• No results found

Vuren indien gereed : een analyse van de munitielogistieke keten van het Commando Zeestrijdkrachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vuren indien gereed : een analyse van de munitielogistieke keten van het Commando Zeestrijdkrachten"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Vuren indien gereed”

Een analyse

van de munitielogistieke keten

van het Commando Zeestrijdkrachten

Naam auteur: Marloes Heebing

Collegekaartnummer: 0116483

Inleverdatum: 18 januari 2007

Opleiding: Universiteit van Amsterdam,

Faculteit Economie en Bedrijfskunde,

Master Operationele Research en Management

De inhoud van dit onderzoek komt geheel voor rekening van de auteur en

reflecteert niet noodzakelijkerwijs de mening van het Ministerie van Defensie en het Commando Zeestrijdkrachten

Begeleiders Commando Zeestrijdkrachten:

KAPTMARNS R. Drost

KLTZA L.C. Jansen Begeleider en beoordelaar Universiteit van Amsterdam:

Ir. J.A.M. Hontelez Tweede beoordelaar Universiteit van Amsterdam:

(2)
(3)

Managementsamenvatting

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Bureau Logistiek van de afdeling Materieellogistiek van het CZSK. Tevens is de verslaglegging van het onderzoek de masterscriptie van de opleiding Operations Research en Management aan de Universiteit van Amsterdam.

Aanleiding

De aanleiding van dit onderzoek is de reorganisatie van het Ministerie van Defensie. Tijdens deze reorganisatie is het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) gevormd. Processen in de logistieke keten zijn neergelegd bij onderdelen van het CZSK en overige defensieorganisaties. Het bureau Logistiek van de afdeling Materieel Logistiek (MATLOG) is één van de actoren in het logistieke proces, een onderdeel hiervan is het munitielogistieke proces.

In dit onderzoek wordt de prestatie van de huidige munitielogistieke keten geëvalueerd. Een indicator hiervan is het percentage munitie dat is verbruikt ten opzichte van de toewijzing.

Vraagstelling en afbakening

De vraagstelling van dit onderzoek is: welke veranderingen zijn noodzakelijk in de munitielogistieke keten van het CZSK, opdat er beter inzicht is in het verschil tussen het budget ten aanzien van het verbruik van munitie en de realisatie hiervan? Deze vraagstelling is hieronder afbakenend.

Het onderzoeksgebied is de munitielogistieke keten waarbij eindgebruikers individuen, militairen, van het CZSK zijn.

Onder de benaming munitie vallen verschillende typen producten. In dit onderzoek is het product munitie afgebakend tot munitie waarvoor geldt dat het kleinkaliber, geschutmunitie, mortiermunitie of handmunitie is; operationele munitie of oefenmunitie is en gebruikt wordt voor zowel Operationele Munitie (OMU) als Conventansmunitie (CVM).

De munitielogistieke keten is opgedeeld in echelons en hiermee afgebakend: 1. Individu, de eindgebruiker van het CZSK.

2. Vloot- en marinierseenheden van het CZSK.

3. De centrale inkooporganisatie van het Ministerie van Defensie, de Defensie Materieel Organisatie (DMO).

Materieellogistiek wordt door het CZSK opgedeeld in drie processen, alleen het proces ‘instandhouden’ wordt in dit onderzoek behandeld. ‘Instandhouden’ bestaat uit drie deelprocessen, het deelproces ‘bevoorraden’ is het onderwerp in dit onderzoek.

Duiding van het probleem

De fractie die gerealiseerd wordt (de ‘realisatie’), wordt berekend door de verbruikte munitie te delen door de toewijzing van munitie; dit kan uitgedrukt worden in geld of in hoeveelheden. Aan de juistheid van het historische munitieverbruik wordt in dit onderzoek getwijfeld. Het munitieverbruik en de toewijzing zijn ook niet voor alle eenheden beschikbaar. Met de beschikbare data is evenwel aangetoond dat op verschillende aggregatieniveaus (het CZSK, een groep eenheden en één eenheid) het verbruik lager is dan de toewijzing: er is

onderrealisatie. Ook in 2006 lijkt de realisatie van een groep eenheden niet hoger te zijn dan 40%. Incidentele overrealisaties van een lager aggregatieniveau zijn niet zichtbaar op een hoger aggregatieniveau.

Door te bepalen waar de toewijzing van afhangt, worden de implicaties van onderrealisatie onderzocht. De parameters waar de maximum toewijzing van afhangt, zijn de maximum behoeftestelling, het maximum budget en het maximum

(4)

dat fysiek beschikbaar is. Dit is weergegeven in Figuur 0.1. De minimale toewijzing hangt theoretisch af van een vastgestelde minimale operationele gereedheid. Deze parameter wordt door het CZSK echter niet vastgesteld. De uiteindelijke realisatie van munitieverbruik hangt af van de toewijzing en onvoorspelbare

omstandigheden. Onvoorspelbare omstandigheden hangen af van de planningshorizon: een langere planningshorizon impliceert meer

onvoorspelbaarheid van het munitieverbruik. De grootte van alle genoemde parameters hangt af van de operationele inzet van een eenheid.

A ant a l v an m u ni ti e so o rt Æ Tijd Æ

1: Planning maximum behoeftestelling 2: Planning maximum budget 3: Planning maximum fysiek beschikbaar

5: Realisatie van verbruik, inclusief onvoorspelbare omstandigheden

4: Vastgestelde minimum operationele gereedheid

Toewijzing voor munitie

Figuur 0.1 Munitielogistieke activiteiten bij het CZSK en de DMO Munitielogistieke keten van het CZSK

De munitielogistieke keten van het CZSK is beschreven met behulp van Supply Chain Management literatuur. Dit vergroot het inzicht in de onderlinge

afhankelijkheid van activiteiten. De activiteiten die plaatsvinden in de

munitielogistieke keten, alsmede hun onderlinge samenhang, zijn weergegeven in Figuur 0.2. Echelon 1: Individu Echelon 2: CZSK Ondersteunende directies Eenheden Echelon 3: DMO Deliver 3 Make 3 Source 3 Plan 123 Deliver 2 Return 32 Strategische planning Aanvragen Storten Afgifte Plan 2 Tactische planning Plan 3 Tactische planning Make 2 Voorraadbeheer Verbruik Source 2 Souce 1 Re tu rn 2 1

(5)

Op elk echelon wordt onderscheid gemaakt tussen vijf activiteiten: Plan, Source, Make, Deliver en Return. Er vinden twee stromen plaats: de goederenstroom en de informatiestroom. Er zijn drie planningsniveaus welke aflopen in planningshorizon: strategisch, tactisch en operationeel.

Oorzaken van onderrealisatie

Om de fysieke distributie van munitie inzichtelijk te maken is een Distribution Requirements Planning (DRP) gemaakt. Hierin wordt in elke periode de behoefte van een echelon gerelateerd aan bestellingen die gedaan moeten worden aan een hoger echelon. Het CZSK maakt geen DRP-schema op tactisch niveau. DRP wordt gebruikt om fysieke distributie te plannen, maar kan door het CZSK ook achteraf gebruikt worden om knelpunten in de beschikbaarheid van munitie weer te geven. Knelpunten en oplossingen van onderrealisatie

Met behulp van een (fictief) DRP-schema en de vastgestelde parameters die de toewijzing beïnvloeden, zijn vier knelpunten geïllustreerd die leiden tot

onderrealisatie:

1. De toewijzing die de DMO aan het begin van het jaar doet, wordt niet geheel geleverd aan eenheden van het CZSK.

Om dit knelpunt op te lossen, moet DMO actiever participeren in de strategische planning van munitie. Sanctiemogelijkheden voor het niet naleven van de strategische planning kunnen ervoor zorgen dat er meer munitie beschikbaar wordt.

2. De aanvraagmomenten van eenheden komen niet overeen met de levering van munitieartikelen aan DMO.

Dit knelpunt komt voort uit het niet afstemmen van aanvragen en leveringen aan de DMO. Wanneer men de vrijheid van aanvraagmoment van eenheden aan de DMO wil handhaven, moet op de korte termijn in het begin van het jaar bij de vaststelling van de toewijzing munitie fysiek beschikbaar zijn bij de DMO. Op de lange termijn kunnen de

aanvraagmomenten van eenheden geschat worden.

3. De verbruikte OMU in het jaar t wordt niet bijbesteld in de strategische behoefte van het jaar t+1.

Doordat verbruikte OMU-hoeveelheden niet besteld worden, wordt munitie dat eigenlijk bestemd was voor CVM, gebruikt als OMU. Dit komt doordat de koppeling tussen tactische OMU voorspellingen en strategische OMU

voorspellingen niet correct is. Om dit knelpunt op te lossen kunnen op korte termijn de verbruikte OMU-hoeveelheden in het jaar t voor het jaar t+1 besteld worden. Op lange termijn moet er een correcte koppeling bijgehouden tussen de tactische en strategische OMU voorspellingen. 4. De behoeftestelling wordt te hoog ingeschat.

In het verleden zijn er verschillende procedures geweest voor het maken van een behoeftestelling. Deze verschillende procedures hadden voor- en nadelen, op basis van deze procedures is een eenduidige oplossing

aanbevolen. De voorgestelde oplossing houdt in dat eenheden een evaluatie van CVM-normen indienen. De Munco’s evalueren deze aan de hand van andere behoeftestellingen en het munitieverbruik. Hierbij moet rekening gehouden worden met de operationele inzet van de eenheid. Een voordeel van deze methode is dat het parallellen vertoont met het vaststellen van OMU-normen en normen voor andere artikelen.

