• No results found

Onderzoeks-/controlegroep

In document WOORDENSCHAT- onderwijs (pagina 67-0)

Onderzoeksgroep CITO WS

CITO luisteren

Toets WS Signaal

1 A E 38 E 99 5 Didactisch zwak

2 R D 53 B 113 7 Werkhouding

zwak,concentratie

3 B C 61 B 112 6 Dyslectisch(waarschijnlijk)

4 C E 43 C 108 5 Allochtoon

5 R B 64 B 115 6 Zwakke lezer en speller

6 X B 72 A 117 9 Werkhouding vluchtig

7 P A 104 A 142 9 Plusleerling

8 S A 77 A 121 9 Werkhouding

zwak,concentratie.

Structuur nodig

9 A A 107 A 125 9 Plusleerling

10 T C 55 D 106 8 Allochtoon, gedoubleerd in 5

11 M B 67 A 115 8 Gedoubleerd in 5

Behalve rekenen nu A en B score.

Controle groep CITO WS

CITO luisteren

Toets WS Signaal

1 Z E 31 E 101 5 Didactisch zwak.

2 J D 48 D 97 6 Werkhouding,concentratie

zwak.

3 R B 64 B 108 7 Dyslectisch waarschijnlijk.

4 L D 45 D 107 5 Allochtoon.

5 Y B 67 B 115 7 Zwakke lezer en speller

6 N A 87 A 112 8 Plusleerling

7 M A 104 A 119 9 Plusleerling

8 S A 95 A 117 9 gedoubleerd in 4

Dyslectisch,structuur nodig

9 L A 117 A 120 9 Plusleerling

10 A B 58 B 115 7 Allochtoon

11 L B 69 B 113 8 Plusleerling.

68

Bijlage 5 Beginmeting.

De volgende doelwoorden worden de leerlingen geacht na het onderzoek te beheersen.

- het bejaardenhuis - het kerkhof

- klappertanden - de olielamp

- de overgrootmoeder - de sterrenkijker - het vergrootglas - vliegensvlug

- de schroevendraaier - de speurtocht

- het spiegelbeeld - stofzuigen - de vechtpartij - de verlanglijst - de waakhond

Doel ten aanzien van woordenschat in blok 6 van de taalmethode is;

De leerlingen weten dat ze een betekenis van een woord kunnen opzoeken /aan iemand kunnen vragen. - het antwoordapparaat

- de begrafenis - de laatste nieuwtjes - de dirigent

- het hoogste woord hebben - de kunstenaar

Doel ten aanzien van woordenschat in blok 7 van de taalmethode is:

De leerlingen weten dat ze de betekenis van woorden kunnen onthouden door er een plaatje bij te zoeken.

De leerlingen leren woordbetekenissen te onthouden door er een raadselspelletje mee te doen.

69

Toets beginmeting. Naam:

Kies het goede antwoord.

1. het bejaardenhuis:

A. een huis waar zieke mensen wonen B. een huis waar allemaal mensen wonen C. een huis waar mensen verzorgd worden D. een huis waar oudere mensen wonen.

2. het kerkhof:

A. de plek waar een kerk staat B. de tuin achter de kerk

C. daar waar mensen begraven zijn D. de kerk

3. klappertanden:

A. je tanden klapperen want, je hebt het warm B. je tanden klapperen want,je hebt het heel koud C. je tanden klapperen want,je bent erg blij

D. je tanden klapperen want, je hebt het koud 4. de jongen ging vliegensvlug naar huis:

A. De jongen ging heel snel naar huis B. De jongen ging vrolijk naar huis.

C. De jongen ging snel naar huis D. De jongen ging erg vrolijk naar huis 5. de brandnetel:

A. dit woord hoort bij een brand B. dit woord is een boomsoort C. dit woord is een soort onkruid D. dit woord is een diersoort 6. zij had kippenvel:

A. Zij had het vel van een kip B. Zij had het heel erg koud C. Ze had het heel warm D. Zij had zich verkleed.

7. de verslaggever:

