• No results found

Epistemologische verdedigingen van de weerbare democratie

Deel I: Rechtsfilosofische onderbouwing van de weerbare democratie

C. Voorbeelden: buiten de democratie

3) Epistemologische verdedigingen van de weerbare democratie

Een manier om de democratie en de weerbare democratie te funderen die nog niet aan bod is gekomen, zijn epistemologische funderingen van de democratie. Binnen een dergelijk raamwerk hangt de legitimiteit van de democratie af van de mate waarin het als

307 De Angelis stelt dat we de onopgeloste spanning tussen enerzijds zijn procedurele democratieopvatting en anderzijds zijn materiële oorsprongs- en legitimiteitsopvatting van de democratie kunnen verklaren binnen de historische context van zijn werk. Hans Kelsen en andere pro-democratische academici zagen tijden het interbellum metafysische stellingen over de wil van het volk, edm. als de bedreiging voor de vrede, en zij plaatsten hier het tegenovergestelde, m.n. procedureel gewaarborgd pluralisme en staatsneutraliteit tegenover. Zie G. DE ANGELIS, “Ideals and Institutions: Hans Kelsen’s Political Theory”, History of Political Thought 2009, vol. 30, nr. 3, (524) 541.

308 Zie supra 3.1.E. 309 Zie supra 2.2.A.

60 beslissingsproces tot de juiste resultaten leidt.310 In een dergelijke conceptie van de

democratie kan men grenzen aan wat politiek vertegenwoordigd kan worden verdedigen op de grond dat ze de mogelijkheid of waarschijnlijkheid van juiste politieke beslissingen bestendigen. Een voorbeeld van een argument voor een weerbare democratie-maatregel binnen dit denkkader, is dat politieke partijen wiens partijprogramma en/of discours op leugens is gebaseerd moeten geweerd worden uit de politieke ruimte, aangezien onwaarheden nooit de basis kunnen zijn van ware opvattingen en juiste beslissingen.

Democratie als zelfcorrectie zoals uitgewerkt door Rijpkema kan tot op zekere hoogte met een epistemologische verdediging van de weerbare democratie worden gelijkgesteld.311

Rijpkema’s formule van de democratie als zelfcorrectie heeft een zekere gelijkenis met de falsificatietheorie van Popper,312 waarbij Rijpkema de gelijkenissen tussen wetenschap en

democratie zelf ook wilt affirmeren.313 Het is het zelfcorrigerende mechanisme van de

democratie – waardoor foute keuzes van een voorgaand regime geweldloos kunnen worden teruggedraaid en er op termijn vooruitgang is – dat voor Rijpkema de essentie van de democratie uitmaakt.314

Doomen vindt deze analogie niet gerechtvaardigd.315 De legitimiteit van het idee van

wetenschappelijke vooruitgang volgt immers uit de eenduidigheid van de methodologie en de mogelijkheid van falsificatie, terwijl het zinledig is van een methodologie of falsificatie te spreken in de context van politieke besluitvorming.316 De democratische legitimiteit van een

politieke beslissing volgt volgens Doomen immers uit het feit dat een meerderheid voor die

310 T. CHRISTIANO, "Democracy", in E. N. ZALTA (ed.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy 2018, 2.1.1. 311 Zie ook infra 4.4.

312 B. RIJPKEMA, Weerbare democratie, 85-88, 142, 149, 154.

313 Hierover zegt Rijpkema “Popper schrijft inderdaad over de analogie tussen democratie en wetenschap, een beeld waarvan ook democratie als zelfcorrectie gebruikmaakt”. B. RIJPKEMA, Weerbare democratie, 154. 314 B. RIJPKEMA, Weerbare democratie, 147.

315 J. DOOMEN, “Het antidemocratische karakter van ‘militante democratie’”, in A. ELLIAN, G. MOLIER en B. RIJPKEMA (eds.), De strijd om de democratie: essays over democratische zelfverdediging, Amsterdam, Boom, 2018, 139-149.

61 beslissing gevonden is, en wordt niet verminderd doordat op een later moment een andere meerderheid tegen die beslissing stemt.317

Doomen neemt echter aan dat relativisme met betrekking tot de waarheid van politieke uitspraken juist is, zonder daar echt een argument voor te geven. De vergelijking tussen het domein van de wetenschap (is) en het domein van het politieke (ought) is echter van fundamentele betekenis geweest tijdens de funderende filofische besprekingen van de democratie,318 en verdient om die reden meer aandacht.

