• No results found

5 Interviews bestuurders

5.3 INTERVIEW MET BESTUUR JEHOVA’S GETUIGEN

5.3.1 Houding bestuur Jehova’s getuigen ten opzichte van het onderzoek

Bij aanvang van het gesprek benadrukt het bestuur dat het graag meewerkt aan dit onderzoek. Aangegeven wordt dat zij het goed vinden dat er een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt. Het bestuur biedt de onderzoekers bij de start van het interview een uitgebreide informatiemap aan met daarin beleidsstukken en publicaties van de gemeenschap van Jehova’s getuigen omtrent de preventie van en omgang met seksueel kindermisbruik.

Het bestuur vraagt naar de veiligheid en duur van de dataopslag en hoe wij er zeker van kunnen zijn dat de meldingen unieke gevallen betreffen. Hierop geven wij aan dat wij dit als aandachtspunt bespreken in ons rapport (zie Sectie 1.3.2 en 2.3.1).

Het bestuur geeft aan dat het, ondanks de media-aandacht, zelf geen onderzoek heeft ingesteld, omdat er bij hen een gering aantal zaken (13) van recent seksueel (kinder)misbruik bekend is. Daarnaast wordt aangegeven dat er al studies gedaan zijn in andere landen (zie Hoofdstuk 6).

Ook wordt benadrukt dat het bestuur het beleid op het gebied van seksueel kindermisbruik goed kan verdedigen. Daarbij wordt aangehaald dat zij een familiegerichte organisatie zijn, waarbij kinderen niet gescheiden worden van hun ouders (zoals bijvoorbeeld in sportverenigingen wel vaker gebeurt).

Tevens geeft het bestuur aan dat hun beleid niet slechts reactief is, maar ook proactief. Dit wordt onder meer geïllustreerd met documenten in de informatiemap, zoals de Wachttoren van mei 2019 die in het teken staat van (het voorkomen van) seksueel kindermisbruik, en een aantal educatieve filmpjes, die online staan, om ouders te laten zien hoe zij hun kinderen kunnen beschermen.

De coöperatieve houding van het bestuur is het vermelden waard. Dit blijkt onder meer uit de brief, die het bestuur heeft gepubliceerd en die is voorgelezen in alle gemeentes (zie Hoofdstuk 2). Deze wordt tijdens het interview ook kort besproken. Het bestuur geeft aan dat er vanuit de leden positief is gereageerd, ook op het wetenschappelijke en onafhankelijke karakter van het onderzoek.

5.3.2 De rol van de wet

Op verschillende punten gedurende het interview, geeft het bestuur aan dat een belangrijk uitgangspunt van hun beleid is dat zij de wetten binnen een bepaald land volgen. Er wordt bijvoorbeeld duidelijk gesteld dat, wanneer de wet voor gaat schrijven (zoals in andere landen reeds het geval is) dat er verplicht melding van (vermoedens van) seksueel misbruik moet worden gedaan bij officiële instanties zoals de politie, zij dit zullen navolgen.

Hierbij wordt wel aangetekend dat het niet mogelijk is om universeel beleid omtrent seksueel misbruik op te stellen binnen de gemeenschap, omdat de wetten in elk land anders zijn. Wanneer ouderlingen een melding krijgen van seksueel misbruik, bellen zij dan ook de juridische afdeling van het hoofdkantoor voor advies.

Het beleid van de Jehova’s getuigen omtrent seksueel misbruik bestaat dus naast dat van andere autoriteiten. Hierbij wordt de Nederlandse staat erkend als autoriteit. Wanneer er geen wettelijke meldplicht is (zoals in Nederland het geval is), wordt het aan de betrokken individuen in een specifieke zaak zelf overgelaten of zij ook naar de wereldlijke autoriteiten van het betreffende land willen stappen.

5.3.3 Jehova’s getuigen omgang met seksueel misbruik

Het bestuur maakt duidelijk dat de Bijbel centraal staat in het leven van Jehova’s getuigen. Hierbij wordt door ons opgemerkt dat de mogelijkheid bestaat om teksten uit de Bijbel op verschillende manieren te interpreteren. In antwoord hierop geeft het bestuur aan dat wanneer het om morele zaken gaat, zoals seksueel (kinder)misbruik, deze ruimte voor interpretatie er niet is. Misbruik wordt duidelijk als een zonde aangemerkt (zie ook de brief zoals vermeld in Hoofdstuk 2).

De rol voor de Bijbel als leidraad komt onder meer naar voren in de aanstelling van ouderlingen,

de personen die in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van meldingen over seksueel misbruik. Alleen mannelijke Jehova’s getuigen, die een schoon blazoen hebben, zowel volgens de regels van de Bijbel als volgens de geldende nationale wetten, komen in aanmerking om ouderling te worden.