A. iemand die bij de krant werkt B. iemand die bij de politie werkt C. iemand die bij de supermarkt werkt D. iemand die het ziekenhuis werkt

70 8. de waterleiding:

A. een rivier

B. een buis naar de kraan waar het water door stroomt C. een tank waar het water in bewaard wordt

D. iemand die de baas is over het water.

9. de stiefmoeder:

A. dat is een tante van je B. dat is je moeder

C. dat is de moeder van je moeder D. dat is niet je echte moeder.

10. de koorddanser:

A. dat is iemand die op een koord danst B. dat is iemand die heel goed kan dansen C. dat is iemand die met een koord danst D. dat is iemand die onder een touw door danst 11. dat is jarenlang geleden gebeurd:

A. dat is heel lang geleden gebeurd B. dat is lang geleden gebeurd C. dat is pas gebeurd

D. dat is een jaar geleden gebeurd 12. het spiegelbeeld:

A. een beeld van een spiegel B. een beeld van glas

C. wat je ziet in de spiegel D. wat je ziet achter de spiegel 13. de oostenwind:

A. de wind die naar het oosten waait B. de wind die uit het oosten komt C. de wind uit Oostenrijk

14. hij maakt een verlanglijst omdat:

A. hij graag hoge cijfers wil B. hij wil trakteren

C. C hij een feest heeft D. D hij gauw jarig is

15. hij mag de rol spelen die hij graag wilde:

A. hij heeft het cadeau gekregen wat hij graag wilde.

B. hij mag in het toneelstuk politie agent spelen.

C. hij mag meedoen met buitenspelen D. hij mag keeper zijn met voetballen.

71 16. het antwoordapparaat:

A. een apparaat wat antwoord geeft B. een apparaat wat bij de telefoon hoort

C. een apparaat wat bij de telefoon hoort en waar je iets op kan inspreken D. een apparaat wat alle antwoorden weet.

17. de begrafenis:

A. mensen zijn aan het graven B. mensen begraven een schat

C. mensen nemen afscheid en begraven iemand D. mensen graven iets op.

18. de laatste nieuwtjes:

A. de laatste nieuwe dingen die je kan kopen B. de laatste dingen die je hebt gemaakt C. het laatste nieuws

19. de harmonie:

A. mensen die trompet en trommel spelen.

B. mensen die muziek maken

C. mensen die muziekinstrumenten maken D. mensen die dansen.

20. protesteren:

A. dan maak je muziek B. laten zien dat je blij bent

C. laten zien dat je het er niet mee eens bent.

D. laten zien dat je boos bent.

21. de dirigent:

A. iemand die de baas is B. iemand die les geeft

C. iemand die een muziekinstrument speelt D. iemand die voor een orkest staat

22. het hoogste woord hebben:

A. hoog kunnen zingen B. veel te vertellen hebben.

C. iets leuks vertellen D. iets nieuws vertellen 23. de kunstenaar:

A. iemand die grapjes maakt B. iemand die bij het circus werkt

C. iemand die mooie dingen kan maken D. iemand die veel weet.

72

24. zij was opgelucht toen ze de toets gemaakt had:

A. ze was blij toen ze de toets gemaakt had

B. ze was verdrietig toen ze de toets gemaakt had C. ze was zenuwachtig toen ze de toets gemaakt had D. ze was boos toen ze de toets gemaakt had

E. ze vond het leuk dat ze de toets gemaakt had 25. de uitvoering van de musical is woensdagavond:

A. woensdagavond gaan ze oefenen B. woensdagavond gaan ze optreden

C. woensdagavond gaan ze de kleding passen D. woensdagavond nodigen ze de mensen uit

26. er was een daverend applaus:

A. de mensen klapten want ze vonden het heel erg mooi B. de mensen klapten want dat hoort zo

C. de mensen klapten want ze wilden graag naar huis

D. de mensen klapten want ze waren blij dat het afgelopen was 27. het decor van het toneelstuk was gemaakt door de kinderen:

A. de kleding van het toneelstuk was gemaakt door de kinderen B. de achtergrond van het toneelstuk was gemaakt door de kinderen C. de muziek van het toneelstuk was gemaakt door de kinderen D. de uitnodiging van het toneelstuk was gemaakt door de kinderen 28. ze ontkennen dat ze het gedaan hebben:

A. ze zeggen dat ze het gedaan hebben B. ze geven toe dat ze het gedaan hebben C. ze zeggen dat ze het niet gedaan hebben.