Door de knelpunten op te lossen, kan het CZSK de onderrealisatie verminderen. Hierdoor wordt de procentuele realisatie hoger doordat er minder budget gereserveerd wordt, of het munitieverbruik groter is.

Oplossingen voor inzicht in onderrealisatie

De parameters waarvan het munitieverbruik afhangt, zijn naast de operationele inzet van de eenheid welke is vastgelegd in het Operatie Jaarplan (OJP). De

(6)

beschikbaarheid van de overige parameters wordt hieronder beschreven. Deze parameters zijn noodzakelijk om inzicht te hebben de redenen voor het verschil in het budget ten aanzien van het verbruik van munitie en de realisatie hiervan. Op het operationele planningsniveau zijn de volgende parameters benodigd:

• Maximum behoeftestelling. Deze wordt door de eenheid gegeven op een Aanvraagbon Munitie (ABOM). Met het huidige administratiesysteem is dit alleen op papier te raadplegen, bij de invoering van MUNBIS ook digitaal. • Maximum fysiek aanwezig. Dit is het geleverde aantal op een ABOM door de

DMO, deze gegevens zijn verkrijgbaar uit het VASMUN. Op het tactische planningsniveau gelden de volgende parameters:

• Maximum behoeftestelling. Deze wordt niet door alle eenheden jaarlijks gemaakt. Er is geen eenduidige manier om deze vast te leggen, dus deze moet ontwikkeld worden.

• Maximum fysiek aanwezig. Dit is de voorraad aan boord van een eenheid, deze gegevens zijn verkrijgbaar uit het VASMUN, maar niet betrouwbaar gebleken. Deze gegevens zijn ook uit het MUNBIS verkrijgbaar.

Op het strategische planningsniveau zijn de volgende parameters van belang: • Maximum behoeftestelling: dit is de geaggregeerde tactische

behoeftestelling van de eenheden. De precieze wijze van aggregatie moet bepaald worden. De uiteindelijke behoeftestelling wordt opgenomen in het munitieplan.

• Maximum budget: dit is het maximum bedrag dat het CZSK voor munitie over heeft een kan middels nota vastgesteld worden.

• Maximum fysiek aanwezig: dit is de maximum hoeveelheid munitie die de DMO beschikbaar heeft en moet met behulp van het munitieplan bekend gesteld worden.

De minimale operationele gereedheid wordt door het CZSK niet vastgelegd. Het is hierdoor niet mogelijk de ernst van onderrealisatie te bepalen.

Voor het evalueren van de parameters zijn de verbruiksgegevens belangrijk. In de handmatige administratie is dit een arbeidsintensief proces, waarbij gemakkelijk fouten gemaakt kunnen worden. Door de invoering van het MUNBIS kan deze informatie gemakkelijk geautomatiseerd geaggregeerd worden.

Door de verbeterde beschikbaarheid van de bovengenoemde management-informatie is er meer inzicht in de redenen van de onderrealisatie. Hierdoor kan in de toekomst onderrealisatie beter inzichtelijk gemaakt en effectief opgelost worden.

(7)

Voorwoord

In het verleden had ik al interesse in de Koninklijke Marine, een baan als militair is er echter niet van gekomen. Toen het tijd werd een afstudeerstage te zoeken, was mijn eerste idee dus ook dit bij de Koninklijke Marine te doen. Het invullen van een stageformulier op de website heeft uiteindelijk geleid tot dit onderzoek.

In deze scriptie wordt aangehaald dat er ‘veel’ regelgevingen zijn op het gebied van munitie. Deze gaven mij echter maar een deel van de informatie. Bezoeken die ik gebracht heb aan magazijnen, afdelingen en eenheden gaven mij veel extra informatie.

Het maken van deze scriptie was ook onmogelijk geweest zonder de expertkennis van de onvermoeibare munitiecoördinatoren van de sectie Wapens & Munitie. Logistiek inzicht heb ik opgedaan door de informatieve, maar ook altijd gezellige, gesprekken met medewerkers van het Bureau Logistiek. Enkelen van hen hebben op verschillende momenten de scriptie gelezen en becommentarieerd: hiervoor mijn grote dank.

Gedurende mijn stageperiode heb ik mogen ‘proeven’ van de werkwijze van operationele eenheden door bezoeken aan eenheden en gesprekken met militairen. Gedurende de werkdagen werd er hard gewerkt en ’s nachts sliep ik in Den Helder. ’s Avonds werd ik gelukkig vaak ‘opgevangen’ door medewerkers van de sectie, zodat deze minder lang leken!

(8)

Inhoudsopgave

1. Algemene inleiding van het onderzoek 1

1.1. Aanleiding tot het onderzoek 1

1.2. Doelstellingen van het onderzoek 1

1.3. Vraagstelling en onderzoeksresultaat 2

1.4. Afbakening van het onderzoek 2

1.4.1. Afbakening van het onderzoeksgebied 2

1.4.2. Beperkingen artikel munitie 3

1.4.3. Beperking logistieke keten 5

1.4.4. Beperking materieellogistiek in de keten 6

1.4.5. Uitgangspunten 6

1.4.6. Randvoorwaarde 7

1.5. Onderzoeksopzet en -vragen 7

1.6. Samenvatting en leeswijzer 7

2. Het munitiebudget en verbruik 9

2.1. Historische gegevens 9

2.1.1. Onderrealisatie van het CZSK 10

2.1.2. Onderrealisatie van een groep eenheden 10

2.1.3. Onderrealisatie van een eenheid 11

2.1.4. Subconclusie 11

2.2. Parameters en implicaties 12

2.2.1. Parameters 12

2.2.2. Implicaties 14

2.3. Conclusies 15

3. Activiteiten in de keten van bevoorrading 17

3.1. Bevoorrading volgens SCM 17

3.1.1. Eerste indeling volgens SCOR 17

3.1.2. Tweede indeling volgens stromen 17

3.1.3. Derde indeling volgens planningsniveaus 18

3.2. Bevoorrading volgens het CZSK 18

3.2.1. Materieelbevoorrading bij het CZSK 18

3.2.2. Actoren in de munitielogistieke keten 19

3.2.3. Activiteiten in de munitielogistieke keten 20

3.3. Conclusies 23

4. Oorzaken van onderrealisatie 25

4.1. Distribution Requirements Planning 25

4.2. DRP bij het CZSK 27

4.2.1. Vaste parameters 27

4.2.2. Toepassing van het DRP-schema voor het CZSK 28

4.2.3. Subconclusies 28

4.3. Inzicht in oorzaken van onderrealisatie 30

4.3.1. Verwerving door DMO 30

4.3.2. Beschikbaarheid munitie 31

4.3.3. Koppeling tactisch en strategische planning OMU 32

4.3.4. Het bepalen van de behoeftestelling 33

(9)

5. Oplossingen voor het probleem onderrealisatie 39 5.1. Oplosrichtingen voor vermindering onderrealisatie 39

5.1.1. Verwerving door de DMO 39

5.1.2. Beschikbaarheid munitie 39

5.1.3. Koppeling tactische en strategische bepaling OMU 40

5.1.4. Het bepalen van de behoeftestelling 41

5.1.5. Subconclusie 42

5.2. Benodigde managementinformatie voor analyse onderrealisatie 44

5.2.1. De maximum behoeftestelling 44

5.2.2. Het maximum budget 45

5.2.3. Het maximum fysiek aanwezig 45

5.2.4. Bepaling gewenste operationele gereedheid 46

5.2.5. Verbruiksgegevens 46

5.2.6. De kwalitatieve oorzaken kwantitatief 47

5.3. Conclusies 47

6. Conclusies en aanbevelingen 49

6.1.1. Conclusies 49

6.1.2. Aanbevelingen 50

6.1.3. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 51

(10)

1.

Algemene inleiding van het onderzoek

In dit hoofdstuk wordt het te onderzoeken probleem uiteengezet. Daartoe bevat

paragraaf 1.1 de aanleiding tot dit onderzoek en paragraaf 1.2 de doelstellingen van het onderzoek. De vraagstelling en het onderzoeksresultaat worden gegeven in paragraaf 1.3, waarna in paragraaf 1.4 het onderzoek afgebakend wordt. De onderzoeksopzet en – vragen die voortvloeien uit de paragrafen 1 tot en met 4, staan beschreven in paragraaf 1.5. Paragraaf 1.6 bevat een samenvatting van dit hoofdstuk en de leeswijzer voor dit onderzoek.

1.1. Aanleiding tot het onderzoek

In 2006 bevindt het Ministerie van Defensie zich in de laatste fase van een ingrijpend reorganisatietraject. In deze laatste fase, de evaluatiefase, wordt beoordeeld of de doelstellingen van de reorganisatie worden gerealiseerd. De centrale vraag hierbij is: “Functioneert de defensieorganisatie op basis van het nieuwe besturingsmodel en levert elk defensieonderdeel zijn bijdrage aan de besturing?” (Ministerie van Defensie, 2006). Tijdens de reorganisatie is het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK1) gevormd. Het CZSK

is het maritieme deel van de Nederlandse krijgsmacht dat zich als één team van vloot en mariniers wereldwijd inzet voor vrede en veiligheid op en vanuit de zee (Leidraad

Maritiem Optreden, pp. 7, 16-17). Bij de vorming van het CZSK werden activiteiten vanuit voormalige defensieorganisaties overgebracht bij het CZSK en neergelegd bij het Bureau Logistiek (BULOG) van de afdeling Materieellogistiek (MATLOG).

