DRP-schema uitgelegd. 0 10 20 30 40 50 60 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 P e rio de

Figuur 16 Aantal leveringen van SSM-munitiesoorten per periode aan echelon 3

In het geplande DRP-schema in Tabel 7 wordt weergegeven hoe het mogelijk is dat munitie onvoldoende beschikbaar is voor eenheden. Eenheden hebben de vrijheid op een willekeurig moment een aanvraag te doen binnen de aanvraagtermijn van 1 maand. Dit gebeurt voor echelon 2.1 bijvoorbeeld in periode 5. De levering aan de DMO heeft nog niet plaatsgevonden, deze vindt pas plaats in periode 6. De Munco, die de leveringen aan eenheden coördineert, moet in periode 5 voor echelon 2.1 een oplossing vinden. Het CZSK heeft de keus om de aanvraag niet te laten leveren of de munitie bij een andere eenheid te ‘herverdelen’.

Een gevolg hiervan is dat de tactische normbepaling niet ‘gehaald’ kan worden. Ook de operationele gereedheid van één van de twee eenheden wordt niet gerealiseerd. Het minimum van de maxima is de fysieke voorraad. Dit is weergegeven in Figuur 17: het planningsniveau is operationeel en het aggregatieniveau is een eenheid. In de praktijk kan blijken dat ondanks de herbevoorrading van echelon 3 op een later tijdstip, de eenheid niet alsnog de munitie aanvraagt. Dit komt doordat op echelon 2 geen inzicht is

in de leveringen bij echelon 311. Ook is het soms praktisch niet wenselijk te

herbevoorraden wanneer de eenheid op missie is. De toewijzing van een eenheid wordt niet gehaald ondanks dat in totaal over het jaar de DMO wel voldoende geleverd krijgt. Een aanbeveling om deze discrepantie in fysiek beschikbare voorraden weg te nemen, is te vinden in subparagraaf 5.1.2. A a n ta l v an mu ni ti e so o rt Æ

1: Maximum behoeftestelling van een eenheid (ABOM )

3: Maximum fysieke beschikbaarheid munitie bij de DMO

4: Minimum operationele gereedheid van een eenheid 5: Realisatie verbruik met onvoorspelde omstandigheden 2: Maximum budget door het CZSK beschikbaar een eenheid

Toewijzing van munitie van een eenheid

Figuur 17 Onderrealisatie doordat op operationeel niveau de fysieke voorraad niet overeenkomt met de behoeftestelling

4.3.3. Koppeling tactisch en strategische planning OMU

De materiaalplanners bepalen de strategische behoefte aan OMU jaarlijks aan de hand van de gewenste totale OMU-voorraad. Er moet een relatie zijn tussen de LVG’s, die op het tactische niveau bestaan, en de gewenste strategische voorraad. Deze relatie zal handmatig of automatisch bestaan hebben, maar de koppeling ‘klopt’ niet meer. Dit uit zich in het feit dat verbruikte OMU-hoeveelheden niet bijbesteld worden en wijzigingen in LVG’s niet in de strategische behoefte opgenomen zijn. Dit wordt hieronder uitgelegd.

Er wordt bij de strategische OMU-behoefte gekeken naar het verschil tussen de gewenste OMU-voorraad en de fysieke OMU-voorraad. Dit verschil is theoretisch gelijk aan het jaarverbruik van OMU in het jaar t en wordt in het jaar t+1 in de strategische behoeftestelling opgenomen. De materiaalplanner kijkt echter niet naar dit jaarverbruik, maar naar het verschil tussen de totale strategische en beschikbare OMU-voorraad (Bron: sectie Wapens en Munitie). In 2005 is voor een munitiesoort voor een groep eenheden bijvoorbeeld 175 stuks OMU verbruikt12. De materiaalplanner heeft voor 2006 geen

bestelsignalering voor deze munitiesoort gehad.

De tactische normen, de LVG’s per eenheid zijn vastgelegd in het

informatiesysteem VAS/LOGDOC. In het VASMUN is vastgelegd hoe groot de totale strategische OMU voorraad moet zijn13. Het blijkt dat wijzigingen in LVG’s niet verwerkt

zijn in de totale OMU behoefte (bron: sectie Wapens en Munitie). De benodigde strategische voorraad komt niet exact overeen met de gegevens in LVG’s.

Deze constatering is in Tabel 7 met behulp van fictieve gegevens inzichtelijk gemaakt. Er is af te lezen dat echelon 2.1 in periode 8 op (ernst-) missie gaat. Hiervoor vraagt hij extra OMU aan middels een CTL > 9000. In het verleden is OMU verbruikt of is het CTL- pakket aangepast, maar dit is niet aangevuld omdat men de ‘koppeling’ tussen de LVG’s en de strategische behoefte niet klopt.

