• No results found

Deel III: Het partijverbod in België

A. De houding van de rechterlijke macht

3. De invoering van een partijverbod

Uit dit onderzoek zijn er enkele redenen af te leiden om een partijverbod te voorzien, waarvan sommige ook aan bod kwamen in bovenstaande voorstellen.

Ten eerste zou een partijverbod de politieke partijen een grondwettelijke status geven. Een dergelijke grondwettelijke erkenning zou overeenkomen met de macht die partijen hebben in onze democratie. Vandaag worden partijen amper wettelijk geregeld. De enige uitzondering op die regel, m.n. de wet op de partijfinanciering,835 is aangenomen bij gewone

830 Voorstel tot herziening van de Grondwet nr. 3207, 8.

831 Met name een in Anderlecht en een in Molenbeek. D. SINARDET, “Kan ons land een partij als Islam (in de

toekomst) verbieden?”, VRT, 7 april 2018.

832 Ibid.

833 Voorstel tot herziening van de Grondwet, teneinde de vrijheidsvernietigende en niet-democratische partijen te ontbinden of ze te verbieden deel te nemen aan de verkiezingen, Parl.St. Kamer, 2017-2018, nr. 3333, 8; Voorstel tot herziening van de Grondwet, tot invoeging van een artikel 7ter inzake het verbod op vrijheidsvernietigende partijen, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3207, 10.

834 Bundesverfassungsgericht, Press Release No. 4/2017, No prohibition of the National Democratic Party of Germany as there are no indications that it will succeed in achieving its anti-constitutional aims, 17 januari 2017. 835 En de Gewestelijke varianten.

143 meerderheid. Een grondwettelijk partijverbod zou ervoor kunnen zorgen dat de bepaling dat partijen niet vijandig mogen zijn ten opzichte van het EVRM uit de wet op de partijfinanciering wordt gehaald.

Ten tweede heeft het grondwettelijk voorzien van een partijverbod het voordeel dat het Grondwettelijk Hof bevoegd zou zijn over deze materie. Dit conformeert niet alleen aan de richtlijnen van de Commissie van Venetië,836 het Grondwettelijk Hof is beter geplaatst dan de

Raad van State om zich over de grenzen van het politieke domein uit te spreken. Het blijft belangrijk dat partijen alleen kunnen verboden worden indien ze een reëel gevaar voor de democratie betekenen.837 Het is zinvol om een dergelijk tegengewicht voor het partijverbod

in de grondwet zelf te voorzien. Het is echter het Grondwettelijk Hof die uiteindelijk de rechtspraak van het EHRM zal moeten respecteren. Radicale stemmen mogen niet zomaar uitgesloten worden uit democratische processen, gezien het pacificerende effect van de democratie enerzijds, en de waarde van pluralisme anderzijds. 838

Ten derde zou het voorzien van een partijverbod conformeren aan de verplichtingen van België die voortvloeien uit het IVUR.839 Ook in andere internationaalrechtelijke instrumenten

is er een toename aan de erkenning van het belang van de democratie en de legitimiteit van het beschermen van de democratie.840 Dat het Weimar paradigma verouderd,841 heeft te

maken met de verjonging van de antidemocratische uitdaging, die vandaag haar pijlen in eerste instantie op de rechtsstaat richt.842 Het zou gepast zijn dat de Belgische wetgever de

internationale evolutie volgt.

836 Zie supra 8.2. 837 Zie supra 8.1.B.1.C.

838 Het EHRM wijst op deze eigenschappen van de democratie, zie supra 8.1.C. Zie over de waarde van radicale stemmen ook T. SCHAMP, “United We Stand, Divided We Fall: Radicalisering En De Buigzaamheid Van De Representatieve Democratie.”, in M. EASTON (ed.), Orde van de dag: criminaliteit en samenleving, Mechelen, Kluwer print, 2013, 76-91.

839 Zie supra 7.4. 840 Zie supra 7.5 en 9. 841 Zie supra 4.5. 842 Zie supra 4.4.

144 Tenslotte zou het voorzien van een partijverbod de Belgische democratie meer weerbaar maken. Hierbij moet het partijverbod, in tegenstelling tot wat de Franstalige partijen misschien hopen, geen geweer van Chekhov zijn. Het partijverbod zou immers kunnen functioneren als een nieuwe standaard die er voor zorgt dat bijvoorbeeld het intrekken van de partijdotatie in de ogen van alle betrokkenen geen disproportionele sanctie is. Het belangrijkste is echter opnieuw te benadrukken dat een partijverbod moet werken op korte termijn, in crisistijd.843 Het slagen van een dergelijk mechanisme is niet vanzelfsprekend, maar

wanneer het aankomt op de grondslag van de mensenrechtenbescherming844 en de

mogelijkheidsvoorwaarde tot betekenisvolle politieke zelfdeterminatie845 valt veel te zeggen

voor het adagium better safe than sorry.