De output van de afdeling MATLOG is gebruiksgereed materieel ten behoeve van de eenheden van het CZSK (VTR CZSK Deel 6.6, pp. 12, 20-24). Hiertoe wordt bij BULOG onder andere invulling gegeven aan activiteiten in het materieellogistieke proces

bevoorrading. Eén van materiaalsoorten is munitie. De samenwerking tussen BULOG en de overige defensieorganisaties betrokken bij de munitielogistiek is nog niet eenduidig beschreven. Vanuit de huidige munitielogistieke keten en de daarin benoemde

koppelvlakken dient onderzocht te worden hoe deze effectiever kan functioneren. Een indicator van de prestatie in de munitielogistieke keten is de realisatie van toegewezen munitie. Jaarlijks wordt de ‘toewijzing’ voor door eenheden te verbruiken munitie vastgesteld. In 2005 was de realisatie van het verbruik voor alle munitiesoorten2

van schepen en enkele facilitaire steunpunten gemiddeld 38,1 procent. Het is niet te verwachten dat in 2006 dit percentage hoger is.

Het Hoofd Bureau Logistiek heeft behoefte aan het hiervoor genoemde onderzoek omdat hij wil anticiperen op mogelijke knelpunten op materieellogistiek gebied als gevolg van de veranderende processen en organisatiestructuur. Dit is van belang bij de evaluatie van de CZSK reorganisatie.

1.2. Doelstellingen van het onderzoek

Het doel van dit onderzoek is onder te verdelen in een wetenschappelijk en een maatschappelijk doel (naar: Hofstee, 1993, p. 27).

Deze scriptie is geschreven als afsluiting van de Masterfase voor de opleiding Operationele Research en Management aan de Universiteit van Amsterdam, faculteit Economie en Bedrijfskunde. Het maatschappelijke doel van dit onderzoek is het vergroten van het kritisch inzicht en analytische vaardigheden, door het toepassen van de kennis

1 De betekenis van alle gebruikte afkortingen zijn te vinden in bijlage A.

2 Elk artikel in gebruik bij een van de NATO-landen heeft een zogenoemd NSN (Nato-Stocknummer). Dit

dertiencijferige getal vergemakkelijkt de communicatie tussen landen over artikelen (MP 40-40, punt 2320). Het kan voorkomen dat munitiesoorten welke dezelfde uitwerking hebben, toch verschillende NSN’s hebben. Dit komt bijvoorbeeld doordat fabrikanten verschillende NSN’s gebruiken voor een product dat in principe hetzelfde is. Hiervoor heeft Defensie een NOV-code (Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid) ingevoerd. Dit vijfcijferige nummer geeft aan dat de munitie op dezelfde manier gebruikt kan worden en dezelfde uitwerking heeft (MP 40-40, punt 2350). In dit onderzoek wordt met een ‘munitiesoort’ een onderscheidende NOV-code bedoeld.

(11)

die opgedaan is in de opleiding (Onderwijs en Examenregeling FEE, bijlage D, paragraaf 4.3).

Het wetenschappelijke doel is een bijdrage leveren aan de verbetering van de logistieke keten van munitie voor het CZSK. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het hoofd van de sectie Wapens & Munitie, welke organisatorisch valt onder het CZSK / Directie Operationele Ondersteuning (OST) / Afdeling Materieel Logistiek (MATLOG) / Onderafdeling Normatieve Instandhouding (NI) / Bureau Logistiek (BULOG).

1.3. Vraagstelling en onderzoeksresultaat

De vraagstelling is: welke veranderingen zijn noodzakelijk in de munitielogistieke keten van het CZSK, opdat er beter inzicht is in het verschil tussen het budget ten aanzien van het verbruik van munitie en de realisatie hiervan?

De resultaten van dit onderzoek zijn een analyse van de munitielogistieke keten en aanbevelingen voor veranderingen in de keten.

1.4. Afbakening van het onderzoek

De afbakening van dit onderzoek bestaat uit de afbakening van het onderzoeksgebied, beperkingen, uitgangspunten en randvoorwaarden. Deze worden achtereenvolgens in de volgende subparagrafen behandeld.

Operationele research en management

Supply Chain Management (integraal ketenbeheer) Supply Chain Management bij het Ministerie van Defensie De logistieke keten bij het Ministerie van Defensie De logistieke keten waarbij de eindgebruikers individuen van het CZSK zijn

De logistieke keten voor het product munitie waarbij de eindgebruikers individuen van het CZSK zijn

Verbeteringen in de munitielogistieke keten waarbij eindgebruikers individuen van het CZSK zijn

Figuur 1 Afbakening van het onderzoeksgebied (naar: Hofstee, 1993, p.29) 1.4.1. Afbakening van het onderzoeksgebied

De afbakening van het onderzoeksgebied is grafisch weergegeven in Figuur 1. Het vakgebied waarop dit onderzoek is uitgevoerd, is Operationele Research en Management. Het onderwerp binnen dit vakgebied is Supply Chain Management. De term Supply Chain Management wordt toegelicht in hoofdstuk 3.

In dit onderzoek wordt de Supply Chain bij het Ministerie van Defensie

beschouwd, meer specifiek de logistieke keten waarbij de eindgebruiker een individu van het CZSK is. In deze logistieke keten is het product munitie onderwerp van onderzoek. In dit onderzoek worden aanbevelingen voor verbeteringen in munitielogistieke keten gedaan.

(12)

1.4.2. Beperkingen artikel munitie

Het CZSK heeft de volgende definitie voor munitie: ‘alle voorwerpen, alsmede eventuele onderdelen daarvan, waarvan de werking berust op de aanwezigheid van een explosieve stof’ (3 VVKM 6, punt 1122). Onder munitie wordt door het CZSK feitelijk meer verstaan dan de bovenstaande definitie. Een uitgebreidere definitie is te vinden in de Ministeriele Publicatie:

Alle artikelen geladen met explosieven, voortdrijvende lading, pyrotechnische mengsels, ontsteeksas of chemisch materiaal, met inbegrip van

vernielingsmiddelen. Sommige munitieartikelen kunnen worden gebruikt voor niet-operationele doeleinden en bevatten dan niet noodzakelijkerwijs één of meerdere van de bovengenoemde componenten (MP 40-40, punt 1411). De kenmerken van de artikelen die onder deze definitie vallen zijn divers, daarom wordt het onderzoek beperkt naar bepaalde munitiesoorten. Om deze beperking weer te geven, worden in deze subparagraaf drie onderverdelingen van munitieartikelen gegeven. Deze onderverdelingen zijn schematisch in drie verzamelingen weergegeven in Figuur 2. De deelverzameling die volgt uit de doorsnijding van de drie verzamelingen

(onderverdelingen) in Figuur 2 geven de munitieartikelen waarnaar onderzoek gedaan wordt. Munitie Indeli ng naar klass e Indeling naar reden voor verbruik

Munitie waarvoor geldt: Geen kapitale munitie Geen excercitie- of instructiemunitie

Verbruik voor OMU alsmede CVM

Ind eling naa r uitwer -king Kleinkaliber Geschut- en mortier Hand Kapitaal Operationele munitie Oefenmunitie Excercitiemunitie Instructiemunitie OMU CVM

Figuur 2 Schematische weergave van de beperking van het product munitie in dit onderzoek Eerste onderverdeling: naar uitwerking van munitie

De eerste onderverdeling van het product munitie is naar uitwerking en is in het rood weergegeven in Figuur 2. De volgende munitiegroepen zijn in gebruik bij het CZSK (VS 9-845, h. 43 en TH 250-B-02, p. 6-7):

1. Kleinkaliber munitie: munitie voor een vuurwapen, waarvan de diameter van de huls kleiner is dan 20 mm (dit is munitie bestemd voor handwapens).

2. Geschut- en mortiermunitie: munitie voor een vuurwapen, waarvan de diameter van de huls groter of gelijk is aan 20 mm (dit is munitie bestemd voor ‘vaste’

3 Dit is regelgeving van de Koninklijke Landmacht (KL). De munitiesoorten die alleen het CZSK gebruikt, werden in

het verleden door de Koninklijke Marine aangekocht en zijn opgenomen in regelgevingen van de Koninklijke Marine. Munitiesoorten die andere krijgsmachtonderdelen ook gebruikt, werden door de KL aangekocht. De beschrijving van deze munitiesoorten zijn opgenomen in KL-regelgevingen. Na de reorganisatie van 2005 koopt de DMO alle munitiesoorten voor alle krijgsmachtonderdelen aan.

(13)

wapens, die niet met de hand meegenomen kunnen worden). Bij deze soort munitie horen ook de volgende munitiesoorten (bron: Sectie Wapens en Munitie):

a. Geweergranaten: munitie, gevuld met een springlading of chemische lading welke met behulp van een geweer en afvuurpatroon verschoten kan worden.

b. Buizen en ontstekingsmiddelen: ontstekers voor geschutsmunitie. 3. Handgranaten: munitie, gevuld met een springlading of chemische lading, welke

met de hand geworpen wordt.

4. Mijnen: omhulsel voorzien van explosieve stof, tegen materieel of personeel; 5. Pyrotechnische munitie: munitie die het produceren van licht, geluid en/of rook

tot doel heeft;

6. Vernielingsmiddelen: gereedschappen, materialen en toebehoren die speciaal geschikt zijn voor het vernielen van objecten.

