• No results found

Echelon 1: IndividuEchelon 2: CZSK

6. Conclusies en aanbevelingen

In dit hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen die volgen uit de voorgaande hoofdstukken herhaald. Paragraaf 6.1.3 bevatten aanbevelingen voor vervolgonderzoek. 6.1.1. Conclusies

De realisatie is niet voor alle eenheden uit te rekenen doordat niet alle relevante informatie wordt bijgehouden. Ook is de bekende informatie niet betrouwbaar. Uit de huidige beschikbare gegevens blijkt dat het verbruik van munitie lager is dan de toewijzing. Dit is voor verschillende aggregatieniveaus berekend (zie paragraaf 2.1). In dit onderzoek is nagegaan waar de maximale toewijzing afhankelijk van is. Dit is het minimum van de volgende drie parameters:

• De maximum behoeftestelling;

• Het maximale budget dat voor munitie is vrijgegeven; • De maximale fysieke aanwezigheid van munitie.

De onderrealisatie die plaatsvindt bij het CZSK kan erop duiden dat één van de drie bovenstaande parameters niet juist bepaald wordt. Verder dient bij de bepaling van de toewijzing rekening gehouden te worden met de volgende twee parameters:

• De minimale gewenste gereedheid van eenheden; • De stochastische onvoorspelbare omstandigheden.

Er is geen methode om te bepalen of een laag verbruik van munitie leidt tot eenheden die niet voldoen aan operationele gereedheidseisen. Stochastische onvoorspelbare

omstandigheden zorgen ervoor dat toegewezen munitie niet verbruikt wordt (zie subparagraaf 2.2.1). Door de minimalisatie van deze parameter kan het verbruik meer overeen komen met de toewijzing.

In paragraaf 3.1 is beschreven hoe in de Supply Chain Management-literatuur ketens beschreven worden. Deze beschrijving is toepasbaar op de munitielogistieke keten van het CZSK. Distribution Resource Planning is een methode die in de Supply Chain

Management literatuur gebruikt wordt om fysieke distributie van goederen de plannen en in kaart te brengen. Het gebruik van DRP om munitiedistributie op operationeel niveau te plannen, is nog niet mogelijk. Het gebruik van een DRP-schema om de realisatie van de fysieke distributie van munitie weer te geven, geeft een mogelijkheid knelpunten achteraf aan te tonen (zie subparagraaf 4.2.3).

De volgende kwalitatieve knelpunten zijn aangetroffen die oorzaken zijn van onderrealisatie:

• De hoeveelheden van CVM-munitiesoorten in het munitieplan kunnen niet gerealiseerd worden door DMO.

Een oorzaak hiervan is dat bij SSM-munitie de input van de DMO plaatsvindt nadat het munitieplan is vastgesteld (zie subparagraaf 4.3.1). Er zijn ook geen beperkingen met betrekking tot de invulling van het munitieplan (zie

subparagraaf 5.1.1).

• Gedurende het jaar zijn aanvragen door eenheden niet in overeenstemming met de leveringen aan de DMO (subparagraaf 4.3.2).

• De verbruikte OMU-hoeveelheden en wijzigingen in LVG’s worden niet gerelateerd aan de strategische OMU behoefte. Hierdoor is er minder CVM fysiek beschikbaar (subparagraaf 4.3.3).

• De behoeftestellingen zijn te hoog ingeschat. Hiervoor zijn de volgende redenen te noemen (subparagraaf 4.3.4):

o Eenheden hebben geen reden om onvoorspelde omstandigheden laag in te schatten. Behoeftestellingen zijn daardoor te hoog, Munco’s moeten daarom de behoeftestelling controleren, maar doen dit niet.

o Normen per jaar zijn niet gerelateerd aan operationele inzet. o Behoeftestellingen zijn in het verleden gemaakt aan de hand van het

munitieplan.

Daarnaast zijn gedeelten van de toewijzing in het verleden zonder directe reden achtergehouden en niet toegewezen aan eenheden. De totale CZSK toewijzing wordt daardoor niet gehaald.

De informatie die benodigd is om de oorzaken van onderrealisatie weer te geven, is niet compleet aanwezig.