843 Zie supra 1.6. 844 Zie supra 7.3. 845 Zie supra 2.1.

145

14.

Conclusie

De democratie staat onder druk. Als reactie op die druk is er een toename aan maatregelen die genomen worden vanuit het idee van de weerbare democratie. Hoewel deze maatregelen op het eerste gezicht ondemocratisch lijken, kan men ze op verschillende manieren rechtsfilosofisch legitimeren. Hier werden enkele geslaagde voorbeelden uit de hedendaagse literatuur over het onderwerp besproken. Aangezien men onder de noemer van de weerbare democratie fundamentele politieke rechten kan inperken brengt de weerbare democratie het gevaar van misbruik met zich mee. Dit probleem en haar oplossingen spelen zich echter af op het niveau van de praktische uitwerking van een partijverbod, en niet op het niveau van de rechtsfilosofische legitimiteit.

De centrale internationaalrechtelijke instrumenten werden aangenomen na de tweede wereldoorlog. Gezien die context zijn er bepalingen in de UVRM, het SRE en het EVRM opgenomen die specifiek moeten dienen als verdedigingsmiddel tegen de dreiging die van antidemocratische groepen uitgaat. Na het einde van de Koude Oorlog kregen de bepalingen over democratie die opgenomen zijn in het BUPO een belangrijkere rol. Op basis van een interpretatie van de bewoording ‘in een democratische gemeenschap’ die terugkomt in limitatieclausules in de UVRM, het BUPO en het ECOSOC, kan het argument worden gemaakt dat de verdediging van de democratische instituties wordt voorgeschreven door die verdragen. De rechtspraak van het EHRM toont aan dat men in de Europese context veel verregaandere verplichtingen heeft om de democratie te vrijwaren. Een partijverbod kan dienst doen om aan deze verplichtingen tegemoet te komen, maar alleen onder bepaalde, strikte voorwaarden. De belangrijkste hiervan is dat een antidemocratische partij een reële bedreiging moet vormen voor de democratie, waarbij de bedreiging van niet-gewelddadige partijen anders geëvalueerd wordt dan die van gewelddadige partijen.

In België zijn enkele maatregelen voorzien die passen in het kader van de weerbare democratie. Politieke partijen kunnen alleen rechtstreeks getroffen worden door de werking van artikel 15ter wet op de partijfinanciering. De combinatie van de rechtspraak van de Raad van State over de geldende verjaringstermijn en de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof over de te bewijzen vijandigheid ten aanzien van het EVRM, maken het bijzonder

146 onwaarschijnlijk dat de wet op de partijfinanciering enig reëel effect kan hebben. De antiracismewet, die in 2004 de onrechtstreekse veroordeling van het Vlaams Blok voor racisme tot gevolg had, heeft meer effect. Het is echter niet mogelijk dat deze wet politieke partijen rechtstreeks treft. In de laatste jaren zijn er verschillende voorstellen gelanceerd om de Belgische democratie meer weerbaar te maken. Hoewel de gelanceerde voorstellen tot herziening van de grondwet gebreken kennen, werd hier geconcludeerd dat er verschillende goede redenen zijn om een partijverbod in de Belgische grondwet te voorzien.

147

Bibliografie

Wetgeving

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, BS 19 augustus 1955.

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten van 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981, B.S. 6 juli 1983.

Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie, opgemaakt te New York op 7 maart 1966, goedgekeurd bij wet van 9 juli 1975, BS 11 december 1975.

Economic and Social Council resolution 1985/17, Economic and Social Counsil, 28 mei 1985.

MRC, “General comment No. 25: The right to participate in public affairs, voting rights and the right of equal access to public service (Art. 25)”, 12 juli 96.

MRC, “General Comment nr. 32: Article 14: Right to equality before courts and tribunals and to a fair trial”, 23 august 2007.

MRC, “General Comment Nor. 37: Article 21: right of peaceful assembly”, 27 juli 2020.