7. Geleide projectielen: een projectiel dat tijdens de vlucht naar een doel gestuurd kan worden tegen grond- en luchtdoelen;

8. Raketten: projectielen die worden voortgedreven door de verbranding van stuwstof;

9. Torpedo’s: projectielen die zich onder water naar een doel voortbewegen.

De munitiesoorten 3 tot en met 6 zijn zogenoemde ‘handmunitie’. De munitiesoorten 7, 8 en 9 zijn zogenoemde kapitale munitiesoorten (bron: Sectie Wapens & Munitie). Bij kapitale munitiesoorten wijkt de stroom van goederen niet af van andere munitiesoorten. Kapitale munitiesoorten zijn echter duur en het verbruiken van deze munitiesoort heeft grotere gevolgen dan andere munitiesoorten. Daarom is de stroom van informatie anders dan bij andere munitiesoorten. Dit uit zich bijvoorbeeld in het feit dat verbruiksnormen zijn vastgelegd in de Stockpile Planning Guidance van de NAVO (MEDMARSTAF ALG 02, punt 316). Kapitale munitie valt daarom buiten dit onderzoek.

Tweede onderverdeling: naar reden van verbruik

Een tweede onderverdeling in munitie is te maken naar reden voor verbruik. Deze onderverdeling is in Figuur 2 weergegeven in het blauw:

• munitie die alleen in ernstsituaties gebruikt mag worden, dit wordt operationele munitie (OMU) genoemd;

• munitie gebruikt wordt om te oefenen, dit heet convenantsmunitie (CVM). Ernstsituaties kunnen zich voordoen tijdens oorlogs- of vredesmissies. Ook wanneer materieel of personeel in gevaar is tijdens oefeningen, mag OMU verbruikt worden. De hoeveelheid munitie die per jaar gebruikt mag worden voor oefeningen, exploitatie, scholing en instandhouding is per organisatieonderdeel vastgelegd in een zogenoemd convenant, daarom wordt deze munitie convenantsmunitie (CVM) genoemd (3 VVKM 11, punt 1120)4.

Toewijzingen worden gemaakt voor CVM. De realisatie van toegewezen munitie wordt dus voor CVM berekend. De fysieke distributie van OMU heeft echter ook invloed op de fysieke beschikbaarheid van CVM. De munitiesoorten waarvoor geldt dat zij gebruikt worden voor zowel OMU als CVM, worden behandeld in dit onderzoek.

Derde onderverdeling: naar klasse

De derde onderverdeling van munitie is te maken op basis van klasse. Deze verdeling is in Figuur 2 weergegeven in het groen. Ook deze onderverdeling van munitie wordt gebruikt om het onderzoek af te bakenen. Ten aanzien van de uitwerking van munitie zijn er vier klassen te onderscheiden (MP 40-40, punt 1240):

1. operationele munitie; 2. oefenmunitie; 3. exercitiemunitie; 4. instructiemunitie.

4 Sinds de reorganisatie in 2005 wordt geen convenant meer afgesloten. In deze scriptie wordt de term CVM wel

gebruikt, in overeenstemming met huidige regelgeving. Bij herziening van de regelgeving omtrent munitie zal een andere naam voor deze munitiegroep bepaald moeten worden.

(14)

Operationele munitie kan gebruikt worden in ernstsituaties, de overige drie klassen niet. Oefenmunitie (klasse 2) bevat net als operationele munitie een explosieve stof, maar heeft een andere uitwerking. Bij kleinkaliber munitie wordt oefenmunitie een ‘blank’ genoemd. De blanks produceren wel een flits en knal, maar de kogel wordt niet uit de loop van het wapen geschoten. Bij oefenmunitie voor geschutsmunitie wordt de kogelkop weggeschoten, maar deze bevat geen explosieven. Oefenmunitie wordt gebruikt wanneer de veiligheid het gebruik van operationele munitie niet toelaat, of om economische redenen tot gebruik van oefenmunitie besloten is.

Ook exercitiemunitie en instructiemunitie worden niet gebruikt in ernstsituaties. Deze bevatten geen explosieve stof. Met exercitiemunitie kunnen handelingen geoefend worden die ook met de overeenkomende operationele munitie moeten worden verricht. De munitie kan niet verbruikt worden. Instructiemunitie wordt gebruikt om het uiterlijk en de werking van operationele munitie uit te leggen, bijvoorbeeld bij opleidingen.

Exercitie- en instructiemunitie vallen buiten het blikveld van dit onderzoek, omdat het gebruiksartikelen zijn, in tegenstelling tot andere munitiesoorten. Gebruiksartikelen worden na gebruik of defect hersteld, er is dus altijd een retourstroom van goederen (3 VVKM 16, punt 1120). Andere munitiesoorten kunnen na het gebruik niet hersteld worden, er is alleen een retourstroom wanneer de munitie niet gebruikt is. De

goederenstroom in de keten is voor exercitie- en instructiemunitie anders dan de overige munitiesoorten.

Een andere reden om instructiemunitie niet te onderzoeken, is omdat het beheer anders verloopt. Instructiemunitie wordt door eenheden beheerd, het Marinebedrijf registreert de instructiemunitie (3 VVKM 6, punt 2220). Dit is niet het geval voor andere munitiesoorten, de registratie hiervan doen de eenheden.

Samenvatting

In deze subparagraaf zijn de beperkingen van het onderzoek gegeven wat betreft het product munitie. Dit is noodzakelijk omdat de kenmerken van munitieartikelen divers zijn. De doorsnijding van de drie verzamelingen (onderverdelingen) in Figuur 2 geeft het product munitie dat dit onderzoek wordt beschouwd. Dit is munitie waarvoor geldt:

• het is kleinkaliber, geschutmunitie, mortiermunitie of handmunitie; • het is operationele munitie of oefenmunitie;

• het wordt voor zowel OMU als CVM gebruikt. 1.4.3. Beperking logistieke keten

Voorraadplaatsen in een logistieke keten kunnen opgedeeld worden in echelons. Als eerste echelon kan de klant, de eindgebruiker, gezien worden. De echelons lopen in nummering op tot bijvoorbeeld een winkel, een distributiecentrum en een fabriek (Sipper

Echelon 1: Individu, eindgebruiker Echelon 2:

Eenheden van het CZSK

Echelon 3: DMO

Echelon 4: Externe leveranciers

Figuur 3 Schematische weergave van de beperking van de logistieke keten in dit onderzoek

en Bulfin, 1998, p. 351). Een logistieke keten loopt theoretisch gezien van de leverancier van de fabriek tot aan de eindgebruiker. Dit onderzoek beperkt zich tot het deel van de keten die van belang is voor het CZSK. Dit zijn de eenheden en de individuen bij

(15)

eenheden, alsmede de leveringen van en de retourstroom aan de centrale inkooporganisatie, de DMO.

In dit onderzoek is het laagste echelon de individuele eindgebruiker van munitie. Deze is rechts weergegeven in Figuur 3. Het hoogste echelon is de leverancier van het CZSK, de DMO. De activiteiten die plaatsvinden bij de DMO worden alleen beschreven wanneer deze van invloed zijn op het CZSK.

1.4.4. Beperking materieellogistiek in de keten

De artikelen die eenheden van het CZSK nodig heeft, zijn divers. Dit komt omdat

eenheden grotendeels zelfstandig opereren en daarbij verschillende militaire taken heeft. Het CZSK heeft de materieellogistiek opgedeeld in drie processen (3 VVKM 16, punt 3230), deze zijn weergegeven in Figuur 4:

• Verwerven: het aankopen van materieel dat nog niet door CZSK gebruikt wordt. • Instandhouden: het beschikbaar houden van materieel, ook wel ‘exploitatie’

genoemd. Het instandhouden bestaat uit verschillende deelprocessen, bijvoorbeeld modificeren, herstellen en (her-) bevoorraden.

• Afstoten: het verkopen, verschroten of schenken van overtollig materieel.

Materieellogistiek

Processen

Verwerven Instandhouden Afstoten

Deelprocessen

Bevoorraden

Modificeren Herstellen

Figuur 4 Schematische weergave van de beperking van de materieellogistiek

In dit onderzoek wordt alleen het bevoorradingsproces behandeld, dit proces is in het donkerblauw weergegeven in Figuur 4. De initiële benodigde munitie bij het proces verwerving hangt af van de verwerving van nieuwe wapens of wapensystemen (MEDMARSTAF ALG 02, punt 316). Hetzelfde geldt logischerwijs voor de afstoting van munitie. Om dit onderzoek in te perken, worden beide processen niet behandeld.

De deelprocessen modificeren en herstellen zijn niet van toepassing op het product munitie dat in dit onderzoek beschouwd wordt.

Het deelproces bevoorrading wordt verder uitgesplitst in activiteiten. De activiteiten die het CZSK in het proces bevoorrading onderscheid, worden in hoofdstuk 3 getoetst aan de theorie van Supply Chain Management.

1.4.5. Uitgangspunten

De uitgangspunten in dit onderzoek zijn:

• Het CZSK wil een bevoorradingsproces wil inrichten dat de beschikbaarheid van munitie maximaliseert tegen minimale kosten.

• Het CZSK is geïnteresseerd in managementinformatie die knelpunten in de munitielogistiek weergeeft.

(16)

1.4.6. Randvoorwaarde

Het product munitie kent beperkingen vanwege het aspect van veiligheid. Een

randvoorwaarde voor veranderingen van munitielogistieke activiteiten is dat de veiligheid gewaarborgd wordt.