Om de eenheid toch te voorzien van munitie, kan de Munco munitie OMU of CVM fysiek herverdelen van andere eenheden. De fysieke beschikbaarheid van munitie is voor

11 Eén van de onderdelen van de Supply Chain Management-theorie is dat vraag- en leveringsgegevens wèl gedeeld

worden, zodat de ketenpartners kunnen anticiperen op toekomstige gebeurtenissen. Dit is dus niet het geval in de munitielogistieke keten van het CZSK.

12 Dit waren zogenoemde lijnschietpatronen.

13 De administratie van de grootste leveranciers van het CZSK, het Marinebedrijf van de DMO, gebeurt met het

VAS/LOGDOC. Het VASMUN werkt hetzelfde als het VAS/LOGDOC. De beheersing is gescheiden door middel van de implementatie van twee programma’s, om de verspreiding van informatie over munitie zo gering mogelijk te houden (3 VVKM 11, 2000, paragraaf 4000).

andere eenheden verlaagd. De andere eenheden zijn dan minder geoefend (te weinig CVM verbruik) of minder gereed voor missie (te weinig OMU aanwezig).

Een aanbeveling voor het bepalen van de koppeling tussen tactische en strategische voorraden staat in paragraaf 5.1.3.

4.3.4. Het bepalen van de behoeftestelling

In subparagraaf 2.2.1 zijn de parameters die het munitieverbruik beïnvloeden onderzocht:

• De maximum behoeftestelling;

• Het maximale budget dat voor munitie is vrijgegeven; • De maximale fysieke aanwezigheid van munitie; • De minimale gewenste gereedheid van eenheden; • De stochastische onvoorspelbare omstandigheden.

Deze parameters hangen af van de operationele inzet van eenheden. In de voorgaande subparagrafen zijn drie oorzaken genoemd die te maken hebben met de toewijzing ten opzichte van de fysieke beschikbaarheid van munitie. In deze paragraaf wordt de wijze waarop de maximum behoeftestelling bepaald wordt beschreven. Deze leidt middels het munitieplan tot een toewijzing. De wijze van het vaststellen van een behoeftestelling heeft invloed op met welke ‘onvoorspelbare omstandigheden’ rekening wordt gehouden. De wijze waarop de behoeftestelling in het verleden, voor de reorganisatie, werd bepaald, werd op drie verschillende manieren uitgevoerd. Deze drie werkwijzen worden hieronder beschreven.

Behoeftestellen voor facilitaire steunpunten (walinstellingen)

Het hoofd van een walinstelling maakt een behoeftestelling. Deze behoeftestelling wordt niet volgens een vast ‘format’ ingediend. Sommige eenheden geven alleen totalen per munitiesoort, anderen laten een berekening zien.

In de behoeftestelling van eenheden zal een deel onder ‘onvoorspelbare omstandigheden’ vallen. Munco’s sommeren deze behoeftestelling, deze leidt tot de strategische behoefte aan CVM. De Munco’s kunnen controleren of de onvoorspelbare omstandigheden realistisch zijn, wanneer gekeken wordt naar de historische

behoeftestelling en het historische verbruik. Wanneer alleen totalen per munitiesoort worden gegeven, is deze controle niet mogelijk: misschien zijn de deterministische parameters waarop de behoeftestelling is gebaseerd veranderd.

De controle van de behoeftestelling wordt voor walinstellingen niet uitgevoerd: er wordt geen relatie gelegd met de behoeftestelling en het verbruik in het verleden. Daardoor is de behoeftestelling waarschijnlijk te hoog omdat er met te veel onvoorspelbare omstandigheden rekening wordt gehouden.

Behoeftestellen voor marinierseenheden

Commandanten van marinierseenheden evalueerden voor het jaar t+1 de behoeftestelling van het jaar t, waarbij veranderingen per munitiesoort gemotiveerd ingediend werden (SP GOEM 402-B, punt 6). De behoeftestelling was gebaseerd op normen per individu of groep en aantallen individuen/groepen. De behoeftestelling gebaseerd ‘normen per cluster’ is niet afhankelijk van de operationele inzet van de eenheden. De normen per cluster per jaar lijken op de parameter ‘minimale operationele gereedheid’, maar is dit niet. Het is een toegewezen aantal per cluster. De controle van de behoeftestelling werd gedaan door de Munco’s aan de hand van het historische verbruik. De strategische behoefte aan CVM is de sommatie van de ingediende behoeftestellingen van de marinierseenheden.

Gedurende het jaar kunnen ATEV’s voor CVM voorkomen door omstandigheden die de eenheden niet voorspeld hadden. Deze komen in principe weinig voor als de eenheid een gedegen behoeftestelling hebben ingediend.