6.1.2. Aanbevelingen

De relevante data voor het bepalen van de onderrealisatie zijn per eenheid per munitiesoort: de toewijzing en het verbruik. Om de geconstateerde knelpunten voor onderrealisatie weg te nemen, kan het CZSK de volgende oplossingen overwegen:

• Verbetering (inzicht) in fysieke beschikbaarheid van munitie:

o Laat de DMO actiever participeren in het munitieplan (subparagraaf 5.1.1). De DMO legt namelijk geen beperkingen op ten aanzien van de invulling van het munitieplan.

o Spreek in een DVO sanctiemogelijkheden af voor het niet nakomen van afspraken (subparagraaf 5.1.1).

o Laat de DMO alleen CVM toewijzen in het munitieplan als dit fysiek in het begin van het jaar beschikbaar is (subparagraaf 5.1.2).

o Bestel in het jaar t+1 in ieder geval de verbruikte OMU-hoeveelheden van het jaar t (subparagraaf 5.1.3).

o Bepaal hoeveel OMU beschikbaar moet zijn, houd de wijzigingen in LVG’s bij in de strategische OMU voorraad (subparagraaf 5.1.3).

• Verbetering van de behoeftestelling, en daarmee de toewijzing:

o Een ander proces van behoeftestellen (subparagraaf 5.1.4): laat eenheden een behoeftestelling evalueren in een vast format welke een ondersteunende afdeling verstrekt. Doe dit voor alle operationele inzetten, de ondersteunende afdelingen bepalen hoe vaak een

operationele inzet per jaar zich voordoet. De tactische voorspelling wordt bepaald door ondersteunende afdelingen, omdat dit ertoe leidt dat er minder budget voor munitie vastgehouden hoeft te worden die aan het eind van het jaar niet benodigd blijkt.

Om de genoemde knelpunten kwantitatief inzichtelijk te krijgen, moet het CZSK de volgende informatie administreren (zie paragraaf 5.2):

• De geaggregeerde behoeftestelling van het CZSK aan de DMO en de toewijzing van de DMO aan het CZSK.

• De aanvragen van eenheden aan de DMO en de hoeveelheid van de munitiesoort die daadwerkelijk geleverd is.

• De verbruikte OMU-hoeveelheid en de OMU-hoeveelheid die is besteld. • De behoeftestelling van eenheden en betrouwbare en complete verbruiksdata,

rekening houdend met de operationele inzet van eenheden.

Een volledige opsomming van managementinformatie, inclusief de beschikbaarheid hiervan in de toekomst is gegeven in Tabel 11. De completering van de implementatie van MUNBIS is voor drie parameters belangrijk. De gegevens die hieruit gehaald kunnen worden zijn betrouwbaarder dan handmatige gegevens. De aggregatie van deze gegevens moet nog ontwikkeld worden.

Parameter Plannings-niveau Beschikbaarheid toekomst

Maximum behoeftestelling Operationeel Digitale verwerking gegevens uit MUNBIS Tactisch Software te ontwikkelen

Strategisch Software te ontwikkelen Maximum budget Operationeel Niet van toepassing

Tactisch Niet van toepassing Strategisch Middels nota

Maximum fysiek aanwezig Operationeel ABOM’s uitgeleverd middels gegevens VASMUN of MUNBIS

Tactisch Digitale opslag van voorraadstand uit MUNBIS Strategisch Van de DMO middels het munitieplan Minimale operationele gereedheid Operationeel Software te ontwikkelen

Tactisch Software te ontwikkelen Strategisch Software te ontwikkelen Verbruiksgegevens Geen

onderscheid Digitale verwerking verbruiksgegevens uit MUNBIS Tabel 11 Benodigde en beschikbaarheid informatie voor inzicht in onderrealisatie

De managementgegevens zorgen voor beter inzicht in de oorzaken van knelpunten, de verantwoordelijken voor de knelpunten kunnen hiermee aangesproken worden.

Door het bepalen van het minimale verbruik van munitie die de operationele gereedheid waarborgt, is er inzicht in de operationele gereedheid van eenheden. Dit kan op de manier die beschreven is in paragraaf 5.2.4.

6.1.3. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek De aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn:

• Uitbreiding van dit onderzoek door de afbakeningen in paragraaf 1.4 te onderzoeken.

• De toepassing van het vergelijkende deel van het SCOR-model op het CZSK (zie paragraaf 3.1.1).

• Onderzoek naar de kwantitatieve grootte van de genoemde kwalitatieve knelpunten.

7. Literatuur