Het eind van de onderzoeksperiode is het eind van trimester 1 in 2006 (april 2006). Dit is vooral van belang voor de gebruikte data.

1.5. Onderzoeksopzet en -vragen

Dit onderzoek is uitgevoerd middels twee strategieën: literatuuronderzoek en veldonderzoek. De eerste strategie is het uitvoeren van een literatuuronderzoek naar Supply Chain Management en de materieellogistieke activiteiten in de bevoorrading van munitie. De tweede strategie is veldonderzoek door interviews met actoren in de munitielogistieke keten.

Om een antwoord op de vraagstelling te krijgen worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord (naar: Hofstee, 1993, p 43):

1. Wat is het probleem ‘onderrealisatie van de toewijzing voor munitie’? c. Hoe groot is het probleem vanuit het kwantitatieve oogpunt? d. Hoe groot is het probleem vanuit het kwalitatieve oogpunt? 2. Kan Supply Chain Management op het proces bevoorrading van het CZSK

toegepast worden?

a. Hoe kunnen de activiteiten in het proces bevoorrading in een materieellogistieke keten theoretisch beschreven worden?

b. Hoe kan de theoretische beschrijving toegepast worden op het CZSK? 3. Wat zijn de oorzaken van de munitielogistieke keten die ervoor zorgen dat de

toewijzing niet overeenkomt met de realisatie?

a. Hoe kan volgens de theorie van Supply Chain Management de distributie van goederen inzichtelijk gemaakt worden?

b. Welke oorzaken zijn er voor de onderrealisatie en hoe kunnen deze volgens de theorie inzichtelijk gemaakt worden?

4. Hoe kan het probleem van onderrealisatie opgelost worden?

a. Welke oplossingen zijn om de toewijzing meer overeen te laten komen met de realisatie?

b. Welke oplossingen zijn er voorhanden om de oorzaken kwantitatief inzichtelijk te maken?

1.6. Samenvatting en leeswijzer

In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, de doelstelling, het onderzoeksresultaat en de vraagstelling van het onderzoek gegeven. De vraagstelling is afgebakend en er zijn veronderstellingen en randvoorwaarden gegeven. Er zijn drie soorten van beperkingen gegeven:

1. beperkingen van de keten;

2. beperkingen van de materieellogistiek in de keten; 3. beperkingen van het artikel munitie.

Daarna is de onderzoeksopzet beschreven en zijn de onderzoeksvragen geformuleerd. De onderzoeksvragen vormen de input voor de leeswijzer voor de rest van dit onderzoek.

In hoofdstuk 2 wordt het probleem van onderrealisatie van de toewijzing

onderzocht. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de munitielogistieke keten. Oorzaken voor de constatering van onderrealisatie worden gegeven in hoofdstuk 4. Daarna worden in hoofdstuk 5 aanbevelingen gedaan die deze oorzaken inzichtelijk maken en die deze oorzaken weg kunnen nemen. Hoofdstuk 6 bevatten conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek. Aan het eind van het rapport is een literatuurlijst opgenomen. Een lijst van de gebruikte afkortingen is in Bijlage A gegeven.

(17)
(18)

2.

Het munitiebudget en verbruik

In dit hoofdstuk wordt de eerste onderzoeksvraag van dit onderzoek beantwoord: Wat is het probleem ‘onderrealisatie van de toewijzing voor munitie’?

In de eerste paragraaf wordt het probleem vanuit een kwantitatief oogpunt beschreven door middel van historische gegevens. Paragraaf 2.2 bevatten de kwalitatieve

consequenties van de kwantitatieve constatering. Dit gebeurt door eerst te beschrijven van welke parameters het verbruik van munitie op echelon 1, de individuele schutter van het CZSK, afhangt. Met behulp van deze parameters wordt in deze paragraaf onderzocht wat het ‘niet verbruiken’ van munitie impliceert. Paragraaf 2.3 bevat de conclusies van dit hoofdstuk.

2.1. Historische gegevens

In deze paragraaf wordt de kwantitatieve grootte van het probleem van onderrealisatie onderzocht. Het procentuele verschil tussen de vooraf toegewezen munitie en de realisatie van het verbruik van CVM kan uitgedrukt worden in hoeveelheden of in geld. Onderrealisatie betekent dat dit percentage lager is dan 100 procent: het verbruik is lager dan de toewijzing.

Juistheid historische gegevens

Aan de juistheid van historische gegevens verbruiken wordt in dit onderzoek getwijfeld. Dit is aan de hand van een voorbeeld van een groep eenheden inzichtelijk gemaakt.

Voor een groep eenheden is in 2005 per eenheid het verbruik bijgehouden: de totale hoeveelheid artikelen die verbruikt is, is 274.993. In een geaggregeerde rapportage is het totaal aantal verbruikte artikelen voor deze groep gelijk aan 226.092. Een deel van het verschil is te verklaren doordat bij de geaggregeerde gegevens het verbruik in de laatste periode ontbreekt. Dit zijn 42.440 artikelen. Het overige verschil, 6.461 artikelen (± 2,9%), is te verklaren door aggregatiefouten.

Deze discrepanties komen door de manier van administreren. Voor de

verbruiksgegevens geldt dat eenheden deze maandelijks handmatig overnemen van hun administratie en deze handmatig per eenheid verwerkt worden in Excel. Een volgende stap is de aggregatie van deze gegevens per groep eenheden en voor het gehele CZSK; ook hierbij is het maken van menselijke fouten mogelijk.

De manier van administreren was in 2005 voor alle eenheden grotendeels hetzelfde. Daarom zijn ook de gegevens van andere eenheden niet 100 procent betrouwbaar.

Beschikbaarheid historische gegevens

Naast de constatering dat de verbruiksgegevens niet correct zijn, is de relevante data ook niet voor alle eenheden beschikbaar. De relevante data voor het bepalen van de

onderrealisatie zijn per eenheid per munitiesoort de toewijzing en het verbruik. Conclusies

Om voor alle eenheden van het CZSK een data-analyse uit te voeren zodat de

onderrealisatie berekend kan worden, moeten de volgende gegevens beschikbaar zijn: • De toewijzing per eenheid per munitiesoort;

• Het verbruik van per eenheid per munitiesoort.

Voor de data-analyse in deze paragraaf zijn, indien beschikbaar, de minst geaggregeerde verbruiksgegevens gebruikt. Door de minst geaggregeerde gegevens te gebruiken, is de juistheid van de verbruiken het grootst. De gebruikte gegevens in dit onderzoek zijn niet helemaal correct, maar zij geven wel een beeld van de problematiek.

De realisatie kan op verschillende aggregatieniveaus berekend worden: voor het CZSK, voor een groep eenheden en voor één eenheid. De realisatie van de aggregatieniveaus

(19)

zijn achtereenvolgens in de volgende subparagrafen weergegeven. Het doel hiervan is de onderrealisatie op kwantitatieve wijze weer te geven.

2.1.1. Onderrealisatie van het CZSK

In Figuur 5 is de procentuele realisatie ten opzichte van de toewijzing voor alle munitiesoorten van schepen en enkele facilitaire steunpunten gegeven over de laatste zeven jaar. De procentuele realisatie is weergegeven in geld:

kostprijs verbruik per munitiesoort 100% kostprijs toewijzing per munitiesoort munitiesoorten munitiesoorten × × ×

In 2000 werd een groot gedeelte van de toewijzing gerealiseerd, de realisatie was 83 procent. In de jaren daarna is de procentuele realisatie gedaald. In het laatste jaar, 2005, was de realisatie van het verbruik voor alle munitiesoorten van schepen en enkele

facilitaire steunpunten gemiddeld 38,1 procent5.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 J a a r

Figuur 5 Procentuele realisatie ten opzichte van de toewijzing in geld voor een deel van de eenheden van het CZSK

De eenheden van het CZSK die niet in deze cijfers vertegenwoordigd zijn, zijn eenheden van de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied en eenheden van het Korps Mariniers6. Volledige historische data is voor deze eenheden niet meer beschikbaar. Voor

hen geldt echter een vergelijkbaar beeld: het verbruik komt niet overeen met de toewijzing (bron: Sectie Wapens & Munitie).

2.1.2. Onderrealisatie van een groep eenheden

Uit het jaar 2005 is voor een groep eenheden, de grote bovenwater eenheden (GBW), de toewijzing met het verbruik vergeleken per munitiesoort. De procentuele realisatie ten opzichte van de som van de toewijzing is berekend:

verbruik per munitiesoort 100% toewijzing per munitiesoort GBW eenheden GBW eenheden ×

5 De procentuele realisatie in 2004 en 2005 zijn herberekend met behulp van de minst geaggregeerde data. Deze

percentages wijken af van de geaggregeerde data.

6 Operationele eenheden van het Korps Mariniers, oftewel eenheden van het Mariniers Trainings Commando (MTC),

(20)

De waarden hiervoor zijn weergegeven in Figuur 6. Naast de 52 munitiesoorten in Figuur 6, zijn er negen munitiesoorten waarvoor geen toewijzing was, maar er wel verbruik is geweest. Acht van deze munitiesoorten zijn verbruikt als ‘vervanger’ voor een

munitiesoort die niet fysiek geleverd werd aan de eenheden (bron: Sectie Wapens & Munitie). Deze zijn meegerekend met de realisatie van de munitiesoort waarvoor deze een vervanger waren.