Tijdens de reorganisatie van het CZSK is deze werkwijze niet meer gevolgd, het huidige proces lijkt meer op die van de walinstellingen. Een andere reden waarom men het

beschreven proces niet meer volgt, is omdat ‘normen per schutter per jaar’ niet meer voldoen aan de realiteit: er zijn meer verschillende soorten missies waardoor het verbruik per jaar verschilt.

Behoeftestelling voor vlooteenheden

Voor de vlooteenheden maken de Munco’s-02 een behoeftestelling op basis van expertise, historische gegevens en het oefenschema (MEDMAT 22, paragraaf 4.3). De historische verbruiksgegevens worden in de praktijk niet gebruikt. De Munco stelt voor een munitiesoort voor een groep eenheden vaak dezelfde hoeveelheid CVM vast. Er wordt onderscheid gemaakt in vier operationele omstandigheden waarvoor eenheden een verhoogde behoeftestelling hebben. De eenheden weten pas wanneer de toewijzing vastgesteld is, welke hoeveelheid munitie zij krijgen. Zij hebben dan geen inspraak meer in de behoeftestelling. Dit leidt enerzijds tot onderrealisatie omdat zij de munitie niet kunnen of willen gebruiken. Anderzijds kunnen zij altijd zeggen dat de Munco-02 niet genoeg aan haar wensen heeft voldaan en een ATEV indienen.

Het indienen van ATEV’s zou moeten leiden tot overrealisatie voor sommige munitieartikelen. Dit is in subparagraaf 2.1.2 ook te zien voor een groep eenheden, maar op het aggregatieniveau van het CZSK niet. Dit komt doordat de Munco’s toegewezen munitie ‘achterhouden’. De Munco’s-01 en -02 wijzen niet alle (middels het munitieplan) verkregen munitie toe, zodat zij aan ATEV’s kunnen honoreren zonder dat het munitieplan overschreden wordt. In 2006 is het percentage voor grote bovenwater en onderwater eenheden dat toegewezen is aan de eenheden per munitiesoort weergegeven Figuur 18, gemiddeld is dit 64,2 %. 0.0% 10.0% 20.0% 30.0% 40.0% 50.0% 60.0% 70.0% 80.0% 90.0% 100.0% M unit ie so o rte n

Figuur 18 Onderrealisatie doordat de fysieke voorraad niet overeenstemt met de behoeftestelling op operationeel niveau

Waarom het honoreren van ATEV’s niet leidt tot onderrealisatie, wordt uitgelegd in de realisatie van het DRP-schema in Tabel 8. Dit is dezelfde tabel als het geplande DRP- schema in Tabel 7, met de volgende wijzigingen:

• Er is fysiek voldoende munitie beschikbaar op echelon 3, de leveringen aan echelon 3 zijn ‘vroeger’ in het jaar in perioden 2 en 4.

• In periode 7 dient echelon 2.1 dient in periode 7 een ATEV in.

Deze ATEV wordt geleverd door ‘achtergehouden’ munitie toe te wijzen aan de eenheid. De realisatie van het verbruik is echter 2.800, dit is de som van de bruto behoeften in alle perioden van echelon 2.1 en 2.2. Dit komt doordat echelon 2.2 de toewijzing niet

realiseert.

De behoeftestelling voor het jaar t+1 wordt door de Munco’s gemaakt aan de hand van het munitieplan van het jaar t. Dit geeft geen juiste parameter: de werkelijke behoefte van de eenheid is niet bekend. In subparagraaf 2.1.3 is voor een vlooteenheid de

was er voldoende munitie fysieke aanwezig. De redenen voor onderrealisatie hebben te maken met de operationele inzet van de eenheid (bron: Sectie Wapens en Munitie):

1. Met sommige munitiesoorten kon niet geoefend worden doordat het juiste materieel niet aanwezig was (bijvoorbeeld het juiste handwapen of een helikopter).

2. De eenheid lag een aantal maanden voor onderhoud in het dok.

3. De eenheid had andere prioriteiten dan het oefenen van schutters of testen van wapens.

4. Met sommige munitiesoorten kon niet geoefend worden door weersomstandigheden en de geografische plaats van de eenheid. Doordat de toewijzing vastgesteld is, vallen deze redenen onder ‘stochastische

onvoorspelbare omstandigheden’, waardoor het verbruik lager is dan de toewijzing. De toewijzing is te vroeg gemaakt of er is in de toewijzing geen rekening gehouden met de operationele inzet van de eenheid.

Punten 1 en 2 hangen af van de operationele inzet van de eenheid en kunnen vooraf vastgesteld worden. De toewijzing is voor sommige munitiesoorten onnodig hoog. Met punt 3 heeft de eenheid prioriteiten gesteld, sommige oefeningen zijn niet

uitgevoerd. De toewijzing was onnodig hoog, de eenheid had geen behoefte aan de munitiesoort. De ondersteunende afdelingen van het CZSK hebben geen eisen gesteld aan oefeningen die uitgevoerd moeten worden, zodat de operationele gereedheid gewaarborgd wordt. Er is niet vastgelegd welk munitieverbruik hoort bij de operationele gereedheid van een eenheid, ook al zijn oefeningen niet of onvoldoende vaak uitgevoerd. Alleen punt 4 zijn stochastische omstandigheden.