Een belangrijk aspect in de afhandeling van meldingen omtrent seksueel misbruik is de

tweegetuigenregel. Een voorwaarde voor het instellen van een rechterlijk comité is dat er twee

getuigen zijn. Als er slechts één getuige (meestal het slachtoffer) is, wordt de beschuldiging opgeslagen of geregistreerd (zie ook Sectie 5.5). Als er op een ander moment een tweede beschuldiging komt, tellen beide volgens het bestuur mee en wordt op die manier ook aan de tweegetuigenregel voldaan. Daarnaast kan andersoortig bewijs ook meetellen, zoals door de politie verzameld bewijs.

De werking van de tweegetuigenregel is belangrijk, volgens het bestuur, omdat zij iemand niet van hun gemeenschap willen uitsluiten wanneer er slechts een beschuldiging van één persoon tegen hem of haar is ingebracht. Het bestuur ontleent de tweegetuigenregel aan de Bijbel.

Als het gaat om seksueel misbruik, is het beleid van de Jehova’s getuigen in het bijzonder gericht op het beoordelen van de dader, dit onder meer om een vermeende dader niet ten onrechte te

veroordelen. Wanneer een lid van de gemeenschap bij de ouderlingen melding maakt van seksueel

misbruik, zullen de ouderlingen de dader hiermee confronteren. Als de dader bekent, wordt er door de kringopziener een rechterlijk comité ingesteld bestaande uit drie ouderlingen. Dit comité bepaalt of de dader binnen de gemeenschap kan blijven en of er restricties opgelegd moeten worden. Dit hangt af van de vraag of de dader berouw toont voor zijn daden.

Wanneer een Jehova’s Getuige door het comité bestraft wordt, wordt aan de gemeenschap

meegedeeld dat er een straf is opgelegd. De reden voor de straf wordt echter niet gedeeld. Wanneer het gaat om seksueel kindermisbruik, worden ouders van kinderen hiervan wel op de hoogte gebracht of wordt in ieder geval aangegeven aan ouders om kinderen uit de buurt van deze persoon te houden (zie ook Sectie 5.5).

Het beleid lijkt er vooral op gericht te zijn op het bij elkaar houden van de gemeenschap. De rol van ouderlingen wordt door het bestuur ook geduid als het hoeden van schapen. Het niet uitsluiten van een dader die berouw toont, past bij deze doelstelling.

Ons valt op dat in het beleid omtrent seksueel misbruik veel minder aandacht is voor het slachtoffer dan voor de dader. Dat lijkt in belangrijke mate te komen door de hierboven beschreven doelstelling de gemeenschap bij elkaar te houden. Wel wordt door het bestuur benadrukt dat het slachtoffer wel geloofd wordt, ook wanneer de dader ontkent. Dit om verdere traumatisering te voorkomen.

Het bestuur erkent dat er beperkingen zijn aan wat ouderlingen slachtoffers kunnen bieden, onder

meer omdat zij bijvoorbeeld niet altijd getraind zijn in het mentaal goed begeleiden van slachtoffers. De hulp die ouderlingen kunnen bieden betreft voornamelijk spirituele hulp, zoals bijvoorbeeld samen bidden. Ouderlingen worden hierin getraind.

5.3.4 Veranderingen in beleid

Tijdens het interview met het bestuur is expliciet gevraagd naar de huidige ontwikkelingen binnen de gemeenschap voor wat betreft het beleid omtrent seksueel misbruik. Het bestuur benadrukt hierbij dat het aanpassen van het beleid een continue en gradueel proces is. Dit wordt mede ingegeven door maatschappelijke veranderingen, zoals bijvoorbeeld het feit dat er nu ook aandacht is voor ‘sexting’ binnen het beleid van de gemeenschap.

Op basis van eerdere internationale rapporten is een aantal veranderingen doorgevoerd. Zo wordt er bijvoorbeeld een meer coherent beleid gevoerd gericht op het voorkomen en goed behandelen van meldingen van seksueel misbruik. Dit gebeurt bijvoorbeeld door in lectuur binnen de gemeenschap aandacht aan deze zaken te besteden.

De internationale rapporten (zie Hoofdstuk 6) zetten ook vraagtekens bij de behandeling van de slachtoffers. De behandeling houdt onder andere in dat slachtoffers de vermeende dader direct

moeten confronteren met de beschuldiging van misbruik. Het bestuur geeft hierbij aan dat het dit niet meer voorschrijft en dat nu explicieter in het beleid naar voren komt dat dit niet noodzakelijk is.

In algemene zin is er nu ook meer aandacht voor slachtoffers gekomen in het beleid omtrent seksueel misbruik van de Jehova’s getuigen, aldus het bestuur. Dit past in de huidige maatschappelijke tendens voor aandacht voor slachtoffers. Ouderlingen en anderen wordt ook geleerd om tijdens de uitvoering van het beleid meer aandacht te hebben voor slachtoffers.