D. ze hebben het gedaan.

29. voor het optreden moeten we nog veel repeteren:

A. we moeten nog veel oefenen B. we moeten nog veel zaken regelen C. we moeten nog veel afmaken

D. we moeten nog veel mensen uitnodigen 30. vanaf de top heb je een goed uitzicht:

A. het is er goed B. je kan er veel zien C. je kan er goed kijken

D. je kan er veel zien en ver kijken 31. ik heb een vergrootglas.

A. daarmee kan ik alles groter maken B. ik heb een groot glas

C. ik kan er ver mee kijken

D. als ik er door kijk kan ik alles groter zien

73 32. dat is ouderwets.

A. dat is van vroeger B. dat is erg leuk

C. dat is van een ouder iemand D. dat is nieuw

33. de herinnering

A. Iets wat je gehoord hebt B. Iets wat je ziet

C. iets wat je nog weet D. iets wat je gehaald hebt 34. je hond opvoeden

A. Je hond goede voeding geven B. Je hond op tijd uitlaten

C. Je hond leren spelen met andere honden D. Je hond leren wat hij wel en niet mag 35. de schijnwerper

A. een lamp die ergens naar toe schijnt B. iemand die een lamp vast heeft C. iemand die ver kan werpen D. de zon die schijnt

36. tijdens de speurtocht kregen wij een kleine aanwijzing..

A. Tijdens de speurtocht kregen wij een klein snoepje B. Tijdens de speurtocht kregen wij een kleine opdracht

C. Tijdens de speurtocht werd ons een klein beetje verteld hoe we moesten lopen.

D. Tijdens de speurtocht kregen we een kleine zaklamp 37. we moeten de opdracht uitvoeren

A. We moeten de opdracht nakijken B. We moeten de opdracht maken C. We moeten de opdracht bedenken

74

Normering gekoppeld aan de beginmeting

Totaal antwoorden %

37 100

75

Bijlage 6 Format Woordenschatlessen

De lessen worden gegeven volgens het directe instructie model.

Naast de viertaktmethode van Verhallen worden ook de woordleer- en woordonthoud strategieën van de taalmethode aangeboden.

De woorden worden via de taalmethode in de context van het verhaal uit de taalmethode aangeboden.

De woorden worden verder aangeboden volgens het lesschema van Verhallen.

Uit :”Met woorden in de weer”(pag 96)

Startwoord:

Uitbreidingswoorden.

Zie ook coöperatieve werkvormen (zie bijlage).

1. Voorbereiding leerkracht

Welke betekenissen

2. Invulling van de 3 uitjes

- Uitbeelden:concreet plaatje,voorwerp of situatie creëren.

- Uitleggen:het vertellen van de betekenis(sen) van het woord

- Uitbreiden:aanhaken van extra woorden in het netwerk.

3. Verwerken met de leerlingen - woordweb

- woordparachute - woordkast - woordtrap

76

Na het aanbieden en verwerken van de doelwoorden worden de woorden gedurende de week op een goed zichtbare plek in de klas gehangen.

Dagelijks zullen de woorden even terug komen om ze te consolideren.

De volgende oefeningen kunnen daarvoor gebruikt worden.

Raden - Een woord laten raden op basis van een omschrijving of

- een leerling gaat de klas uit,de groep kiest een woord waarna de teruggekomen leerling vragen mag stellen tot dat hij het woord weet.

- dit kan ook in een tafelgroepje.

Uitbeelden - Uitbeelden van woorden;pantomime/ of met praten.