De Munco’s hebben geen mandaat hebben om de hoeveelheid CVM bij eenheden ‘op te leggen’. Doordat de behoeftestelling te weinig gebaseerd is op de operationele inzet van eenheden, onderrealiseren deze. De onderrealisatie wordt vergroot doordat Munco’s niet alle munitie die verbruikt mag worden, toewijst aan eenheden.

Subconclusie

De vaststelling van de behoeftestelling is in het verleden op drie manieren gedaan. Het probleem bij walinstellingen is dat er geen controleproces wordt uitgevoerd: de behoeftestelling wordt niet naar beneden bijgesteld. Hierdoor is het duidelijk of de behoeftestelling met realistische ‘onvoorspelbare omstandigheden’ rekening houdt.

De behoeftestellingen van marinierseenheden zijn niet gerelateerd aan de operationele inzet van de eenheden. De verbruiksnormen per cluster die vastgesteld zijn, veranderen door veranderende operationele inzet.

De behoeftestellingen van vlooteenheden worden gemaakt aan de hand van het munitieplan, eenheden hebben niet noodzakelijkerwijs behoefte aan munitiesoorten. Bij de toewijzing wordt munitie achtergehouden om ATEV’s te kunnen honoreren. Het munitie ‘achter’ te houden zonder dat hier directe aanleiding voor is met betrekking tot een verwachte operationele inzet, leidt tot onderrealisatie.

A ant a l v an m u ni ti e so o rt Æ

3: Maximum fysieke beschikbaarheid munitie bij de DMO

4: Minimum operationele gereedheid voor alle eenheden 5: Realisatie verbruik met onvoorspelde omstandigheden

Toewijzing van munitie van voor het CZSK

1: Maximum behoeftestelling door het CZSK aangegeven

2: Maximum budget door het CZSK beschikbaar gesteld

Deze drie manieren leiden ertoe dat de behoeftestelling groter is dan noodzakelijk. Dit is weergegeven in Figuur 19. In subparagraaf 5.1.4 wordt een eenduidig proces aanbevolen, welke ertoe leidt dat behoeftestellingen minder verschillen van de realisatie van

munitieverbruik.

4.4. Conclusies

In dit hoofdstuk is de derde onderzoeksvraag beantwoord:

‘Wat zijn de oorzaken van de munitielogistieke keten die ervoor zorgen dat de toewijzing niet overeenkomt met de realisatie?’

De fysieke distributie van goederen wordt met behulp van een DRP-schema weergegeven. Het gebruiken van een DRP-schema op tactisch niveau is nog niet mogelijk, omdat er onduidelijkheid is over enkele parameters. De realisatie van een DRP-schema kan door het CZSK en de DMO gebruikt worden om de distributie van goederen in kaart te brengen. De hiervoor benodigde gegevens worden opgesomd in paragraaf 5.2. De volgende knelpunten leiden tot onderrealisatie van munitiesoorten:

1. De toewijzing die de DMO aan het begin van het jaar doet, wordt niet geheel geleverd aan eenheden van het CZSK.

2. De aanvragen van eenheden komen niet overeen met de levering van munitieartikelen aan DMO.

3. De verbruikte OMU in het jaar t wordt niet bijbesteld in de strategische behoefte van het jaar t+1.

4. De behoeftestelling wordt te hoog ingeschat.

Deze knelpunten ontstaan doordat de goederenstroom komt niet overeen komt met de informatiestroom en zijn grafisch in de munitielogistieke keten weergegeven in Figuur 20.

Echelon 1: Individu Echelon 2: CZSK

Bureau Logistiek (BULOG) en P&C

Eenheden Echelon 3: DMO Deliver 3 Make 3 Source 3 Plan 123 Deliver 2 Return 32 Strategische planning Aanvragen Storten Afgifte Plan 2 Tactische planning Plan 3 Tactische planning Make 2 Voorraadbeheer Verbruik Source 2 Souce 1 Ret u rn 2 1 1 3 4 2 Source 2 is niet afgestemd op Deliver 3 Plan 3 wordt niet

gedeeld met het CZSK Koppeling tactische en strategische planning weg

Tactische planning te hoog

Figuur 20 Knelpunten in de munitielogistieke keten die leiden tot onderrealisatie van echelon 1

In hoofdstuk 5 wordt bepaald hoe de knelpunten opgelost kunnen worden, zodat de realisatie ten opzichte van het budget hoger wordt.