Europees Parlement, Resolutie P9_TA(2020)0014, 16 januari 2020, “Ongoing hearings under article 7(1) of the TEU regarding Poland and Hungary”.

European Commission for Democracy through Law, Guidelines on Prohibition and Dissolution of Political Parties and Analogous Measures, 11 december 1999.

De gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994.

Grundgesetz (De) für die Bundesrepublik Deutschland, 23 mei 1949.

Bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS, 7 januari 1989.

Wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, BS 22 juni 1999.

Wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen,

148

Wet van 30 juli 1984 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981.

Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide, BS 30 maart 1995.

Wet van 2 april 1894 tot invoering van het kieswetboek, BS 15 april 1894.

Decr.W van 2 mei 2019 tot instelling van de controle op de verkiezingsuitgaven aangegaan voor de verkiezingen van de Waalse Gewestraad alsmede van de controle op de communicaties van de voorzitter van de Waalse Gewestraad en van de leden van de Waalse Regering, BS 15 april 2004.

Controlecommissie voor Verkiezingsuitgaven en Communicatie Huishoudelijk Reglement, BS 28 mei 2004.

Reglement maart 2020 van de Kamer van volksvertegenwoordigers, BS 2 oktober 2003.

Statuten van de Controlecommissie, BS 4 maart 2016, www.lachambre.be.

Reglement van het Vlaams Parlement van 24 april 2019.

Koninklijk Besluit van 31 augustus 2005 tot regeling van de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, BS 13 oktober 2005.

Wets- en decreetsontwerpen en –voorstellen

Resolutie betreffende het algemeen migrantenbeleid, Parl. St., Vlaamse Raad, 1992-1993, stuk 246 - nr. 1.

Resolutie betreffende het Europees jaar tegen het racisme, Parl. St., Vlaams Parlement, 1996-1997, stuk 580, nr. 1.

Voorstel tot herziening van de Grondwet teneinde de voorrang van het positief recht op elk religieus of levensbeschouwelijk voorschrift te versterken, de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de gelijkheid van man en vrouw beter te waarborgen alsook de laïciteit van de Belgische Staat te verankeren, Parl.St. Kamer, 2018-2019, nr. 3269/001.

Voorstel tot herziening van de Grondwet tot invoeging van een artikel 7ter inzake de laïciteit van de Staat,

149

Voorstel tot herziening van de Grondwet met het oog op de erkenning van de politieke partijen, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3299.

Voorstel tot herziening van de Grondwet met het oog op de erkenning van de politieke partijen, Parl.St. Kamer, 2019-2020.

Voorstel tot herziening van de Grondwet teneinde een artikel 10/1 in te voegen, tot vaststelling van de neutraliteit en het onpartijdig optreden van de Staat, Parl.St. Kamer, 2019-2020, nr. 1110/001.

Verslag van de commissie over het wetsontwerp tot invoeging van een artikel 15ter in de wet van 4 juli 1989, Parl.St., Commissie voor de binnenlandse en de administratieve aangelegenheden, 1998-1999, nr. 1-1197/3.

Rechtspraak

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EHRM, 14 maart 2013, nrs. 26261/05 en 26377/06, Kasymakhunov and Saybatalov/Rusland.

EHRM, 12 juni 2012, nr. 31098/08, Hizb Ut-Tahrir e.a./Duitsland.

EHRM, 30 juni 2009, nrs. 25803/04 en 25817/04, Herri Batasuna en Batasuna/Spanje.

EHRM, 10 november 2005, nr. 44774/98, Leyla Şahín/Turkije.

EHRM, 15 februari 2005, nr. 68416/01, Steel en Morris/Verenigd Koninkrijk.

EHRM, 27 mei 2004, nr. 57829/00, Vides Aizsardzības Klubs/Letland.

EHRM, 17 februari 2004, nr. 44158/98, Gorzelik e.a./Polen.

EHRM, 13 februari 2003, nrs. 41340/98, 41342/98, 41343/98 en 41344/98, Refah Partisi (Welfare Party) e.a./Turkije.

EHRM, 9 april 2002, nrs. 22723/93, 22724/93 en 22725/93, Yazar e.a./Turkije.

EHRM, 31 juli 2001, nrs. 41340/98, 41342/98, 41343/98 & 41344/98, Refah Partisi (Welfare Party) e.a./Turkije.

EHRM, 12 juli 2001, nr. 9815/82, Lingens/Oostenrijk.

EHRM, 30 januari 1998, nr. 19392/92, United Communist Party/Turkije.