In mijn opvatting zou onze gewijzigde houding ten opzichte van wetenschappelijke kennis ook een weerslag moeten hebben op ons begrip van het politieke. In mijn masterproef wijsbegeerte heb ik besproken hoe de ideologische vooringenomenheid van wetenschappelijke theorievorming in combinatie met de specifieke ‘zelfvervullende eigenschap’ van menswetenschappelijke theorieën, ervoor zorgt dat men het predicatief succes van een menswetenschappelijke theorie niet zomaar kan bejubelen.319 Een mensbeeld

dat bijvoorbeeld in de psychologie wordt gepostuleerd beïnvloedt immers het gedrag van de objecten van het domein van studie,320 aangezien menselijk gedrag beïnvloed wordt door het

beeld dat een mens van zichzelf heeft en een dergelijk beeld vervat zit in een menswetenschappelijke theorie.321 Deze epistemologische kenmerken van

menswetenschappelijk onderzoek creëren een ethische verantwoordelijkheid in hoofde van

317 Ibid.

318 Zie bijvoorbeeld 2.C.1.

319 Zie J. GISTELINCK, “Een onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en ethiek: de grenzen aan de wetenschap behouden de vrijheid tot zelfdeterminatie”, onuitg. masterproef Wijsbegeerte, UGent, 2016, 69-72, 77-81.

320 Een zelfvervullende eigenschap van die aard vindt men niet terug in de harde wetenschappen. Hoewel aannemelijk kan worden gemaakt dat ons begrip van bijvoorbeeld atomen onze perceptie van atomen veranderd, is het minder aannemelijk dat dit begrip het gedrag van atomen verandert. Dit zorgt ervoor dat ‘harde wetenschappen’ nog steeds een claim kunnen maken op ‘altijd geldende waarheid’, waardoor zij op een andere manier moeten omgaan met hun ideologische vooringenomenheid dan menswetenschappers (dit onderscheid is gebaseerd op het werk van de filosoof Charles Taylor). Zie J. GISTELINCK, “Een onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en ethiek: de grenzen aan de wetenschap behouden de vrijheid tot zelfdeterminatie”, onuitg. masterproef Wijsbegeerte, UGent, 2016, 67; C. TAYLOR. “Interpretation and the Sciences of Man.”, The

Review of Metaphysics 1971, vol. 25, nr. 1, 3-51.

321 J. GISTELINCK, “Een onderzoek naar de relatie tussen wetenschap en ethiek: de grenzen aan de wetenschap behouden de vrijheid tot zelfdeterminatie”, onuitg. masterproef Wijsbegeerte, UGent, 2016, 67.

62 menswetenschappers en wetenschappelijke instituties, aangezien hun activiteit noodzakelijkerwijze onze maatschappij vormgeeft en hun invloed niet gelegitimeerd kan worden op grond van een objectiviteitsclaim.322 De conclusie van mijn onderzoek was dat

deze verantwoordelijkheid zich zou moeten vertalen in enerzijds voorafgaande ethische overwegingen bij menswetenschappelijk onderzoek, en anderzijds de actieve ondersteuning van wetenschappelijk pluralisme.323 Wetenschappelijk pluralisme blokkeert immers de

dominantie van één mensbeeld en is dus een voorwaarde voor de vrijheid van het individu, die door de epistemologische ‘tekortkomingen’ van menswetenschappelijk onderzoek de ultieme autoriteit blijft om te bepalen wie hij is, en wat hij moet doen.324

Naar analogie zou een argument geformuleerd kunnen worden voor de weerbare democratie. Politieke partijen vertegenwoordigen immers niet alleen het volk, zij geven hoe het volk zichzelf begrijpt mee vorm.325 Om die capaciteit te verwerven claimen partijen

verschillende bronnen van autoriteit, waaronder claims over de kennis van de aard van ‘het volk’, ‘de ander’ of ‘de vijand’ en de waarheid van bepaalde menswetenschappelijke theorieën. Aangezien de autoriteit – en dus het succes – van dergelijke claims epistemologisch gezien zeer problematisch is, moet men de politieke ruimte begrenzen aan de hand van enerzijds ethische principes en anderzijds waarborgen voor politiek pluralisme, en dit in het voordeel van de vrijheid van het individu.