- Klassikaal of in een groepje.

Woordkenner - Spel van de methode Taal in beeld. Kan in duo‟s gespeeld worden Doorfluister

race

- Splits de groep in tweeën. De nummers 1 beginnen met een woord van de lijst ,welke groep is als eerste klaar en kan de betekenis vertellen.

De langste zin - Welk groepje kan de langste zin maken met…….

- Kan ook in duo‟s

- Kan ook door de groep in tweeën te splitsen

Pictionary - leerkracht of leerling tekent het woord op het bord. De anderen raden het woord

- Kan ook in groepjes

Ren je rot Gebruik een lege ruimte. Geef een woord en een betekenis. Is het goed of fout?De leerlingen rennen naar de juiste (van te voren afgesproken plek) Wie heeft het goed?

Woordenboek-spel

Zo snel mogelijk een woord opzoeken in een woordenboek.

Variatie:woord opzoeken en opschrijven met twee betekenissen.

1 valse en 1 juiste.

Kunnen ze de klasgenoten in de war brengen?

Verboden woord

Leerling of leerkracht geeft een omschrijving van het woord zonder het woord of een deel daarvan zelf te noemen.

De leerlingen schrijven het woord op.

Kan ook in groepjes of in duo‟s

Coöperatieve werkvormen Tweetal coach

 A. geeft oplossing op een vraag over een woord

 B zegt of het goed is, neemt antwoord over

 De beurt wisselt.

Consolideren

Team Hints of in tweetal

 Eén leerling pakt een kaartje en beeldt het woord/begrip uit.

 De ander raadt

 De rollen wisselen totdat de kaartjes op zijn (of de tijd voorbij is)

Consolideren

77 Binnen-buitenkring

 Klas maakt een binnen-buitenkring

 Binnenkring stelt een vraag over het woord/begrip

 Buitenkring antwoordt

 Binnenkring reageert

 Buitenkring draait met de klok mee

 Ruilen van rol.

Consolideren Zoek de valse

 Leerkracht geeft de opdracht om 3 zinnen bij begrippen op te schrijven, waarvan er 1 vals is.

 Denktijd en opschrijven.

 Leerling noemt wat is opgeschreven

 Denktijd,welke is vals?

 Klopt dat?

Consolideren

Zoek de valse in groepjes

 Leerkracht schrijft 3 begrippen met betekenis op het bord,waarvan 1 vals is.

 Denktijd per leerling

 Daarna per groepje gaan ze overleggen welke vals is.

 Opschrijven per groepje

 De leerkracht checkt.

Consolideren

78 Aan te bieden doelwoorden per les

De volgende doelwoorden worden de leerlingen geacht na het onderzoek te beheersen.

Doel ten aanzien van woordenschat in blok 6 van de taalmethode is;

De leerlingen weten dat ze een betekenis van een woord kunnen opzoeken /aan iemand kunnen vragen. - de laatste nieuwtjes - de dirigent

- het hoogste woord hebben - de kunstenaar Doel ten aanzien van woordenschat in blok 7 van de taalmethode is;

De leerlingen weten dat ze de betekenis van woorden kunnen onthouden door er een plaatje bij te zoeken.

De leerlingen leren woordbetekenissen te onthouden door er een raadselspelletje mee te doen.

79

Bijlage 7 Interview

Voordat ik naar het interview ging:

Ik wil weten:

Wat er in de bovenbouw aan woordenschatonderwijs gedaan wordt.

Ik wil spreken met:

De bouwcoördinator van de boven bouw.

Ik heb deze persoon geïnterviewd vanwege: < ervaring toepassen etc)

De bouwcoördinator heeft in beeld wat de groepsoverstijgende afspraken zijn ten aanzien van het woordenschatonderwijs in de bovenbouw.

De vraag is:

Wat doen jullie aan woordenschatonderwijs in de bovenbouw?

Dat wil zeggen:

 Wat verstaan jullie onder goed woordenschatonderwijs?