150

EHRM, 23 april 1992, nr. 11798/85, Castells/Spanje.

EHRM, 7 juli 1989, nr. 14038/88, Soering/Verenigd Koninkrijk.

EHRM, 24 februari 1983, nr. 7525/76, Dudgeon/Verenigd Koninkrijk.

EHRM, 13 augustus 1981, nrs. 7601/76 en 7806/77, Young, James en Webster/Verenigd Koninkrijk.

EHRM, 7 december 1976, nr. 5493/72, Handyside/Verenigd Koninkrijk.

EHRM, 20 juli 1957, nr. 250/57, German Communist Party/Duitsland.

Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens

IAHRM, 5 augustus 2008, Ser. C, Nr. 182, Apitz Barbera et al. (“First Court of Administrative Disputes”)/Venezuela.

IAHRM, 28 augustus 2013, Ser. C, Nr. 268, Constitutional Tribunal (Camba Campos et al.)/Ecuador.

België

GwH, 7 februari 2001, nr. 10/2001.

GwH, 3 december 2009, nr. 195/2009

Cass., 18 november 2003, www.unia.be.

Cass., 9 november 2004, www.unia.be.

RvS, 14 januari 2009, nr. 189.463.

RvS, 15 juni 2011, nr. 213.879.

Gent, 21 april 2004, www.unia.be.

Gent, 21 april 2004, vzw ‘s Vlaams Blok, www.unia.be.

Correctionele rechtbank te Brussel, 6 september 1994, www.unia.be..

151

Andere

Rechtbank Amsterdam, 31 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3776,

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2020:3776.

Bundesverfassungsgericht (DE), 17 augustus 1956, nr. 2/52, KPD-verbod, 235. https://www.servat.unibe.ch/dfr/bv005085.html (laatst geraadpleegd op 27/5/2020).

Rechtsleer

ACCETTI, I. C. en ZUCKERMAN, I., “What’s Wrong with Militant Democracy?”, Political Studies 2017, vol. 65, 182- 199.

ALSTON, P. en QUINN, G., “The Nature and Scope of States Parties' Obligations under the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights", Human Rights Quarterly 1987, nr. 2, 156-229.

AVINERI, S., “Introduction” in SAJÓ, A. (ed.), Militant Democracy, Utrecht, Eleven International Publishing, 2004, 1-20.

AYRES, T., “Batasuna Banned: The Dissolution of Political Parties Under the European Convention of Human Rights”, Boston College International and Comparative Law Review 2004, vol. 27, nr. 1, 99-113.

BARRY, B., Democracy, Power and Justice: Essays in Political Theory, Oxford, Oxford University Press, 1989.

BATES, E., The Evolution of the European Convention on Human Rights: From its Inception to the Creation of a

Permanent Court of Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2010.

BAUME, S., “Hans Kelsen and the Case for Democracy”, E-International Relations 2013, www.e-ir.info.

BENDERSKY, J. W., A concise history of Nazi Germany, Londen, Rowman & Littlefield, 2014.

BLIGH, G., “Defending Democracy: A New Understanding of the Party-Banning Phenomenon”, Vanderbilt Journal

of Transnational Law 2014, vol. 46, 1321-1378.

BLOMMAERT, J., De crisis van de democratie: commentaren op actuele politiek, Berchem, EPO, 2007.

BOURNE, A. K., “Militant Democracy and the Banning of Political Parties in Democratic States: Why Some Do and Why Some Don’t”, in ELLIAN A. en RIJPKEMA, B. (eds.), Militant Democracy Political Science, Law and Philosophy, Zwitserland, Springer, 2018, 23-46.

152

BOURNE, A. K., “Democratisation and the Illegalisation of Political Parties in Europe”, Working Paper Series on

the Legal Regulation of Political Parties, nr. 7, Universiteit Leiden, 2011, 1-25, www.partylaw.leidenuniv.nl. BOURNE, A. K. en BERTOA, F. C., “Mapping ‘Militant Democracy’: Variations in Party Ban Practices in European Democracies (1945-2015)”, European Constitutional Law Review May 2017, 221-247.

BOYLE, K., “Human Rights, Religion and Democracy: The Refah Party Case”, Essex Human Rights Law Review 2004, nr. 1, 1–16.

BREMS, E., “Botsende grondrechten. Over politieke partijen die discrimineren”, TBP 2009, vol. 64, nr. 8, 451- 460.