Drie opvallende realisaties zijn de munitiesoorten waarvan de realisatie groter dan 100 procent is. De toewijzing voor deze groep eenheden is overschreden, de reden hiertoe is niet bekend. In de geaggregeerde realisatie van alle CZSK eenheden, zijn deze overrealisaties niet zichtbaar.

0% 50% 100% 150% 200% 250% M unities o o rt

Figuur 6 Procentuele realisatie ten opzichte van de toewijzing in aantallen voor de GBW-eenheden in 2005

Door historische data te projecteren op het huidige jaar, 2006, is bepaald in hoeverre het te verwachten is dat de toewijzing voor deze groep eenheden dit jaar verbruikt wordt. In het tijdspad van de meting, het eerste trimester (januari tot en met april) was het verbruik van deze groep eenheden 9,3 procent van de toewijzing. Dit is iets lager dan dezelfde groep eenheden in de voorgaande twee jaren, zie Tabel 1. De realisatie van deze eenheden was in voorgaande jaren ongeveer 40 procent. Dit jaar is er geen indicatie die erop duidt dat het verbruik in de laatste twee trimesters afwijkt van voorgaande jaren. Het is dus niet te verwachten dat de realisatie dit jaar hoger is dan afgelopen jaren.

Rapportagejaar Realisatie trimester 1 Realisatie totaal

2004 9,9% 38,2%

2005 9,8% 40,0%

2006 9,3% ?

Tabel 1 Projectie van de procentuele realisatie in aantallen van een groep eenheden 2.1.3. Onderrealisatie van een eenheid

Uit 2005 is in Figuur 7 de realisatie van een eenheid, de Hare Majesteits Zuiderkruis, gegeven. In totaal zijn er 33 munitiesoorten toegewezen aan deze eenheid. Tien van de 33 munitiesoorten zijn volgens de toewijzing verbruikt. Zes artikelen zijn deels

gerealiseerd, de overige zeventien artikelen zijn niet gerealiseerd. 2.1.4. Subconclusie

De onderrealisatie is op verschillende aggregatieniveaus zichtbaar. Incidentele overrealisaties zijn niet zichtbaar wanneer de gegevens geaggregeerd worden.

Procentuele realisaties van 100 procent zijn niet noodzakelijkerwijs wenselijk of mogelijk (zie subparagraaf 2.2.1, er zijn stochastische invloeden op het verbruik). Toch zijn de

(21)

realisaties op alle aggregatieniveaus in 2005 ‘vreemd’, gelet op het feit dat deze vijf jaar geleden hoger waren. Dit onderzoek richt zich op het verkrijgen van inzicht in de oorzaken van de onderrealisatie. Als deze oorzaken vervolgens verminderd kunnen worden, kan ook de onderrealisatie kleiner worden. De implicaties van deze onderrealisatie worden in de volgende paragraaf onderzocht.

0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% M unitie so o rt

Figuur 7 Procentuele realisatie ten opzichte van de toewijzing voor een eenheid in 2005

2.2. Parameters en implicaties

In deze paragraaf worden de parameters die het verbruik van munitie theoretisch beïnvloeden onderzocht. Deze parameters worden op verschillende aggregatieniveaus en verschillende tijdstippen vastgesteld. De tijdstippen en aggregatieniveaus waarop dit gebeurt, wordt beschreven in subparagraaf 3.2.3 waar de activiteiten in de

munitielogistieke keten beschreven worden. In subparagraaf 2.2.2 worden de implicaties van de onderrealisatie die voortvloeien uit de parameters gegeven.

2.2.1. Parameters

In deze paragraaf worden vijf parameters genoemd welke invloed hebben op het verbruik van CVM. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een deterministisch model, met één stochastische parameter. Dit wordt hieronder uitgelegd.

In wiskundig-logistieke literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen

deterministische en stochastische parameters in modellen (Hillier en Lieberman, 2001, p. 936; Sipper en Bulfin, 1997, p. 207). Deterministische parameters zijn met voldoende ‘zekerheid’ van te voren vast te stellen. Bij een stochastische parameter bepaalt men de kans waarop waarden van de parameter zich voordoen. Stochastische parameters in modellen maakt de analyse van het model moeilijker, maar realistischer. Wanneer een model uit deterministische parameters bestaat, kan alsnog met ‘onvoorspelbaarheid’ rekening gehouden middels een stochastische parameter. Een voorbeeld hiervan is het houden van een veiligheidsvoorraad voor onverwachte vraag naar producten. In deze paragraaf geldt dat het verbruik van vier deterministische parameters afhangt, met een vijfde ‘onvoorspelbare’ parameter. Deze parameters worden hieronder beschreven. Eerste drie parameters: behoefte, budget en fysieke beschikbaarheid

De toewijzing welke vergeleken wordt met de realisatie van het verbruik, is het minimum van drie parameters.

De eerste parameter is de behoefte aan munitie. De tweede parameter is het budget dat het CZSK voor munitie bepaalt. De fysieke beschikbaarheid van munitie is de derde parameter. Deze drie paramaters beïnvloeden het maximum verbruik van munitie door eindgebruikers. Het minimum van deze drie ‘maximum’ parameters leidt tot een toewijzing.

(22)

Vierde parameter: minimale operationele gereedheid

CVM is geen ‘normaal’ verbruiksartikel. Voor verbruiksartikelen heeft het CZSK normen vastgesteld welke het maximum verbruik vastleggen. Dit is voor CVM niet voldoende, omdat het de operationele gereedheid van een eenheid mede bepaalt.

Bij de bepaling van operationele gereedheid wordt onderscheid gemaakt tussen personele gereedheid (PG), materiële gereedheid (MG) en geoefendheid (GO) van een eenheid. Het product van deze drie elementen geeft de operationele gereed (OG) van een eenheid aan om op ernstmissie te gaan, Wiskundig wordt dit weergegeven als

OG = PG x MG x GO (VTR CZSK Deel 2, 2005, pp. 13-14). Deze operationele gereedheid is de ‘output’ van het CZSK.

De berekening van operationele gereedheid wordt door het CZSK voor munitie niet uitgevoerd. Voor munitie geldt echter wel dat verbruik een positieve invloed heeft op de geoefendheid en de materiële gereedheid. Enerzijds wordt munitie verbruikt om schutters te oefenen, dit beïnvloedt de geoefendheid van een eenheid. Om de geoefendheid van een schutter op peil te houden, moet deze namelijk regelmatig schieten. Munitie wordt ook gebruikt om wapensystemen te testen. Hierdoor wordt vastgesteld dat het systeem naar behoren werkt. Dit heeft een positieve invloed op de materiële gereedheid van een eenheid.

De gewenste operationele gereedheid hangt af van oefeningen die leiden tot de operationele inzet van eenheden met een specifieke taak. Hierdoor is het verbruik van munitie per tijdseenheid niet constant. De planning van oefeningen is voor eenheden opgenomen in het Operatie Jaarplan (OJP) (VTR CZSK Deel 2, 2005, p. 44). Met de planning van de oefeningen, kan het minimum te verbruiken munitie voor een tijdshorizon gepland worden.

De vierde parameter waar het verbruik van afhangt, is het minimale verbruik die de operationele gereedheid bewerkstelligt en waarborgt.

Vijfde parameter: onvoorspelbare omstandigheden

De hierboven genoemde vier parameters zijn deterministisch, zij kunnen vooraf

vastgesteld worden. Zij zijn grafisch weergegeven in Figuur 8. Deze vier parameters zijn afhankelijk van de operationele inzet van een eenheid, daarom kan de hoogte variëren in de tijd. A ant a l v an m u ni ti e so o rt Æ Tijd Æ

1: Planning maximum behoeftestelling 2: Planning maximum budget

3: Planning maximum fysiek beschikbaar

5: Realisatie van verbruik, inclusief onvoorspelbare omstandigheden

4: Vastgestelde minimum operationele gereedheid

Toewijzing voor munitie

Figuur 8 Parameters die het munitieverbruik beïnvloeden

Het vroeg of niet goed vaststellen van de vier parameters leidt tot stochastische invloeden op het verbruik. Het vroeg vaststellen van de parameters is moeilijk wanneer de

operationele inzet van de eenheid ten tijde van de vaststelling van de toewijzing onvoldoende bekend is.

Daarnaast zijn er onvoorspelbare omstandigheden tijdens een missie, die het verbruik beïnvloeden. Deze omstandigheden zijn bijvoorbeeld het weer of verandering in de doelstellingen van een missie. Onder missies vallen zowel oefeningen als ernstmissies.

(23)

Wanneer munitie naar het buitenland vervoerd moet worden, moeten de gegevens over de te vervoeren munitie lang7 van tevoren bekend zijn in verband met

douaneformaliteiten. Het kan gebeuren dat de precieze invulling van de missie dan nog niet gemaakt is. Tijdens een missie wordt herbevoorrading geminimaliseerd (MEDMAT 10, paragraaf 3.1.5), omdat herbevoorrading duur is en de in geval van een levering in het buitenland levertijd lang is. Om het stochastische deel van het verbruik van munitie op te vangen, nemen eenheden liever meer dan absoluut noodzakelijk mee op missie.

De stochastische parameters waar het verbruik van munitie van afhangt, zijn onvoorspelbare omstandigheden tijdens missies. Door het vaststellen van de drie

deterministische parameters die afhankelijk zijn van de operationele inzet van eenheden, kunnen de onvoorspelbare omstandigheden geminimaliseerd worden.