Onder goed woordenschatonderwijs versta ik:

De niet bekende woorden aanbieden volgens de viertaktmethode van Verhallen.

Maar realiseer mij dat het niet haalbaar is om alle niet bekende woorden op die manier aan te bieden in verband met tijdgebrek.

 Naar welke didactische en organisatorische aspecten gaat jullie aandacht uit bij het aanbieden van woordenschat onderwijs in de bovenbouw?

Verdieping:

o Didactisch:

 Welke methode wordt er gebruikt?

Het woordenschatonderwijs wordt in de bovenbouw gegeven volgens de taalmethode Taal in beeld.

 Waarom deze methode en geen andere?

Het woordenschatonderwijs is geïmplementeerd in deze taalmethode en wordt rond een thema aangeboden. De woorden worden al een beetje

voorbewerkt .Daarnaast worden er woordleer- en woordonthoudvaardigheden aangeleerd.

 Hoe bieden jullie de methode aan?

Wordt de lijn van de methode gevolgd en/of passen jullie eigen aanvullingen toe op de methode ( best practice ) en zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?

We hebben schoolbreed afgesproken om de lijn van de methode te volgen,dit ook omdat het een nieuwe methode is en we daar eerst ervaring mee op willen doen.

Tevens hebben we in de bovenbouw afgesproken om de in die week

aangeboden doelwoorden door de leerlingen in hun woordenschatschriftje op te laten schrijven.

 Hoe vaak (aantal keren) en hoe lang (duur) per week wordt er aan woordenschatonderwijs gedaan?

Het woordenschatonderwijs wat gegeven wordt volgens de taalmethode Taal in beeld

Dat is gemiddeld één keer per week en duurt ongeveer 45 minuten.

80

Daarnaast zal er incidenteel in de klassen ten aanzien van begrijpend lezen en van de zaakvakken ook nog woordenschatonderwijs gegeven worden. Dit is niet in de bouwafspraak opgenomen.

 Maken jullie bij het ws onderwijs gebruik van de viertakt methode?

Volgens de taalmethode is dit alleen in het remediërende

computerprogramma opgenomen. In de gewone woordenschatlessen van de taalmethode komt niet de viertakt aan de orde.

 Wat zijn de aandachtspunten c.q. knelpunten op didactisch gebied ten aanzien van jullie woordenschatonderwijs.

Ik denk dat voor iedere leerkracht in de bovenbouw geldt dat ze meer aan het consolideren zouden willen doen. Je zou dit eigenlijk moeten inroosteren in het rooster.

Consolideren

 Hoe vaak per week consolideren jullie een woord?

Eigenlijk doen we dit alleen met het opschrijven in het woordenschatschrift en met de verwerkingsles van de taalmethode. Dat is dus gemiddeld twee keer in de week.

 Waarom deze frequentie?

Zoals ik net al zei komen we er eigenlijk niet vaker aan toe en zouden we het eigenlijk moeten inroosteren in het weekrooster.

Ik denk dat we aan 10 minuten per dag genoeg hebben.

Signaleren

 Hoe signaleer je niveauverschil binnen de groep ?

Ik denk dat veel leerkrachten snel door hebben welke leerlingen een beperkte woordenschat hebben.

Daarnaast hebben we de toetsen van de taalmethode waarin per blok ook de woordenschat getoetst wordt.

In groep 5 wordt sinds dit schooljaar ook de CITO woordenschattoets afgenomen.

 Hoe begeleid je, indien aanwezig, deze kinderen binnen de organisatie van de school ?

Leerlingen waarbij wij een ernstige achterstand in de woordenschat vermoeden worden meestal doorverwezen naar logopedie.

Daarnaast worden leerlingen aangemeld voor de RT.

Leerlingen met een beperkte woordenschat zullen in de klas ook extra begeleid moeten worden b.v. ten aanzien van de zaakvakken en begrijpend lezen. Dit gebeurt dan meestal in de vorm van preteaching.

Tevens is er het remediërende computerprogramma wat bij de

woordenschatlessen hoort. De leerlingen die deze remediering nodig hebben worden hiervoor ingeroosterd. Dit gebeurt in de klas.