BREMS, E., “Freedom of Political Association and the Question of Party Closures.” in SADURSKI W. (ed.), Political

Rights Under Stress in 21st Century Europe, Oxford, Oxford University Press, 2006, 120–195.

BREMS, E. “The Vlaams Blok Political Party Convicted Indirectly of Racism”, Int'l J. Const. L. 2006, nr. 4, 702-711.

BREMS, E., “Vlaams Blok gedoemd tot “aanpassing of terugkeer”, De Juristenkrant 2004, nr. 88, 1-2.

BROEDERS, D., “Transparantie in de Trias? De verhouding tussen politieke macht en rechterlijke macht” in BROEDERS, D., Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., BOKHORST, M. en SAX, M. (eds.), Speelruimte voor

transparantere rechtspraak, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2013, 374-411.

BURBANO-HERRERA, C. en NICOLOSI, S., “Artikel 17 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,” in GERARDS, J., HAECK, Y. en WOLTJER, A. (eds.), EVRM : Rechtspraak en Commentaar, Den Haag, Sdu Publishers, 2016, 1-19.

CAPOCCIA, G., "Defending democracy: Reactions to political extremism in inter-war Europe", Eur J Polit Res 2001, 431-460.

CAPOCCIA, G., “Militant Democracy: The Institutional Bases of Democratic Self-Preservation”, Annu. Rev. Law

Soc. Sci. 2013, vol. 9, 207–226.

CHRISTIANO, T., "Democracy", in ZALTA, E., N. (ed.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy 2018, www.plato.stanford.edu.

CLITEUR, P. B., “Weerbare en meebuigende democratie”, in ELLIAN, A., MOLIER, G. en RIJPKEMA B. (eds.), De

153

CLITEUR, P. B. en RIJPKEMA, B., “The foundations of militant democracy”, in ELLIAN A. en MOLIER G. (eds.), The

state of exception and militant democracy in a time of terror, Dordrecht, Republic of Letters Publishing, 2002,

227-272.

DAMEN, S., “Het cordon sanitaire rond het Vlaams Blok gewikt en gewogen”, PSW-papers 1999, UIAntwerpen, (1) 8-15.

DE ANGELIS, G., “Ideals and Institutions: Hans Kelsen’s Political Theory”, History of Political Thought 2009, Vol. 30, Nr. 3, 524-546.

DE METS, J., Het botsende gelijkheidsbeginsel. Casus: de procedure tegen het Vlaams Blok/Vlaams Belang, onuitg. masterproef Rechten, UGent, 2011, https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/057/RUG01- 001787057_2012_0001_AC.pdf.

DE MORREE, P., “Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens als hoeder van de democratie”, in DUCHATEAU, M. en KINGMA, P. A. (eds.), Regt spreken volgens de wet? Bijdragen over de staatsrechtelijk positie van de

(Europese) rechter, Oisterwijk, Wolf Legal Publishers, 2013, 51-72.

DE PELSMAEKER, T., GOEDERTIER, G., GOOSSENS, J., HAECK, Y., VANDE LANOTTE, J., Belgisch publiekrecht 1, Brugge, die Keure, 2015.

DE PELSMAEKER, T., GOEDERTIER, G., GOOSSENS, J., HAECK, Y., VANDE LANOTTE, J., Belgisch publiekrecht 2, Brugge, die Keure, 2015.

DE PRINS, D. en SOTTIAUX, S., “Is Vlaams Blok imminent gevaar voor democratie?”, Juristenkrant 2003, nr. 64, 16-16.

DE WEVER, B., “Vlaams Blok”, in BLAMIRES, C. (ed.), World fascism : a historical encyclopedia, Santa Barbara, ABC-Clio, 2006, 702–703.

DOOMEN, J. “Het antidemocratische karakter van ‘militante democratie’”, in Ellian, A., Molier, G., Rijpkema, B. (eds.), De strijd om de democratie: essays over democratische zelfverdediging, Amsterdam, Boom, 2018, 139- 154.

DWORKIN, R., A Bill of Rights for Britain, Why British Liberty Needs Protecting, London: Chatto & Windus, 1990.

ELLIAN, A. en RIJPKEMA, B., “Introduction”, in Ellian A. en Rijpkema B. (eds.), Militant Democracy Political

154

ELLIAN, A., MOLIER, G. en RIJPKEMA, B., “Inleiding: De theorie van democratische zelfverdediging” in Ellian, A., Molier, G., Rijpkema, B. (eds.), De strijd om de democratie: essays over democratische zelfverdediging, Amsterdam, Boom, 2018, 7-28.