Subconclusies

Voor verschillende aggregatieniveaus op verschillende tijdstippen kunnen vier deterministische parameters vastgesteld worden:

• De behoefte aan munitie;

• Het maximum beschikbare budget; • De maximum fysiek beschikbare munitie; • De minimale gewenste gereedheid.

Het minimum van de eerste drie parameters, bepaalt de toewijzing van munitie. Het munitieverbruik die de minimale gewenste gereedheid weergeeft, wordt door het CZSK niet bepaald. Door een afweging te maken tussen het aggregatieniveau en het tijdstip van het vaststellen van het budget, kan de vijfde parameter, ‘onvoorspelbare

omstandigheden’, geminimaliseerd worden. 2.2.2. Implicaties

In Figuur 8 zijn drie spanningsvelden te identificeren:

• Het spanningsveld tussen de drie maxima: maximaal budget, maximum fysieke beschikbaarheid en de maximum behoeftestelling.

• Het spanningsveld tussen het minimum van de maxima en de minimale operationele gereedheid.

• Het spanningsveld tussen de deterministische parameters en de onvoorspelbare omstandigheden.

De implicaties van deze spanningsvelden worden in deze subparagraaf onderzocht. Eerste implicatie in het spanningsveld tussen de maxima

In Figuur 8 is het minimum van de maxima de ‘maximum fysiek beschikbare munitie’. Er zijn echter drie mogelijkheden in het spanningsveld tussen de maxima:

• Het maximum budget is het kleinst. Dit impliceert dat: o de fysieke beschikbare voorraad veroudert;

o de eenheden ontevreden zijn omdat niet aan hun wensen voldaan wordt. • De maximum fysiek beschikbare voorraad is het kleinst:

o de eenheden zijn ontevreden omdat niet aan hun wensen voldaan wordt; o het vrijgegeven budget voor andere doeleinden gebruikt kan worden. • De maximum behoeftestelling is het kleinst:

o de fysieke beschikbare voorraad veroudert;

o het vrijgegeven budget kan voor andere doeleinden gebruikt worden. Het minimum van de drie maxima wordt bij het CZSK de ‘toewijzing’ genoemd.

Tweede implicatie in het spanningsveld tussen de maxima en de operationele gereedheid In subparagraaf 2.2.1 wordt gesteld dat het gebruik van CVM de operationele gereedheid beïnvloedt. De CVM is bedoeld voor bepaalde oefeningen. Wanneer het minimum van de

7 De levertijd is minimaal twee weken en afhankelijk van de bestemming en door welke landen de munitie vervoerd

(24)

maxima kleiner is dan de benodigde munitie voor het waarborgen van de operationele gereedheid, is de implicatie dat de eenheid niet voldoende operationeel gereed is. Derde implicatie in het spanningsveld tussen de deterministische parameters en de onvoorspelbare omstandigheden

Een te grote onderrealisatie door onvoorspelbare omstandigheden kan ertoe leiden dat de maxima overschreden worden of een eenheid onvoldoende operationeel gereed is.

Het overschrijden van de maxima is alleen mogelijk als de munitie fysiek aanwezig is. De overige maxima, de behoeftestelling en het budget, zijn afspraken en geen ‘harde’ maxima. Er is niet vastgelegd hoe groot het minimale verbruik moet zijn om de gereedheid van een eenheid te meten. Dit minimum kan ongemerkt overschreden worden.

Subconclusie

In dit onderzoek kunnen de spanningsvelden die te maken hebben met de operationele gereedheid niet onderzocht worden, omdat het CZSK deze niet bepaald heeft. Voor de overige spanningsvelden wordt in hoofdstuk 4 bepaald of en op welk aggregatieniveau deze zich voordoen.

2.3. Conclusies

Het probleem van onderrealisatie is vanuit twee invalshoeken onderzocht. Kwantitatief gezien is de toewijzing voor munitie in de afgelopen jaren op alle aggregatieniveaus niet overeengekomen met de realisatie. De grootte van het probleem is onderzocht, maar de gegeven hoeveelheden zijn niet compleet en niet betrouwbaar. Een aanbeveling is om de toewijzingen en de verbruiken eenduidig, compleet en betrouwbaar te administreren. Een voorstel voor een manier waarop dit verbeterd kan worden is te vinden in paragraaf 5.2. Het verbruik van munitie is afhankelijk van de volgende vijf parameters:

• De maximum behoeftestelling;

• Het maximale budget dat voor munitie is vrijgegeven; • De maximale fysieke aanwezigheid van munitie; • De minimale gewenste gereedheid van eenheden; • De stochastische onvoorspelbare omstandigheden.

Het minimum van de eerste drie parameters bepaalt de toewijzing van munitie. Het munitieverbruik die de minimale gewenste gereedheid waarborgt is een ondergrens voor de toewijzing. Door het minimaliseren van de laatste parameter kan een

verbruiksvoorspelling gemaakt worden die onderrealisatie minimaliseert. De spanningsvelden tussen de parameters geven implicaties aan voor wat de

onderrealisatie van munitie betekent. De systematiek om de operationele gereedheid kwantitatief weer te geven zou ook op munitieverbruik toegepast moeten worden: dit geeft een ondergrens voor het munitieverbruik aan. Er kan dan bepaald worden in hoeverre een eenheid operationeel gereed is.

De parameters en implicaties geven aanleiding om de oorzaken van de onderrealisatie te onderzoeken. Dit gebeurt in hoofdstuk 4.

(25)
(26)

3.

Activiteiten in de keten van bevoorrading

In dit hoofdstuk wordt de keten van het proces munitiebevoorrading beschreven. In paragraaf 3.1 worden de activiteiten in een keten beschreven zoals deze in de literatuur van Supply Chain Management (SCM) bestaat. In paragraaf 3.2 worden deze activiteiten vergeleken met de activiteiten die het CZSK onder bevoorrading verstaat. Hierdoor wordt bepaald of SCM methoden toegepast kunnen worden op de munitielogistieke keten van het CZSK. In paragraaf 3.2 worden ook de actoren die de activiteiten in de keten uitvoeren beschreven. Vervolgens bevat paragraaf 3.3 de conclusies.

3.1. Bevoorrading volgens SCM

Het identificeren en oplossen van problemen in de munitielogistieke keten wordt in dit onderzoek met de invalshoek van Supply Chain Management gedaan. Het uitvoeren van Supply Chain Management, ook wel integraal ketenbeheer genoemd, houdt in dat activiteiten tussen schakels op elkaar afgestemd worden, zodat dit een positieve invloed heeft op de gehele keten. Deze positieve invloed uit zich bijvoorbeeld in verlaging van de voorraad, personeel en transportkosten, verhoging van de productiviteit en servicegraad (Turban en Aronson, 2001, pp. 330-331).

In de volgende subparagrafen wordt beschreven hoe een keten (‘supply chain’) theoretisch beschreven kan worden volgens drie indelingen. De theoretische beschrijving wordt toegepast op de munitielogistieke keten van het CZSK in paragraaf 3.2.

3.1.1. Eerste indeling volgens SCOR

Het SCOR-model (Supply Chain Operations Reference model) is een methode waarmee logistieke ketens beschreven en met elkaar vergeleken kunnen worden (Goor, Ploos van Amstel en Ploos van Amstel, 2003, pp. 478-482). In dit onderzoek wordt alleen een deel van de SCOR-beschrijving van ketens gebruikt. De SCOR-beschrijving van activiteiten kent verschillende detailniveaus, alleen het eerste detailniveau wordt in dit onderzoek behandeld. Het eerste detailniveau bestaat uit de volgende activiteiten (Supply-Chain Council, 2005):

• Plan: de afstemming van de (geaggregeerde) vraag en het (geaggregeerde) aanbod. Deze informatie wordt gedeeld binnen een schakel, maar vooral ook aan de ketenpartners.

• Source: alle activiteiten waarbij goederen en diensten ingekocht worden.

• Make: alle activiteiten die goederen uit de ‘source’ veranderen in een eindproduct. Hier kan op verschillende manieren invulling aan gegeven worden, bijvoorbeeld een productieproces of opslagproces.

• Deliver: de activiteiten die ertoe leiden dat eindproducten bij de klant afgeleverd worden.

• Return: de retourstroom van producten.

In elk echelon vinden deze vijf activiteiten plaats. Deze zijn in Figuur 9 weergegeven in ovalen. In de meer gedetailleerde detailniveaus wordt in het SCOR-model invulling gegeven aan de activiteiten. Door middel van de gedetailleerde invulling van activiteiten wordt in het SCOR-model de keten vergeleken met andere ketens. Deze vergelijking, een zogenoemde ‘benchmark’, valt buiten de scope van dit onderzoek.

Een onderdeel Supply Chain Management is het afstemmen van de activiteiten die elkaar ‘raken’. Dit zijn de ovalen die elkaar in Figuur 9 zowel horizonaal als verticaal ‘raken’. Het afstemmen van de ‘Plan’ activiteiten tussen de echelons is in Figuur 9 weergegeven als de activiteit Plan 123.

3.1.2. Tweede indeling volgens stromen

Een logistieke keten bevat de stroom van goederen en informatie tussen leveranciers en eindgebruikers (Turban en Aronson, 2001, pp. 330-331). Deze twee stromen worden voor munitie bij het CZSK onderzocht:

(27)

• De goederenstroom van munitie in de keten;

• De informatie over de goederenstroom die in de keten gedeeld wordt. Deze twee stromen zijn links weergegeven in Figuur 9 in pijlen.