 Hanteren jullie daarvoor een handelingsplan?

Ja, de leerlingen die preteaching krijgen ten aanzien van de zaakvakken en begrijpend lezen op woordenschat,maar ook de leerlingen die met het computerprogramma woordenschat werken hebben hiervoor een

handelingsplan.

81 o Organisatorisch

 Hoe passen jullie de methode in ten aanzien van woordenschatonderwijs in de groepen?

De woordenschatlessen van de taalmethode worden één keer per week gegeven,dit is ingeroosterd in het weekrooster. Daarbij wordt de leerlijn van de methode gevolgd.

 Hoe groot is jullie maximale groepsgrootte tijdens woordenschat activiteiten?

De woordenschatactiviteiten worden in principe klassikaal gegeven.Hierbij is de groepsgrootte gemiddeld 25 leerlingen.

Bij preteaching zal de groep niet groter zijn dan ongeveer 6 leerlingen

 Indien de groep te groot is hoe bewaak je dan de kwaliteit van woordenschat activiteiten en m.n. het consolideren?

Aan het consolideren komen we in het algemeen maar twee keer per week toe. Dit zal in de hele klas gebeuren. Over dat dit niet optimaal is hebben we het al gehad.

Toekomst

 Zijn er ervaringen (Best practices) met de methode die je aanzetten af te wijken van de methode en zo ja, wat zou jij aan de methode willen wijzigen om hem nog beter te maken? > Evidenced based aanpak

Ik denk dat we schoolbreed zullen moeten gaan kijken naar het consolideren van de woorden.

82

Bijlage 8 Interview bouwcoördinator onderbouw

Voordat ik naar het interview ging:

Ik wil weten:

Wat er aan woordenschatonderwijs in groep 1 tot en met 3 gedaan wordt.

Ik wil spreken met:

De coördinator van de onderbouw.

Ik heb deze personen geïnterviewd vanwege: < ervaring toepassen etc) De bouwcoördinator van de onderbouw heeft inzicht in de groepsoverstijgende afspraken ten aanzien van het woordenschatonderwijs.

De vraag is:

Wat doen jullie aan woordenschatonderwijs in groep 1 tot en met 3 Dat wil zeggen:

 Wat verstaan jullie onder goed woordenschatonderwijs?

Onder goed woordenschatonderwijs versta ik ;

Structureel,thematisch voor de leerlingen niet bekende woorden aanbieden,waarbij er veel herhaling plaats zal vinden.

 Naar welke didactische en organisatorische aspecten gaat jullie aandacht uit bij het aanbieden van woordenschat onderwijs in de onderbouw?

1. Didactisch dit

2. Organisatorisch dat

Verdieping:

o Didactisch:

 Welke methode wordt er gebruikt?

In groep 1 en 2 wordt gewerkt met Piramide.

In groep 3 hebben we niet echt een methode voor het woordenschatonderwijs.

Het is daar meer geïntegreerd in de leesmethode Veilig leren lezen.

Verder wordt er incidenteel ,naar aanleiding van een onbekend woord uitleg gegeven.

 Waarom deze methode en geen andere?

Dat weet ik eigenlijk niet ,de methode was er al voor dat ik hier kwam werken.

 Hoe bieden jullie de methode aan?

Wordt de lijn van de methode gevolgd en/of passen jullie eigen aanvullingen toe op de methode ( best practice ) en zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?

We volgen in het algemeen de lijn van de methode,de eigen aanvullingen die we doen zijn de verwerkingen/herhalingen van de aangeboden woorden tijdens de werklessen en incidenteel bij de gymlessen.

 Hoe vaak (aantal keren) en hoe lang (duur) per week wordt er aan woordenschatonderwijs gedaan?

Het woordenschatonderwijs van de methode Piramide is als volgt opgebouwd;

Het zijn “projectjes” van twee weken.

In document WOORDENSCHAT- onderwijs (pagina 67-0)