EMON, A. M., Religious Pluralism and Islamic Law: Dhimmis and Others in the Empire of Law, Oxford, Oxford University Press, 2012.

ERMAKOFF, I., “Frail Democracy” in ELLIAN, A. en RIJPKEMA, B. (eds.), Militant Democracy - Political Science,

Law and Philosophy, Zwitserland, Springer, 2018.

FABIENNE, P., "Political Legitimacy", in E. N. ZALTA (ed.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy 2017, www.plato.stanford.edu.

FAHNERA, J. H., “Revisiting the human right to democracy: a positivist analysis”, The International Journal of

Human Rights 2017, Vol. 21, Nr. 3, 321–341.

FOX, G. en NOLTE, G., “Intolerant Democracies”, Harvard International Law Journal 1995, vol. 36, nr. 1, 1-70.

FORST, R., "Toleration", in Zalta, E. N. (ed.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy 2017, www.plato.stanford.edu.

FORST, R., “Toleration and Democracy”, Journal of Social Philosophy 2014, vol. 45, nr. 1, 65–75.

FREW, K., “Hans Kelsen’s Theory and The Key To His Normativist Dimension”, The Western Australian Jurist 2013, vol. 4, 285-293.

GEENENS, R. en TINNEVELT, R., “Truth and Public Space: Setting Out Some Signposts”, in GEENENS, R., TINNEVELT, R. (eds.), Does Truth Matter? Democracy and Public Space, Zwitserland, Springer, 2009, 1-14.

GERARDS, J. H., VAN BOCKEL, B., HAECK, Y., LEIJTEN, A. E. M. en MEESE, J., Sdu Commentaar: EVRM, Deel I, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2020.

GISTELINCK, J., Een onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en ethiek: de grenzen aan de wetenschap

behouden de vrijheid tot zelfdeterminatie, onuitg. masterproef Wijsbegeerte, UGent, 2016,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/099/RUG01-002304099_2016_0001_AC.pdf.

HAECK, Y en BURBANO-HERRERA, C., Procederen voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Antwerpen, Intersentia, 2011.

HANNUM, H., “The UDHR in National and International Law”, Health and Human Rights 1998, Vol. 3, Nr. 2, 144- 158.

155

HARRIS, D. J., O'BOYLE, M., BATES, E. en BUCKLEY C., Harris, O'boyle & Warbrick : Law of the European Convention

On Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2009.

HELLER, H., “Authoritarian Liberalism?”, European Law Journal 2015, vol. 21, nr. 3, 295–301.

HONG, Q. L., “Democracy, freedom of speech and the twin challenges of the exception.” in ELLIAN A. en MOLIER, G. (eds.), The state of exception and militant democracy in a time of terror, Dordrecht: Republic of Letters Publishing, 2002, 329-366.

HORKHEIMER, M. en ADORNO, T. W., Dialectiek van de verlichting, Amsterdam, Boom, 2017.

HUNTINGTON, S. P., The Third Wave: Democratization in the Late Twentieth Century, Oklahoma, University of Oklahoma Press, 1991.

ISSACHAROFF, S., “Fragile Democracies”, Harvard Law Review 2007, vol. 120, nr. 6, 1405-1467.

JACOBSEN, A. en SCHLINK, B., “Introduction”, in JACOBSEN A. en SCHLINK, B. (eds.), Weimar: A Jurisprudence of

Crisis, Berkeley, University of California Press, 2000.

JONES L. E., “Franz von Papen, Catholic Conservatives, and the Establishment of the Third Reich, 1933–1934”,

The Journal of Modern History 2011, vol. 83, nr. 2, 272-318.

KELSEN, H., The Essence and Value of Democracy, Londen, Rowman and Littlefield Publishers, Inc., 2013.

LAWSON, R., “Pourquoi mourir pour Dantzig? Europa als hoeder van de democratisch rechtsstaat”, in ELLIAN, A., MOLIER, G. en RIJPKEMA, B. (eds.), De strijd om de democratie: essays over democratische zelfverdediging, Amsterdam, Boom, 2018, 217-259.

LAUTENBACH, G., The Concept of the Rule of Law and the European Court of Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2013.

LETSAS, G., “The Truth in Autonomous Concepts: How To Interpret the ECHR”, EJIL 2004, vol. 15, nr. 2, 279–305.