Operationeel Tactisch Strategisch Deliver 2 Make 2 Source 2 Plan 2 Return 12 Deliver 3 Make 3 Source 3 Plan 3 Return 23 Deliver 1 Make 1 Source 1 Plan 1 Plan 123 In fo rm a ti e st ro om G oed er en st ro o m

Echelon 3 Echelon 2 Echelon 1

Figuur 9 Theoretische indeling van bevoorrading in een logistieke keten 3.1.3. Derde indeling volgens planningsniveaus

Een derde indeling van activiteiten in de munitielogistieke keten kan gemaakt worden op basis van planningsniveaus. Een onderscheid in de planningen over voorraadhoogtes kan gemaakt worden op drie niveaus, elk met een andere planningshorizon (Sipper en Bulfin, 1997, pp. 20-21):

• Strategisch: een planningshorizon van vijf tot tien jaar. • Tactisch: een planningshorizon van drie tot twaalf maanden. • Operationeel: een planningshorizon van één tot 24 weken. Deze planningsniveaus zijn in Figuur 9 weergegeven in blokken.

3.2. Bevoorrading volgens het CZSK

In deze paragraaf wordt onderzocht of de ketenactiviteiten die de SCM theorie beschrijft, zie Figuur 9, toegepast kunnen worden op de munitielogistieke keten van het CZSK. 3.2.1. Materieelbevoorrading bij het CZSK

De bevoorradingsprincipes voor materieel van het CZSK zijn beschreven in de regelgeving 3 VVKM 16. De volgende activiteiten worden door het CZSK onder het proces

bevoorrading geschaard (3 VVKM 16, punt 3272) en kunnen gekoppeld worden aan de activiteiten in een supply chain volgens het SCOR-model:

1. Verwerving (inkoop) en inname van leveringen: source. 2. Opslag (inclusief voorraadbeheer): make.

3. Verstrekkingen uit de voorraad ten behoeve van klanten: deliver. 4. Inname van artikelen: return.

De benamingen van deze vier activiteiten die in dit onderzoek gehanteerd worden, zijn weergegeven in Figuur 10. Volgens de SCM-theorie moeten deze activiteiten gepland worden middels de ‘Plan’ activiteiten op tactisch en strategisch niveau.

Een vijfde activiteit die het CZSK onderscheid is “het bijhouden en onderhouden van informatiesystemen”. Dit valt onder de theoretische ‘informatiestroom’.

(28)

Subconclusie

De theoretische indeling van een keten lijkt op de beschrijving van de logistieke keten van het CZSK. De theoretische indeling wordt in de volgende subparagrafen toegepast op de munitielogistieke keten. In subparagraaf 3.2.2 worden de actoren in de

munitielogistieke keten beschreven, waarna in subparagraaf 3.2.3 de activiteiten in de keten beschreven worden.

3.2.2. Actoren in de munitielogistieke keten

De actoren die activiteiten uitvoeren in de munitielogistieke keten worden in deze subparagraaf per echelon beschreven.

Echelon 1: Individu Echelon 2: CZSK Ondersteunende directies Eenheden Echelon 3: DMO Deliver 3 Make 3 Source 3 Plan 123 Deliver 2 Return 32 Strategische planning Aanvragen Storten Afgifte Plan 2 Tactische planning Plan 3 Tactische planning Make 2 Voorraadbeheer Verbruik Source 2 Souce 1 Re tu rn 2 1

Figuur 10 Munitielogistieke activiteiten bij het CZSK en de DMO Echelon 3: DMO-magazijnen

De meeste munitie die eenheden van het CZSK krijgen, wordt door het munitiemagazijn in Den Helder geleverd. Dit magazijn wordt het MunMag genoemd en hoort

organisatorisch bij de DMO. Het overige deel van de munitie wordt vanuit andere munitiemagazijnen van de DMO geleverd aan eenheden.

De DMO is verantwoordelijk voor de voorraadhoogte van haar magazijnen, dit is de activiteit Make 3 in Figuur 10 (DMO Defensie Munitiebedrijf intranet, 2006).

Materiaalplanners zorgen ervoor dat de voorraden van het munitiemagazijn voldoende hoog is om aan de vraag van de eenheden te voldoen. Zij zorgen dat de processen Source 3 en Deliver 3 op elkaar afgestemd zijn8.

8 Bij de instandhouding van de voorraadhoogte wordt vanuit het verleden onderscheid gemaakt tussen Single

Service Management (SSM) munitie en overige munitie. SSM munitie wordt door het munitiemagazijn van de Koninklijke Landmacht aangekocht, welke de instandhouding en afvoer verzorgt. Wanneer deze munitie geleverd wordt aan eenheden in Den Helder, gaat dit via het MunMag in Den Helder, het MunMag is dan een extra echelon tussen de echelons 3 en 2. De materiaalplanner voor SSM munitie voor het MunMag is werkzaam in de sectie Wapens & Munitie van CZSK, dit moet in de toekomst veranderen (zie bijlage F.1), maar heeft geen directe invloed op de vraagstelling in dit onderzoek.

(29)

Echelon 2: Ondersteunende afdelingen en eenheden

Het tweede echelon bestaat bij het CZSK uit twee onderdelen: de ondersteunende directies en de eenheden. Deze twee onderdelen worden hieronder beschreven.

Ten behoeve van de CZSK-eenheden zijn ondersteunende directies opgericht. Deze zijn in hoofdlijnen weergegeven in Figuur 11. De verantwoordelijkheid van de directie Operaties (OPS) zijn de missies van eenheden. De directie Operationele Ondersteuning (OST) verzorgt het realiseren en instandhouden van de personele en materiële gereedheid. De directie Planning & Control bewaakt de operationele gereedheid en bepaalt de kaders waarin twee directies opereren (VTR CZSK Deel 2, 2005, pp. 13-14, 20).

Commandant Zeestrijdkrachten Directie Operationele Ondersteuning (OST) Directie Operaties (OPS) Directie Planning & Control

(P&C)

Figuur 11 Ondersteunende directies van eenheden van het CZSK (naar: Kompas CZSK, pp. 8-9) Munitiecoördinatoren (Munco’s) zijn werkzaam in de ondersteunende directie OST, de afdeling MATLOG, het bureau Logistiek (BULOG). Zij zijn het centrale aanspreekpunt voor de eenheden en de DMO betreffende munitielogistiek op tactisch en operationeel niveau. De munitiecoördinatoren zijn opgedeeld in twee ‘niveaus’. De Munco’s-02 zijn gelieerd aan groepen eenheden9. De Munco-01 is het centrale aanspreekpunt voor andere

afdelingen betreffende munitielogistiek.

Binnen het CZSK is BULOG verantwoordelijk voor de tactische planning van munitie. De afdeling P&C is verantwoordelijk voor de strategische planning van munitie. De eenheden hebben een gebruikersvoorraad voor munitie. Bij vlooteenheden is deze voorraad aan boord geplaatst. In het Caraïbisch gebied, bij marinierseenheden en bij walinrichtingen wordt de gebruikersvoorraad opgeslagen in bunkers. De voorraden bij eenheden worden beheerd door munitiebeheerders-03 (Beheerders-03).

Echelon 1: Individuen

De individuen hebben, wanneer zij munitie verbruiken, geen aparte administratie van munitie omdat zij de munitie ‘kort’ op zich dragen.

Wanneer echter een eenheid van elkaar gescheiden is en er ‘grote’ hoeveelheden munitie verspreid worden, is een gedelegeerde munitiebeheerder, de Beheerder-04, verantwoordelijk voor het munitiebeheer. Dit extra echelon wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

3.2.3. Activiteiten in de munitielogistieke keten

In deze subparagraaf worden de activiteiten die de actoren uitvoeren in de munitielogistieke keten beschreven.

Strategische vraagplanning: munitieplan

De strategische vraagplanning (voor OMU en CVM) is in Figuur 10 weergegeven als de activiteit ‘Plan 123´ en wordt door P&C jaarlijks vastgelegd in het zogenoemde

9 Dit is organisatorisch feitelijk anders belegd en niet bevorderlijk voor de samenwerking tussen de Munco’s, zie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Samen met haar oom reist Mariken naar Rome waar de paus drie ijzeren ringen om haar hals en armen laat aanbrengen als straf.. Als deze afvallen, zal alles

- Heathfield Hall bij Birmingham Engeland,25 augustus 1819) was een Schots ingenieur en wordt beschouwd als de.. uitvinder van de

Ook woningcorporaties hebben hier in hun wijken en complexen last van, omdat zij weliswaar in de huisvesting kunnen voorzien, maar naast wonen is er voor deze groep meer nodig

Voor veel van die groepen geldt: met alleen een huis zijn mensen niet altijd geholpen, er is vaak ook zorg en begeleiding nodig.. Prikkels om juist niets

Within this heyday of the medium the research project Projecting knowledge focuses specifically on the transfer of scientific knowledge with the optical lantern by academics,

Waarheid is het referentiepunt, het fundament, de atmosfeer zonder welke de deugden zoals liefde helemaal niet kunnen bestaan?. Liefde verheugt zich in

Veel christenen zeggen dat zij uitkijken naar Zijn komst, maar de meerderheid is niet gereed voor Zijn komst.. Het is ons gebed dat onderha- vige boodschap ertoe zal bijdragen dat

11 De heropleving van het Europese integratieproces – waardoor de rol van het Europees Parlement en dus ook het soortelijk gewicht van haar fracties zou toenemen – en het